SAG 3 Aquatische Ecologie

SAG 3 Aquatische Ecologie

Les 1

Theorie

Powerpoint les 1

Extra uitleg stratificatie

LEERDOELEN

  • De student kent de volgende begrippen en uitleggen
    • Atmosfeer
    • Oppervlaktewater
    • Grondwater
    • Ondoordringbare laag
  • De student kan de drie fases waarin water voorkomt noemen
    • Vast = ijs
    • Vloeibaar = water
    • Gas = waterdamp
  • De student kan benoemen hoeveel  water op zout/zout is
    • 97% zout
    • 3% zoet
  • De student kan  je de kleine en grote watercyclus beschrijven
  • De student weet dat in een kringloop de hoeveelheid water gelijk blijft.
  • De student weet dat de massa van water afhankelijk is van de temperatuur
  • De student weet bij welke temperatuur water het zwaarst is
  • De student kan in eigen woorden uitleggen wat een spronglaag is
  • De student weet in welk jaargetijde sprake kan zijn van een spronglaag
  • De student weet waarom we in Nederland geen strenge winters hebben.

OVERIGE

Waar denk je aan bij aquatische eocologie
Waar denk je aan bij aquatische eocologie
Beroepen met aquatische ecologie
Beroepen met aquatische ecologie
Ervaringen met aquatische ecologie
Ervaringen met aquatische ecologie

Oefenen

Opdracht 1. 
Bedenk twee moeilijke toetsvragen bij de theorie van leerdoelen 1.

Les 2

Theorie

Powerpoint les 2

LEERDOELEN

Bijzondere eigenschappen van water

  • De student kan uitleggen waarom water bijzondere eigenschappen heeft
  • De student de natuurkundige reden uitleggen waarom ijs drijft op water
  • De student heeft inzicht in verschillende soorten bindingen tussen moleculen
    • Waterstofbruggen
    • Vanderwaalskrachten[2]
  • De student kan uitleggen waarom een spin over het water kan lopen.
  • De student weet waarop zout oplost in water

Opgeloste stoffen

  • De student kan een aantal zouten noemen die veel voorkomen in het water
    • Na+, K+, etc.
    • Cl-, No2-, NO3-, HCOOx, etc.
  • De student weet wat de elektrische geleidbaarheid zegt over de zoutconcentratie in het water
  • De student kan de belangrijkste voedingsstoffen voor planten benoemen.
  • De student kan een stof noemen die aan fosfaat kan binden
  • De student kan benoemen wat er gebeurd als de hoeveelheid CO2 in het water toeneemt.
  • De student kan de vormen waarin stikstof voorkomt benoemen
    • Nitraat
    • Nitriet
    • Ammonium
  • De student kan het verschil tussen ammonia en ammonium
  • De student kan de gevaren van medicijnen vervuiling in het water noemen
  • De student kan beschrijven wat er gebeurd als een metaal accumuleert in het milieu.
  • De student kan stratificatie beschrijven
  • De student kan 3 oorzaken noemen van de hoeveelheid zuurstof in het water.
  • De student weet wat de belangrijkste meststoffen zijn
    N, P
  • De student kan uitleggen wat nutriënten zijn en daarvan een aantal voorbeelden noemen.
  • De student kan uitleggen wat trofiegraad betekent en de 4 verschillende trofiegraden benoemen.
    • Oligotrofie
    • Mesotrofie
    • Eutrofie
    • Hypertrofie
  • De student kan de stikstofkringloop beschrijven.
  • De student kan benoemen wat resuspensie is
  • De student kan de rol van karpers benoemen in resuspensie.

OVERIGE
[1]

Hier staat kort omschreven waarop je moet letten bij het schrijven van een artikel.

INHOUD

  • Het verslag is te begrijpen voor een 1e jaars student
  • De uitwerking voldoet aan de opdracht
  • Alle (deel)vragen zijn uitgewerkt
  • De informatie is juist en klopt volgens de theorie
  • Er is infromatie uit verschillende bronnen gebruikt

OPBOUW

  • Er is samengang in de tekst, geen losse antwoorden
  • Er is een opbouw: begin, midden, slot
  • Er zijn alinea's

TAALVERZORGING

  • De manier van schrijven past bij de opdracht
  • De woorden zijn goed geschreven
  • De zinnen zijn goed opgebouwd
  • Je hebt hoofdletters, punten en komma's gezet waar nodig.

LAYOUT

  • Het artikel ziet er netjes uit
  • De tekst is leesbaar en duidelijk geschreven
  • De tekst heeft een titel
  • Er zijn paginanummers
  • Er staat een naam en een datum op

Oefenen

Hulpmiddel artikel schrijven (MBO Verbeterkit)

Opdracht 2 (in word)

Opdracht 2 (in word) - met antwoorden
Dit zijn de vragen bij opdracht twee met daarbij de antwoorden.

