Schrijven leerjaar 2

Schrijven leerjaar 2

Introductie

Beste leerlingen!

Welkom in de wikiwijs van het onderdeel schrijven. Gedurende het jaar zullen jullie deze wikiwijs meerdere keren gebruiken bij het maken van schrijfopdrachten.

Hopelijk komen jullie er mede door deze wikiwijs achter dat er ook in jullie een schrijver schuilt!

Schrijven is erg gezond! Het zorgt er namelijk voor dat je brein aan het werk gaat.
Zeker creatief schrijven is belangrijk, omdat je dan je fantastie prikkelt. Je kan even helemaal ontsnappen aan de werkelijkheid en ontspannen.

Schrijven brengt mensen tot elkaar, kijk maar naar de blogs die je tegenwoordig op het internet kunt lezen.
En daarnaast is het belangrijk om te kunnen schrijven, omdat je op die manier veel communiceert. Je vrienden berichten sturen, solliciteren voor een baan of aantekeningen maken voor een toets. Bij al deze dingen is het van belang dat je weet hoe je moet schrijven.  

1. Schrijven, hoe pak ik dat aan?

Zoals eerder gezegd, ga je dit jaar weer aan de slag met verschillende soorten schrijfopdrachten. In dit eerste hoofdstuk krijg je tips en trucs hoe je nu het best kan schrijven. Waar moet je bijvoorbeeld allemaal aan denken? En hoe begin je met schrijven?

Schrijven is een proces en het zal dan ook waarschijnlijk niet allemaal in een keer perfect zijn, maar dat is ook niet erg! Oefening baart kunst en in ieder mens schuilt een schrijver...

1.1 Schrijfplan

 

 

Voor je een verhaal of tekst gaat schrijven is het belangrijk dat je voor jezelf goed bedenkt wat je wil gaan schrijven. Als je een schrijfplan maakt, heb je daar tijdens het schrijven een geheugensteuntje aan en het biedt structuur bij het schrijven.  

Een schrijfplan betekent dat je vast de hoofdelementen op papier zet, denk hierbij aan: de hoofdgedachte,  de hoofdpersonen, de verhaallijn, wat wil je overbrengen en aan wie? Daarnaast is het belangrijk om je schrijfdoel te bepalen. Wil je mensen overtuigen, amuseren, informeren, activeren (aansporen tot handelen), opiniëren (dan wil je dat de lezer een mening vormt) en adviseren

Hierover lees je meer wanneer je op deze link klikt: https://www.cambiumned.nl/theorie/schrijven-en-spreken/schrijven/schrijfdoel-en-tekstsoort/

Om dit voor jezelf op een rijtje te zetten, kan je verschillende methodes gebruiken:

1. Woordspin (voor een verhaal)
Je kent vast wel het begrip 'woordspin'. In een woordspin kan je alle belangrijke elementen van je tekst op papier zetten. Je zou hem zelf uit kunnen breiden tot een mindmap. Waarin je dus ook bepaalde categorieën onderscheidt. Deze methode is vooral geschikt voor het schrijven van een verhaal. Zorg in elk geval dat de volgende elementen aan bod komen:

 

2. Alles op een rijtje voor je verhaal
Je hoeft alle bovenstaande informatie natuurlijk niet per se in een woordspin te noteren. De een zal dit prettiger vinden dan de ander.
Je kan natuurlijk ook de antwoorden op bovenstaande vragen voor jezelf op een rijtje zetten in een document. 
Hieronder vind je een schema waarin je ook alles op een rijtje kan zetten voor je verhaal. 

 

3. Schrijfplan voor een ander soort tekst
Naast verhalen moet je ook weleens een ander soort tekst schrijven, zoals een betoog of een samenvatting.
Ook voor deze schrijfopdrachten is het van belang dat je je goed voorbereid middels een schrijfplan. Je stelt dan iets andere vragen stellen dan wanneer je een verhaal gaat schrijven. Hieronder vind je daar een schrijfplan van.

Hieronder kan je een filmpje bekijken waarin bovenstaande informatie nog eens kort wordt toegelicht.

 

Ook deze site kan je helpen bij het maken van een schrijfplan!

https://www.cambiumned.nl/theorie/schrijven-en-spreken/schrijven/bouwplan/

1.2 Verwijswoorden

Om een tekst soepel te laten verlopen, worden er vaak verwijswoorden gebruikt. Wanneer je hier geen gebruik van zou maken, zou je tekst erg eentonig worden. Kijk maar naar het volgende voorbeeld:

Maartje is te laat in de les gekomen. Dat Maartje te laat is gekomen komt doordat Maartje zich had verslapen. Maartje moet een briefje halen bij het servicepunt [...].

In dit verhaaltje merk je (nu) vast al dat de tekst lekkerder zou lopen wanneer er i.p.v. Maartje bijvoorbeeld zij komt te staan.
Dit klinkt al heel anders:

Maartje is te laat in de les gekomen. Dat zij te laat is gekomen komt doordat zij zich had verslapen. Ze moet een briefje halen bij het servicepunt [...].

In bovenstaande tekst verwijzen zij en ze naar Maartje. Door woorden af te wisselen maak je de tekst minder saai en minder langdradig.
Zij en ze noem je verwijswoorden. Beide woorden verwijzen naar Maartje, Maartje noem je dan het antecedent, dus de woorden waarmee je verwijst heten verwijswoorden en de woorden waarnaar je verwijst noem je antecedenten.

Vaak staan de antecedenten aan het begin van de tekst en daarna worden er verwijswoorden gebruikt om naar de antecedenten te verwijzen. Er kan worden verwezen naar personen, dieren, voorwerpen, maar ook naar gebeurtenissen.

Meer verwijswoorden die vaak worden gebruikt zijn: het, hij, haar, hem, zij, hen, hun, deze, die, dat, zulke etc.

Opdracht 1
Schrijf van de volgende zinnen de verwijswoorden op en de antecedenten. Je hoeft de zinnen niet over te nemen.

1.  Willem en Saskia worden volgende week beiden 16 en zij geven elk een feest.

     verwijswoord =                                       antecedent =

2. Ik heb de plantenbak verschoven. Hij stond namelijk erg in de weg.

     verwijswoord =                                       antecedent =

3. Mees en Jacob stoeien op de trap. Daar komen echt ongelukken van.

     verwijswoord =                                       antecedent =

4. Ik heb van mijn ouders een horloge gekregen. Alleen ben ik het nu kwijt.

     verwijswoord =                                       antecedent =

5. Bryan en Youssef verzamelen modelauto's. Ik wil hen er eentje graag cadeau geven.

     verwijswoord =                                       antecedent =

 

Verwijzen met die of dat?
Regelmatig worden er fouten gemaakt bij de keuze van de juiste verwijswoorden. Hiervoor zijn duidelijke regels die je simpelweg moet kennen. Het zit namelijk zo:

bijvoorbeeld in de zin:

Het logeerbed in de hotelkamer is al opgemaakt en die ligt heel lekker.
(antecedent)                                                                                         (verwijswoord)

Hier wordt een fout verwijswoord gebruikt. Omdat logeerbed een 'het-woord' is, kan je alleen met: het, dit en dat verwijzen.

Als je verwijst naar onzijdige woorden ('het-woorden') gebruik je de verwijswoorden dit, dat en het. Voorbeelden hiervan zijn:

Het zakje dat daar ligt...

Het horloge dat ik kwijt ben...

Het paard staat in de wei. Het graast al uren.

 

Wanneer je met vrouwelijke en mannelijke woorden ('de-woorden') te maken hebt, dan gebruik je de verwijswoorden die, deze, ze. Bijvoorbeeld:

De vrouw die daar loopt...

De schoenen staan in de weg. Wil jij ze even opruimen?

De bananen zien er lekker. Zullen we deze meenemen?


Als je deze uitleg in een schema zet, ziet dat er alsvolgt uit:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verwijzen naar personen, dieren en dingen
Er is nog een onderdeel van verwijswoorden waar vaak fouten in worden gemaakt. De volgende zin is bijvoorbeeld fout:

De jongen waarnaast ik zit, is erg verkouden.

Hier wordt op een foutieve manier verwezen naar de jongen.

Het zit zo:

Wanneer je naar een persoon verwijst (in dit geval de jongen), verwijs je met twee losse woorden, dus:

De jongen naast wie ik zit, is erg verkouden.

Je gebruikt dus altijd twee woorden wanneer je het over een persoon hebt. Meer voorbeelden hiervan zijn:

Het meisje met wie ik op paardrijden zit, kan vandaag niet. (dus niet: waarmee)

De man naast wie ik woon, is erg aardig. (dus niet: waarnaast)

De tegenstander tegen wie wij spelen, is erg sterk. (dus niet: waartegen)

 

Misschien is het je al opgevallen dat het tweede woord telkens wie is.

 

Wanneer je naar dingen of dieren verwijst, gebruik je juist wel één woord!

Dat is de camper waarmee mijn ouders op vakantie gaan.

Dit is de paal waartegen de hond heeft geplast.

Het paard waarop ik altijd rijd, is erg lief.

 

Misschien is het je al opgevallen dat het eerste gedeelte van het woord telkens waar is.

In een schema ziet deze regel er alsvolgt uit:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 2
Maak onderstaande opdracht over de verwijswoorden.

1.3 Signaalwoorden

Om een tekst goed te laten lopen, worden vaak signaalwoorden gebruikt. Dit worden ook wel verbindingswoorden genoemd. Deze woorden geven verschillende verbanden aan binnen een tekst. In het schema hieronder vind je verbanden en signaalwoorden die regelmatig voorkomen.

Verbanden

  • tijd
  • opsomming
  • tegenstelling
  • vergelijking
  • oorzaak – gevolg
  • doel – middel
  • voorbeeld/toelichting
  • reden/verklaring/argument
  • voorwaarde
  • samenvatting/conclusie

Verbindingswoorden/signaalwoorden

  • voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, toen
  • en, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens, verder
  • maar, echter, hoewel, toch, daarentegen
  • zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)
  • door, doordat, waardoor, te danken aan
  • om te, daarmee, waarmee, door middel van
  • een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie
  • want, omdat, daarom, vanwege, immers,
  • als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat, mits
  • samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

 

 

Opdracht
Ga na de volgende site en bekijk daar de twee filmpjes. Vervolgens maak je de vijf oefeningen. 

https://www.cambiumned.nl/theorie/stijl/verbanden/

1.4 Synoniemen

Een synoniem is een ander woord voor hetzelfde ding / aspect.

Voorbeelden hiervan zijn:

met een wc en een toilet wordt hetzelfde bedoeld;

net als met een stoep en een trottoir;

of sofa en bank

 

Tijdens het schrijven van een verhaal is het belangrijk om synoniemen te gebruiken, zodat je verhaal niet eentonig wordt. 
Probeer woorden een beetje af te wisselen. 


Opdracht 
Kan jij van de volgende woorden een synoniemn noemen?

1. snijwond

2. kat

3. doneren

4. ladder

5. paard

6. mama

7. ramp

8. koffiebeker

2. Creatief schrijven

2.1 Zeer korte verhalen (zkv)

In elk mens schuilt een schrijver, ook in jou! Het schrijven van een zeer kort verhaal (zkv) kan dat je laten zien.
Een zkv is een literair genre dat in Nederland steeds populairder wordt mede door Peter Cornelis Müller, zijn pseudoniem is A.L. Snijders. Hij is momenteel een van de beroemste Nederlandse korteverhalenschrijver.

De verhalen die hij schrijft, zijn vaak niet langer dan 300 woorden. Hij heeft verschillende bundels geschreven met allemaal korte verhalen. Daarnaast heeft Snijder verschillende prijzen gewonnen en is/was hij wekelijks te horen op de radio.