Opdracht 2: Beantwoord onderstaande vragen. 

  1. Wat is de (natuurkundige) reden dat ijs drijft op water?
  2. Hoe verklaar je dat een waterdruppel zijn vorm behoudt?
  3. Door welke kracht komt het oppervlak van een vol glas water bol te staan?
  4. Noem eens 3 soorten zouten die veel in water voorkomen?
  5. Welke gevaren zijn er door de medicijnvervuiling van water?
  6. Wat wordt bedoelt als met zegt kwik accumuleert in de natuur?
  7. Noem eens minstens 3 oorzaken van hoeveelheid zuurstof in het water?
  8. Wat is de reden om de elektrische geleidbaarheid te meten?
  9. Noem eens een stof die aan fosfaat kan binden.
  10. Wat gebeurt er als de hoeveelheid CO2 in het water toeneemt?
  11. Welke vormen van stikstof komen in het water voor?
  12. Wat betekent trofiegraad?
  13. Wat is resuspensie?

Voorbeeld schrijfplan (in word)

Opdracht 3: Maak een schrijfplan (stap 1 t/m 3 uit het opzoekboek)

Schrijfplan Wellant

 

Opdracht 4: Schrijf een artikel over een inheemse soort (1 à 2 A4’tjes)
DOELGROEP:
Je schrijft dit voor leerjaar 1.

In dit verslag moet het volgende zijn terug te vinden

  • De Nederlandse naam van jouw soort
  • De Latijnse naam van jouw soort
  • De taxonomische indeling van de soort (Rijk, stam, klasse, orde, familie, geslacht en soort)
  • Een foto van de soort
    Het type water waarin ze voorkomen
    • Eutroof / Oligotroof
    • Zoutgehalte
  • Een voedselweb met daarin jouw soort
  • Is de soort geschikt voor menselijke consumptie?
  • Een aantal bijzonderheden over de soort

LET OP DE VOLGENDE DINGEN:
 

Hier staat kort omschreven waarop je moet letten bij het schrijven van een artikel.

INHOUD

  • Het verslag is te begrijpen voor een 1e jaars student
  • De uitwerking voldoet aan de opdracht
  • Alle (deel)vragen zijn uitgewerkt
  • De informatie is juist en klopt volgens de theorie
  • Er is infromatie uit verschillende bronnen gebruikt

OPBOUW

  • Er is samengang in de tekst, geen losse antwoorden
  • Er is een opbouw: begin, midden, slot
  • Er zijn alinea's

TAALVERZORGING

  • De manier van schrijven past bij de opdracht
  • De woorden zijn goed geschreven
  • De zinnen zijn goed opgebouwd
  • Je hebt hoofdletters, punten en komma's gezet waar nodig.

LAYOUT

  • Het artikel ziet er netjes uit
  • De tekst is leesbaar en duidelijk geschreven
  • De tekst heeft een titel
  • Er zijn paginanummers
  • Er staat een naam en een datum op

Opzoekboek Wellant

Les 3

Theorie

  • Leerdoelen bij les 3

  • De student kan benoemen
    • Biotoop
    • Plankton
    • Aquatisch organisme
  • De student kan een voedselweb maken
  • De student kan levensgemeenschappen benoemen en beschrijven
  • De student kan de belangrijkste ecologische relaties reproduceren en uitleggen
    • Parasitisme
    • Mutualisme
    • Commensalisme
  • De student kan de belangrijkste micro-organismen noemen
    • Bacteriën
      • Op dood organisch materiaal (reducent)
      • In levende organisme (parasiet)
    • Schimmels
    • Algen
  • De student weet wat reducenten zijn
  • De student weet waar reducenten voornamelijk voorkomen
  • De student kan een aantal ziektes benoemen die veroorzaakt worden door micro-organismen
  • De student kan benoemen waarom dit vooral een probleem is in tropische landen
  • De student kan een aantal ziekteverwekkers noemen
  • De student kan de volgende begrippen uitleggen
    • Fytoplankton
    • Algen
    • Macroalgen
    • Macrofyten

  • Organismen passen zich aan aan de omgeving

  • De student kan aanpassingen aan de milieuomstandigheden bij planten herkennen
  • De leerlingen weten welke vissen in welk type water voorkomen

  •  

Voedselweb
In een voedselweb kun je zien welke organismen een voedselrelatie met elkaar hebben. 

Voedselketen 
Een voedselweb is te verdelen in meerdere voedselketens.
Een voedselketen bestaat uit minstens een plant, een planteneter en een diereneter.

Een voedselweb laat zien welke voedselrelaties er bestaan tussen organismen.
In het voedselweb hiernaast is met pijlen aangegeven wie of wat door wie gegeten wordt.