Hieronder staat een filmpje waarop Snijders één van zijn verhalen voorleest.

 

 

Naast verzonnen verhalen, zoals hierboven wordt voorgelezen, schrijft hij ook vaak verhalen die op de werkelijkheid zijn gebaseerd. Hij schrijft dan op wat hij ziet gebeuren, bijvoorbeeld in de supermarkt. Het leuke is dat iedereen dat kan! 
Hieronder staat ook een zkv waarbij er wordt beschreven wat deze persoon vanuit het raam ziet. Ook dit verhaal is gebaseerd op de werkelijkheid. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 1
Nu jij!
Zet de timer van je telefoon op 5 minuten (of de docent doet dit klassikaal). Probeer aan een stuk door, dus zonder te stoppen,  op papier te krijgen wat er in je hoofd opkomt. Dit kan een verzonnen verhaal zijn, een of meerdere hersenspinsels of misschien schrijf je juist wel op wat je ziet of hoort.

Wanneer de vijf minuten om zijn, wissel je je verhaal uit met je buurman/ buurvrouw.

 

 

 

Opdracht 2
Op de volgende site staan meerdere zeer korte verhalen → http://www.kortverhaal.com/zkv/

Kies drie titels die jou aanspreken, lees deze verhalen en beantwoord vervolgens de onderstaande vragen in je schrift.

1. Welke drie titels spreken jou aan?

2. Welk van de drie verhalen vind jij het mooist, leukst? Verklaar je antwoord.

3. Is het door jou gekozen verhaal fictie (waargebeurd) of non-fictie (verzonnen)?

4. Waar blijkt dat uit?

 

Opdracht 3
Je gaat weer een kort verhaal schrijven. Je mag helemaal zelf weten waarover, alleen de eerste zin neem je over.

Toen ik vanmorgen opstond was mijn eerste gedachte ...

Je verhaal mag niet langer zijn dan 300 woorden. Het mag zowel een fictie als een non-fictie verhaal worden.

Laat je fantasie lekker op de vrije loop. 

 

Opdracht 4 huiswerk!
Ga thuis eens voor het raam zitten met je laptop op je schoot en beschrijf/ typ de dingen die je ziet en denkt. Dit hoeft maar vijf minuten van je tijd te kosten. Neem dit zkv'tje de volgende les mee!

Je zult ontdekken dat ook jij een goed verhaaltje kan schrijven en ondanks het feit dat jullie allemaal dezelfde opdracht krijgen, zullen alle verhalen heel anders zijn.

Veel schrijfplezier!

2.2 Doorgeef-verhalen

Doorgeef-verhalen zijn verhalen die worden gemaakt door meerdere mensen. Een voorbeeld hiervan is het onderstaande gedicht. 
Dit gedicht is door drie verschillende leerlingen gemaakt. Telkens na twee zinnen het is gedicht doorgegeven.  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit is dan een gedicht, maar dit kan natuurlijk ook met een verhaal!

 

Opdracht 1
Laten we het gaan proberen! Iedereen krijgt een eigen blaadje. Schrijf hierop bovenaan je naam.
Jullie krijgen een eerste zin, schrijf deze ook vast op je blaadje. Vervolgens schrijf je daar zelf 5 zinnen achteraan. Als iedereen dat heeft gedaan, geef je op het teken van de docent je verhaal door binnen je groepje. Iedereen heeft nu een ander blad voor zich. Lees wat je klasgenoot heeft geschreven en schrijf 5 zinnen er achteraan. En zo gaat dit een aantal rondes door. Uiteindelijk krijg je je eigen blaadje weer terug en dan staat er, als het goed is, een heel verhaal.

Bespreek in je groepje de verschillende verhalen en kies de leukste uit.

 

Opdracht 2
Hieronder staat een aantal bestanden. In zo'n bestand zie je telkens de 'voorkant' van een boek, een titel en de eerste paar zinnen. Ga nu samen met 1 of twee klasgenoten een van die verhalen afschrijven. Doe dit door om de beurt ongeveer 5 zinnen te schrijven. Kies het verhaal dat jullie het meest aanspreekt, bekijk te titel en het plaatje goed en kopieer het beginstuk naar een worddocument. Samen gaan jullie het verhaal verder schrijven. Zorg ervoor dat het verhaal minstens 500 woorden bevat, meer mag!

 

Open bestand Vuil spel

Open bestand Een hondenleven

Open bestand Gevangen in de toekomst

Open bestand Geen geld, geen gym...

Open bestand De dans ontsprongen

Open bestand Opgejaagd

2.3 Keuze verhaal

Voor het schrijven van dit verhaal moet je eerst een paar keuzes maken. Je krijgt een aantal plaatjes te zien waaruit je kan kiezen.
Ga nu eerst door de volgende keuzes heen en schrijf vervolgens een verhaal van minstens 800 woorden.

1. Het hoofdpersonage mag je zelf opzoeken. Ga naar Google en zoek een plaatje van jouw hoofdpersonage (niet langer dan 5 minuten). Kopieer de afbeelding in een worddocument en beschrijf de volgende dingen van deze persoon.

- voor- en achternaam;

- leeftijd;

- woonplaats;

- woonsituatie;

- familie/ vrienden;

- beroep/ opleiding.

 

2. Kies nu de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt.

 

3. Kies een voorwerp uit dat een rol krijgt in jouw verhaal. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4. Kies tot slot het vervoersmiddel waar in jouw verhaal gebruik van wordt gemaakt.

 

De onderdelen die je hebt gekozen mogen ook een kleine rol spelen in jouw verhaal. Een hoofdrol mag natuurlijk ook, maar zorg in elk geval dat ze voorbij komen in je verhaal.
Je weet inmiddels al een aantal elementen in je verhaal. Maak nu eerst een schrijfplan. Dit mag op je eigen manier, maar bedenk voor jezelf in elk geval:

- Wat gebeurt er met de hoofdpersoon?

- Begin, midden en eind? (hier kan je gedurende het schrijven nog vanaf stappen, maar dan heb je wel een richtlijn)

- In welke tijd speelt het verhaal zich af?

- In welke tijd schrijf je het verhaal, verleden of tegenwoordige tijd?

- Wat is jouw doelgroep?

Je kan voor het gemak het schema van 1.1 Schrijfplan erbij pakken.

 

Zorg dat het verhaal minstens 800 woorden heeft en dat dus alle gekozen elementen erin voorkomen.

2.4 Stripverhaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Stripverhalen bestaan al ontzettend lang! Eigenlijk begon het al in de prehistorie. In grotten werden afbeeldingen getekend die een verhaal vertelden. Hierdoor worden deze verhalen ook wel de oudste vorm van literatuur genoemd.
Een stripverhaal is een verhaal dat voornamelijk wordt verteld aan de hand van afbeeldingen. Bij veel stripverhalen staan tegenwoordig ook tekstwolkjes, maar dat is niet noodzakelijk. Hieronder zie je daar een voorbeeld van.

 

 

 

 

 

 

 


Aan bovenstaande strip zie je dat je dus niet per se tekst nodig hebt om een verhaal te vertellen.

 

Bij het maken van een stripverhaal komt heel veel kijken. In het filmpje hieronder wordt daar het een en ander over uitgelegd. 

 

 

Opdracht 1
Beantwoord de volgende vragen en zoek eventueel antwoorden op internet.

1. Door wie zijn Suske en Wiske bedacht?

2. Wanneer kwam in Nederland de eerste Donald Duck uit?

3. Welk nummer werd voor het eerst helemaal in kleur uitgegeven.

4. Uit welk land komt Kuifje oorspronkelijk?

5. In welke strip komen de Daltons voor?

6. Wat is jouw favoriete strip? 

7. Noem drie personages uit Suske en Wiske.

 

Opdracht 2
Bekijk onderstaande strips. Bij beide strip staat geen tekst. Toch weet je waarschijnlijk wel waar de verhaaltjes over gaan.
Schrijf van beide strips het verhaal op.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 3
Hieronder vind je twee stripverhalen waar welk wolkjes bij staan, maar er staan geen teksten in de wolkjes. 
Bedenk zelf voor elk wolkje wat daarin moet komen te staan. 

Open bestand strip Donald Duck

Open bestand strip Smurfen

 

Opdracht 4
Het is tijd om zelf een stripverhaal te gaan maken! Je krijgt een leeg A4-vel van de docent. Die mag je zelf op je eigen manier in minstens vier vakken verdelen. Onderstaand filmpje kan je misschien helpen bij het maken van een strip. Zelf mag je uiteraard ook filmpjes zoeken die jij eventueel kan gebruiken. 

3. Verschillende soorten teksten

Dit jaar krijg je te maken met allemaal verschillende soorten teksten. Straks bij het examen moet je ook een aantal van deze teksten zelf kunnen schrijven. Daarom ga je oefenen met de volgende soorten teksten:

- een betoog;

- een brief / e-mail;

- een instructietekst;

- een samenvatting;

- en een recensie.

 

Verschillende teksten hebben vaak ook verschillende tekstdoelen. Met een betoog wil je bijvoorbeeld iemand overtuigen, met een verhaal wil je iemand amuseren, met een advertentie wordt er vaak geprobeerd om mensen te activeren en met een instructie wil je iemand informeren. Zo heb je een aantal doelen die je goed voor ogen moet hebben bij het schrijven van zo'n tekst. Wat wil je bereiken met jou tekst?

3.1 Betoog

Een betoog is een tekst waarin je iemand probeert te overtuigen.

Je kan iemand proberen te overtuigen door je mening te geven en deze te onderbouwen met argumenten. Het is sterk als je daar dan ook voorbeelden bij geeft.
Dit kan heel mooi aan de hand van een stelling, bijvoorbeeld:

Sigaretten moeten uit de schappen worden gehaald.

Ik ben het eens met deze stelling (mening), omdat roken ontzettend slecht is voor de gezondheid (argument). Zo is mijn buurvrouw vorig jaar overleden doordat zij haar hele leven heeft gerookt (voorbeeld).

Bovenstaande is kort, maar krachtig. Dit kan ook vele malen uitgebreider. Daarnaast is het belangrijk bij een betoog dat je niet één argument geeft, maar meerdere. Als het ene argument iemand niet overtuigd, doet een ander argument dat wellicht wel. Zorg dat je altijd begint en eindigt met een sterk argument, zodat je mensen meteen te pakken hebt en/ of op het laatste moment toch nog overtuigt.

 

Structuur in betoog
Een betoog bestaat altijd uit een inleiding, een middenstuk en een slot
In de inleiding wordt kort weergegeven waarover het betoog gaat. De stelling wordt in elk geval genoemd en wellicht nog wat achtergrondinformatie

In het middenstuk worden er minstens drie argumenten uitgebreid beschreven. Daarbij worden ook voorbeelden gegeven. De argumenten mogen zowel feiten als niet-feiten zijn. Al zijn feiten (conclusies uit onderzoeken) vaak wel overtuigender dan niet-feiten.
Wat ook heel vaak wordt gedaan bij een betoog is dat er ook tegenargumenten worden genoemd en deze worden dan meteen weerlegd (onderuit gehaald). Ook dit maakt een betoog overtuigender. 

In het slot herhaal je nogmaals de stelling en mening in net wat andere woorden.   

 

Opdracht
Nu ga je zelf aan de slag met het schrijven van een betoog! De opdracht vind je hieronder. 

Open bestand Opdracht betoog

 

Hieronder vind je het beoordelingsformulier. De docent zal aan de hand van dit document jouw betoog nakijken. Het is dus handig om je eigen betoog ook alvast na te kijken! Dan zie je precies waarop je wordt beoordeeld. 