Een voedselweb maakt duidelijk wat de gevolgen kunnen zijn als er één onderdeel van het web verandert. Als er in een bepaald jaar bijvoorbeeld weinig koolmeesjes broeden, zal het aantal koolmezen afnemen. Dit heeft tot gevolg dat het aantal rupsen toeneemt.
Als het aantal rupsen zodanig toeneemt dat de rupsen een last gaan vormen voor de mens om het ecosysteem waarin ze leven, dan wordt de rupsen een plaag.

Een voedselweb bestaat uit voedselketens

Planten vormen de eerste stap van een voedselketen. Planten maken hun eigen voedingsstoffen.
Ze worden daarom producenten genoemd. 

De volgende stap in een voedselketen bestaat uit dieren. Dieren eten planten of andere dieren. Ze worden consumenten genoemd.

Aan het eind van een voedselketen staan organismen die leven van dode planten of dieren.
Deze schimmels en bacteriën worden reducenten genoemd. Reducenten staan meestal niet in een voedselweb. 



Een voedselketen in zee begint met plantaardig plankton. Dat zijn kleine plantjes. 
De volgende stap in de keten bestaat uit dierlijk plankton. Dat zijn kleine diertjes. 

Plantaardig en dierlijk plankton worden gegeten door kleine vissen, die door grotere vissen en die weer door grotere vissen. Uiteindelijk wordt alles wat dood gaat, afgebroken door reducenten.

Je ziet hier een voedselpiramide van het leven in de zee. De organismen uit een hogere laag eten de organismen uit de lagen daaronder. Soms eten organismen binnen één laag elkaar ook op.

De onderste laag van deze voedselpiramide bestaat uit plankton. 

Alle organismen in deze piramide behoren tot hetzelfde voedselweb; ze zijn allemaal door voedselketens verbonden.

Oefenen

Les 4

Opdrachten

Presentatie les 4

Oefentoets over de eerste 3 lessen
Korte herhaling van wat is behandeld in de eerste lessen.

Documenten:

Opdrachtenblad over de ‘Kaderrichtlijn Water’


Lees De KRW voor het waterleven en beantwoord de onderstaande vragen.

Vraag 1: Waarom is er besloten om de KRW in te voeren?

Vraag 2: Wat wordt er bedoeld met een goede chemische en ecologische toestand?

Vraag 3: Wat wordt er bedoeld met de volgende begrippen? Leg uit in eigen woorden.
 

  • Chemische doelstellingen
     
  • Ecologische doelstellingen
     

Vraag 4: Op blz. 9 & 12 worden vier kwaliteitselementen genoemd? Welke zijn dit?

 

1.  

2.  

3.  

4.  

 

Vraag 5: Waarom worden juist deze kwaliteitselementen gemeten?

1.  
2.  
3.  
4.  
 

Lees Overzicht natuurlijke watertypen en beantwoord de volgende vragen.

Vraag 1: Wat wordt er bedoeld met een referentie?
 

Vraag 2: Waarom worden verschillende soorten algen, planten en macrofauna en vissen in de referentie omschreven?
 

Vraag 3: Wat zijn de vier categorieën worden deze watertypen opgedeeld?

  1.  
  2.  
  3.  
  4.  

Vraag 4: Hoeveel natuurlijke watertypen zijn er in Nederland?

 

Leerdoelen

Leerdoel les 4 [1]

  • De student begrijpt waarom de Kaderrichtlijn water is opgesteld
  • De student kan de kenmerken van type water toepassen
    • De student kent de masterfactoren[2]
      • Zout / Saliniteit
      • Zuurgraad / bufferkwaliteit
      • Verblijftijd
      • Stroming
      • Dimensies
      • Droogval
  • De student kan uitleggen wat een indicatorsoort is
  • De student heeft inzicht in hoe de waterkwaliteit wordt bepaald
  • De kan in eigen woorden uitleggen wat de invloed is van de verschillende masterfactoren op het leven in een meer
     
  • De student kan de volgende watertypen noemen
  • De student kent de indeling voor waterplanten
    • Planten voor voedselarm water
      • Moerashertshoorn, vlottende bies, holpijp, waterviolier, kleine egelskop
    • Planten van gemiddeld voedselrijk water
      • Pijlkruid, kikkerbeet, glazig fonteinkruid, gele waterkers, krabbenscheer
    • Planten van zeer voedselrijk water
      • Grof hoornblad, Lidsteng, Schedefonteinkruid, bultkroos, Heen
  • Abiotische factoren
    • Diepte
    • Helderheid
    • Temperatuur
    • Zuurgstofgehalte
  • De student hoe water troebel kan worden
  • De student weet welke invloed troebel water heeft op onderwaterplanten
  • De student kent de  4 categorieën natuurlijke wateren in Nederland
    • Rivieren,
    • Meren,
    • Overgangswateren,
    • Kustwateren
  • De student kan per categorie een voorbeeld noemen.

Les 5