Open bestand nakijkmodel betoog.pdf

3.2 Brief / e-mail

Het schrijven van een goede brief / e-mail is van groot belang! Naast dat het vaak een opdracht is in het eindexamen, is het ook zeer belangrijk bij het vinden van een (bij)baan. Ook is het het middel om te communiceren met bedrijven, organisaties en instanties.

Tussen een brief en een e-mail zit niet zo heel veel verschil. Op een brief schrijf je wel je eigen adres en het adres van degene naar wie je de brief stuurt. Ook schrijf je de plaats en datum erbij. Bij een e-mail is dit niet nodig, aangezien dit allemaal automatisch vermeld staat. Bij beide wordt wel het onderwerp vermeld. Bij een brief komt dat achter het woordje betreft / betreffende en in de e-mail komt dat in het balkje van onderwerp.  

Verder begin je altijd met een nette aanhef (Geachte heer/ mevrouw ...). Je hebt altijd een korte inleiding waarin je jezelf voorstelt en de reden het schrijven van de brief/ e-mail vertelt. Begin nooit met het woordje ik.  Je kan je brief/ e-mail beter beginnen met: Mijn naam is ...

In het middenstuk (kern) leg je de vraagstelling / probleemstelling voor aan de lezer.

Bij het slot vertel je dat je een reactie graag tegemoet ziet. Je sluit de brief af met: Met vriendelijke groeten / hoogachtend (dit mag je niet afkorten!).

 

Als je op de volgende link klikt, kan je voorbeelden van brieven vinden: https://www.tuxx.nl/voorbeeldbrieven/

En als je op deze link klikt,  vind je voorbeelden brieven en e-mails: https://www.taaltelefoon.be/brieven-en-e-mails-voorbeelden

Bekijk de voorbeelden goed voor je zelf aan de slag gaat!

 

Opdracht
Je gaat een brief schrijven naar Apple, omdat jouw Iphone, waarvoor je 600 euro hebt betaald, nu al kapot is. Je bent door een regenbui gefietst en sindsdien is je telefoon, die in je broekzak zat, ermee opgehouden. Je vindt het schandalig dat zo'n duur apparaat daar niet tegen kan. Je vraagt om een vergoeding van de geleden schade.

Je had al gebeld naar Apple, maar degene aan de telefoon zei dat je een brief moest schrijven naar de heer Bos en het adres waar je je brief naartoe moet sturen is: Jan Cornelissenweg 54, 1713 HK Amsterdam.

Je maakt er een lopend verhaal van en gebruikt de structuur die hierboven staat uitgelegd. In het document hieronder vind je nogmaals de juiste opbouw die je moet aanhouden als hulpmiddel. Bekijk deze goed voor je gaat schrijven. 

3.3 Instructietekst

In het dagelijks leven komen heel regelmatig instructieteksten voor. Denk hierbij bijvoorbeeld aan recepten en handleidingen. Instructietkesten zijn doe-teksten. Ze geven je aanwijzingen hoe je iets moet doen.

Gebiedende wijs
Instructies staan eigenlijk altijd in de gebiedende wijs.
De gebiedende wijs is een manier om iets te zeggen/ schrijven. Je beveelt als het ware iets.
Bij de gebiedende wijs heb je geen onderwerp en staat het werkwoord vaak vooraan in de zin, bijvoorbeeld doe de vaatwasser dicht of maak dat touwtje los. Zoals je ziet, staat er in beide zinnentjes geen onderwerp.

 

Opdracht 1
Lees onderstaande instructie eerst goed door en en voer de instructies uit.

1. Ga naast je stoel staan;

2. Probeer met je rechter elleboog je linker oor te raken;

3. Vouw je handen in elkaar en strek je vingers;

4. Doe dan beide armen in de lucht en draai een rondje;

5. Ga weer zitten;

6. Probeer met je tong het puntje van je neus te raken;

7. Knipoog naar je buurman/ buurvrouw;

8. Vergeet al het bovenstaande en kijk hoe anderen zich uitsloven.

 

Wellicht zijn er een aantal die bovenstaande instructies begonnen uit te voeren omdat zij niet alle instructies van te voren hadden gelezen. Bij instructies is het altijd handig om verder te lezen, zodat je weet wat je kunt verwachten.

 

Opdracht 2
Bekijk onderstaand filmpje en bespreek de vragen die daaronder staan met je buurman/ buurvrouw.

Waar moet een goede instructietekst volgens jullie aan voldoen? Is de instructie die in het filmpje wordt gegeven duidelijk? Verklaar jullie antwoord.

 

Opdracht 3
Jullie gaan voor elkaar een instructietekst schrijven van minstens 8 instructies. Zorg ervoor dat de instructies in de gebiedende wijs* staan (doe dit, doe dat). De instructies moeten kort, maar duidelijk zijn.

Je kan bijvoorbeeld een instructie maken bij het opslaan van een bestand in wordonline. Je kan natuurlijk ook iets moeilijkers verzinnen, maar zorg ervoor dat je klasgenoot door het lezen van jouw instructie iets voor elkaar krijgt.

*gebiedende wijs: bij de gebiedende wijs heb je geen onderwerp en staat het werkwoord vooraan. Het is als het ware een bevel / verzoek.

 

Extra opdracht in overleg
Recepten zijn ook instructieteksten. We kunnen als klas organiseren dat je individueel of in tweetallen een recept kiest en dat gerecht gaat maken. Dan neemt iedereen zijn/ haar gerecht mee en gaan we gezellig samen de gerechten nuttigen.

Hiervoor hebben we nodig:

-  genoeg animo;

- tijd;

- een geschikte les wanneer we dit kunnen doen.

3.4 Samenvatting

Een samenvatting schrijven lijkt lastig, maar oefening baart kunst! Het belangrijk om een goede samenvatting te kunnen schrijven. Naast het feit dat dit een vaste opdracht in het eindexamen is, is het een heel handig middel om je toetsen te leren. In het dagelijks leven heb je (onbewust) regelmatig te maken met samenvattingen. Denk maar aan de trailer van een film of het stukje tekst op de achterkant van een boek. Iemand die de film of het boek niet kent, weet dan toch wat de hoofdgedachte van zo'n boek of film is.

 

Een samenvatting geeft snel de inhoud weer van bijvoorbeeld een lange tekst. In de samenvatting staan de belangrijkste elementen die je een duidelijk beeld geven van de tekst. Vaak zijn dit de kernzinnen uit een tekst.

 

Opties bij het maken van een samenvatting

1. Je kan een samenvatting schrijven door eerst de belangrijkste woorden (kernwoorden) op te schrijven per alinea. Vervolgens kan je deze woorden verwerken in zinnen. Wanneer je al deze zinnen achter elkaar plakt, heb je een samenvatting. Lees altijd de samenvatting goed door om te kijken of er niks ontbreekt. Probeer er ook voor te waken dat je geen overbodige dingen noemt in je samenvatting. Voorbeelden en onbelangrijke details mag je dus achterwege laten. Je bent hier dus hoofd- en bijzaken aan het onderscheiden. Het is belangrijk dat je alleen de hoofdgedachte van de tekst weergeeft. De hoofdgedachte is de kern van de tekst.

2. Wanneer je een duidelijke tekst voor je neus hebt, kan je ook de eerste zin(nen) van de alinea's gebruiken om een samenvatting te maken. Vaak is de eerste zin van een alinea de kernzin. Ook hier is het belangrijk dat je de samenvatting achteraf goed doorleest om te kijken of hij alle belangrijke informatie bevat en niks te veel vermeld.


Via deze link kan je meer uitleg lezen over het schrijven van een samenvatting. Ook staan er filmpjes die je kunt bekijken.

https://www.cambiumned.nl/theorie/schrijven-en-spreken/schrijven/samenvatting/

 

Opdracht 1
Bekijk het tekstje dat hieronder staat en probeer in één zin de hoofdgedachte weer te geven.

Steeds meer volwassenen zeggen dat ze verslaafd zijn aan social media. Dat blijkt uit een nieuw onderzoek.
Vooral mensen tussen de 18 en 25 jaar zitten uren achter elkaar op Instagram, Facebook en andere socials.

Bang

Volgens het onderzoek zijn mensen vooral bang dat ze iets missen. Daarom willen ze zo vaak mogelijk hun berichten checken. Een kwart zegt zelfs onrustig te worden als ze een bericht niet meteen kunnen lezen. Sommige mensen zeggen zelfs dat ze minder slapen door hun verslaving aan social media.                                                                                                    
                                                                                                                                                                                                                                                               
bron: jeugdjournaal

 

Opdracht 2
Hieronder vind je een trailer van de film 'Going in style'. Zoals eerder is gezegd is een trailer ook een samenvatting. Bekijk de trailer en beantwoord de vragen die eronder staan.

1. Wellicht heb je de film nog niet gezien, maar toch weet je nu waar hij ongeveer over gaat.
     Probeer, aan de hand van deze trailer, in maximaal vijf zinnen de hoofdgedachte van de film weer te geven.

2. Waarom gaan deze mannen een bank overvallen?

3. Wat is het nut van dit soort trailers denk je?

 

Opdracht 3
Schrijf van onderstaande tekst een samenvatting. Je mag je eigen manier hierbij kiezen, maar zorg ervoor dat je de hoofdgedachte weergeeft.

Open bestand tekst samenvatting.pdf

Als je klaar bent, kijk je je eigen samenvatting nog goed door! Staan alle belangrijke dingen erin? Heb je geen onnodige dingen vermeld? 

3.5 Recensie

Een recensie is een kritische beoordeling van bijvoorbeeld boeken, films, hotels, restaurants enzovoorts. Recensies kunnen je helpen bij het uitkiezen van bijvoorbeeld een hotel. Op internet zijn talloze recensies te vinden, bijvoorbeeld op sites als: bol.com, hebban.nl, iens.nl en ga zo maar door.

Een paar voorbeelden van recensies, die je kunnen helpen bij het maken van een keuze, vind je hieronder. De recensies gaan over twee verschillende hotels. 

Hoogstwaarschijnlijk zul je sneller kiezen voor het hotel waar de eerste recensie over gaat dan voor het hotel dat een 5.3 heeft gekregen van de recensent. Natuurlijk is het wel belangrijk dat je je keuze niet baseerd op één recensie. Het kan natuurlijk voorkomen dat iemand het heel anders heeft beleefd dan andere mensen of dat diegene net pech heeft gehad. Daarom is het verstandig om meerdere recensies te lezen. 

De kans is wel groter dat, wanneer een hotel meerdere goede recensies heeft, het een beter hotel is dan een hotel waar meerdere slechte recensies over te lezen zijn. Op deze manier kunnen recensies je helpen bij het maken van een keuze en je weet ook een beetje wat je kunt verwachten. In die eerste recensie, die positief is, staat wel dat je geluidsoverlast kan hebben van het café. Dat weet je dus al van te voren en daar kan je je dan op instellen of je kiest ervoor om daarom juist niet naar dat hotel te gaan.

Opbouw van een recensie
Recensies over bijvoorbeeld boeken en films beginnen met algemene informatie (bijvoorbeeld de schrijver/ maker van hiet boek of de film). Vervolgens wordt de inhoud kort weergegeven (alleen de belangrijkste elementen). Daarna geeft de recensent zijn/ haar mening die wordt onderbouwd door argumenten. Tot slot wordt de conclusie gegeven → wordt het boek/ de film wel of niet aangeraden?

 

Opdracht 1
Geef van onderstaande stellingen aan of deze juist of onjuist zijn.

  1. In een recensie vind je algemene informatie over een voorstelling, product of boek.
  2. In een recensie staan altijd alleen maar feiten.
  3. Een recensie wordt vaak geschreven door de eigenaar van een restaurant.
  4. Je schrijft alleen recensies over films die je goed vindt.
  5. In een recensie geeft de recensent zijn persoonlijke mening met argumenten.
  6. Een recensie hoort grappig geschreven te zijn.
  7. Een recensie is goed wanneer hij je helpt een keuze te maken.

 

Opdracht 2
Lees onderstaande recensie en beantwoord vervolgens de vragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De recensent geeft het restaurant waar hij heeft gegeten een 3 uit 10. Dat is natuurlijk niet zo goed.

1. Waarom vond deze recensent het eten slecht?

2. Zou hij hier nog een keer terugkomen denk je?

3. Wat bedoelt de recensent met de laatste zin?

4. Wat voor gevolgen kan zo'n recensie hebben voor een restaurant?

5. Zou jij bij dit restaurant gaan eten? Verklaar je antwoord.

 

Opdracht 3
Ga naar onderstaande site en lees bij verschillende restaurants uit jouw eigen woonplaats de recensies. Beantwoord vervolgens de vragen.

https://www.iens.nl/restaurant+hilversum#sort=QUALITY_DESC&page=6

1. Waar zou jij graag een keer eten en waarom?

2. Kopieer en plak de slechtste recensie die je hebt gelezen.

3. Kopieer en plak de beste recensie die je hebt gelezen.

4. Bij welk restaurant zou jij absoluut niet gaan eten door het lezen van de recensies?

5. Keek jij altijd al naar recensies? Zo nee, zou je dat nu wel sneller doen?

 

Opdracht 4
Lees onderstaande recensie en beantwoord de vragen.

1. Zou deze recensent nog een boek lezen van Mel Wallis de Vries denk je? Verklaar je antwoord.

2. De recensent is redelijk positief, maar heeft toch een puntje van kritiek. Welke kritiek heeft de recensent op het boek/ verhaal?

3. Tot welk genre* zou dit boek behoren?

4. De recensent noemt drie hoofdpersonen. Welke worden er genoemd?

5. Hoe is duidelijk gemaakt dat je de gedachtes van de moordenaar leest?

6. Verklapt de recensent al het einde van het verhaal?

7. Wat bedoelt de recensent met 'helaas actueel' ?

8. Denk je dat Tess het overleeft? Verklaar je antwoord.

* genre → boeken kun je indelen in verschillende categorieën. Je noemt bijvoorbeeld een spannend boek een thriller, een romantisch boek noem je een roman en Harry Potter valt onder fantasy. Zo heb je allemaal verschillende categorieën en zo'n categorie wordt ook wel een genre genoemd.

 

Tip: Bedenk voor de volgende les waarover jij een recensie zou willen schrijven. Denk bijvoorbeeld aan een boek, film, game, product, restaurant etc.

 

Opdracht 5
Vandaag ga je zelf aan de slag met het schrijven van een recensie. Je hebt inmiddels verschillende voorbeelden gezien en gelezen.
Je mag zelf kiezen waarover jij een recensie gaat schrijven. Zorg er wel voor dat je de juiste opbouw gebruikt bij het schrijven van de recensie.

Opbouw van een recensie
Recensies over bijvoorbeeld boeken en films beginnen met algemene informatie (bijvoorbeeld de schrijver/ maker van hiet boek of de film). Vervolgens wordt de inhoud kort weergegeven (alleen de belangrijkste elementen). Daarna geeft de recensent zijn/ haar mening die wordt onderbouwd door argumenten. Tot slot wordt de conclusie gegeven → wordt het boek/ de film wel of niet aangeraden?

Daarnaast beoordeel je hetgeen waarover jij je recensie schrijft. Geef bijvoorbeeld een bepaald aantal sterren, zoals je hieronder ziet:

 

Dit soort sterren zie je regelmatig terug bij recensies. Wanneer er vijf sterren zijn ingekleurd is de recensent zeer tevreden. Stel, er is maar één ster ingekleurd dan vindt de recensent het erg slecht.
Bij jouw eigen recensie mag je deze sterren gebruiken, maar je mag ook een cijfer geven van 1 tot 10. Hiervan zie je eerder op deze pagina ook voorbeelden, zoals bij de recensie over het restaurant staat: 3/10. Dat betekent dat het restaurant 3 punten van de 10 scoort. Niet zo'n hele goede score dus.

Ga nu aan de slag met je recensie! Zorg dat je opbouw goed is, dat je een advies geeft en dat je een beoordeling geeft. Let op hoofdletters en spelling. Een recensie vol fouten, wordt lang niet altijd serieus genomen.

4. Poezië

De komende weken gaan we het hebben over poëzie. Poëzie heeft helaas een beetje een stoffig imago, terwijl er zoveel om ons heen te vinden is dat met poëzie te maken heeft! Daarnaast kan je er heel veel creativiteit in stoppen. Daar ga je in elk geval een aantal voorbeelden van zien.
Veel singer songwriters, rappers, dichters, maar ook cabaretiers zijn regelmatig bezig met poëzie en zijn ware taalkunstenaars. Het populiare programma De wereld draait door heeft zelfs een huisdichter.

Tijdens deze lessen ga je kennismaken met verschillende vormen van poëzie. Je gaat verschillende gedichten/ liederen e.d. horen, zien en lezen. Daarnaast leer een aantal belangrijke begrippen binnen de poëzie, zoals klank, vorm, rijm (schema's), beeldspraak en stijlfiguren.

Hieronder alvast een filmpje om erin te komen. In het filmpje zijn twee cabaretiers te zien die een 'telefoongesprek' hebben en zij gebruiken alleen woorden die rijmen op de woorden die ze normaal zouden gebruiken. Toch weet je, doordat het rijmt, wel wat ze bedoelen.

4.1 Poëzie in het algemeen

Poezië is een taaluiting waarbij de nadruk ligt op vorm, klank en beeldspraak.

 

Vorm
Dit is hoe de taaluiting wordt vormgegeven. Een gedicht kan bijvoorbeeld uit drie strofen (coupletten) bestaan. Sommige gedichten bestaan alleen maar uit kwatrijnen (vierregelige strofen) en bij andere gedichten wisselen de groottes van de strofen zich af.

 

In het eerste gedicht zie je dat het gedicht uit drie kwatrijnen bestaat. Er staan namelijk drie coupletten van vier regels die ongeveer even lang zijn. In het tweede gedicht bestaan de eerste twee strofen uit drie regels en de laatste strofe bestaat uit vijf regels. Dit zijn maar twee voorbeelden, maar je kan je vast voorstellen dat gedichten allerlei vormen kunnen aannemen. Je hebt zelfs gedichten waarbij de inhoud overeen komt met de vorm van het gedicht. Dit noem je iconiciteit. Hieronder zie je daar een voorbeeld van. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De inhoud van het gedicht gaat over vrouwen en het gedicht heeft de vorm van een jurk. Met vorm wordt dus de indeling van de strofen bedoeld. En hoe het gedicht eruit ziet.

 

Klank
Bij klank wordt er gekeken naar de rijm, het ritme (dit wordt ook wel metrum genoemd) en de melodie. Over rijm gaan we het uitgebreid hebben in de volgende paragrafen. Bij ritme wordt er gekeken waar de klemtonen liggen binnen een gedicht. Mocht je daar meer over willen lezen, dan kan dat hier: https://www.cambiumned.nl/theorie/literatuur/poezie/metrum/.

 

Beeldspraak
In gedichten wordt regelmatig gebruikgemaakt van beeldspraak. Veel woorden of zinnen die in gedichten staan, worden niet letterlijk bedoeld of er wordt een vergelijking gemaakt. Beeldspraak zorgt vaak voor een dubbele betekenis.

Bijvoorbeeld: Het is donker als de nacht klinkt mooier en spannender dan Het is erg donker. Beeldspraak kan op verschillende manieren worden toegepast. In deze les leer je drie vormen van beeldspraak, namelijk personificatie, metafoor en een vergelijking.

Personificatie
Bij een personificatie wordt iets levensloos (een ding) als iets menselijks (levends) beschreven. Een voorbeeld hiervan is:

De brief lachte mij toe.

Voor zover bekend is, kan een brief natuurlijk niet lachen. Dat is iets wat alleen mensen doen. De brief krijgt in dit zinnetje dus iets menselijks.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wat hebben bovenstaande plaatjes met personificatie te maken?

 

Metafoor en vergelijking
De metafoor en vergelijking lijken erg op elkaar. Het verschil zit hem in het feit dat bij een vergelijking zowel de werkelijkheid als het beeld worden benoemd. Bij een metafoor wordt alleen het beeld gegeven en moet je zelf bedenken waarnaar er wordt verwezen. Dit klinkt vast vaag, maar kijk eens naar de volgende voorbeelden:

vergelijkingKlaartje is zo mooi als de zomerzon    of      Klaartje, de zomerzon, zit in de klas
In de vergelijkingen hierboven worden zowel de werkelijkheid (Klaartje) als het beeld (zomerzon) genoemd.

metafoor De zomerzon zit in de klas
Je weet door de vorige zin wie er met de zomerzon wordt bedoeld, maar bij de metafoor wordt de werkelijkheid (Klaartje) niet genoemd. Je kunt dus als het ware zelf invullen wie of wat er met die zomerzon wordt bedoeld.

Bij een vergelijking wordt het verband expliciet benoemd en bij een metafoor wordt het impliciet benoemd. Er is hier meer ruimte voor eigen interpretatie.

Is het verschil je nog niet helemaal duidelijk? Bekijk dan onderstaand filmpje!

 

In onderstaand filmpje heeft Lubach allemaal beeldspraak uit de politiek op een rij gezet. Hieruit kun je afleiden hoe vaak beeldspraak in het dagelijks leven, en zeker dus binnen de politiek, wordt gebruikt.

 

Opdracht 1
Geef van de volgende zinnen aan of je met een vergelijking of een metafoor te maken hebt.

1. Pieter is een boom van een vent.

2. Maaike ligt erbij als een zak wortelen

3. Die kleerkast staat al de hele avond bij dat café voor de deur.

4. Je ogen zijn zo blauw als de hemel.

5. De koning van de wildernis ligt heerlijk te zonnen.

 

Opdracht 2
Lees onderstaand gedicht. Welke vormen van beeldspraak zie jij terugkomen?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 3
Bedenk zelf een kort gedicht waarin je in elk geval een personificatie en een metafoor/ vergelijking naar voren laat komen.

 

4.2 Rijmschema's

In klas 1 heb je geleerd over drie verschillende rijmschema's, namelijk gepaard rijm, gekruist rijm en omarmend rijm. Die worden nu aangevuld met: slagrijm en gebroken rijm.

Deze schema's zien er alsvolgt uit:

gepaard rijm ⇒ AABB CCDD ...

gekruist rijm ⇒ ABAB CDCD ...

omarmend rijm ⇒ ABBA CDDC ...

slagrijm ⇒ AAAA BBBB ...

gebroken rijm ⇒ ABCB DEFE of ABAC DEDF (hier wordt als ware een rijmschema 'onderbroken')

 

Vier regels van ongeveer dezelfde lengte noemen we ook wel een kwatrijn.

 

Opdracht 4
Klik op onderstaande link, scrol naar beneden tot je bij rijmschema's bent en bekijk dan de voorbeelden!
Maak vervolgens de twee oefeningen die daar staan.

https://www.cambiumned.nl/theorie/literatuur/poezie/rijm-en-metrum/

 

Opdracht 5
Klik op de onderstaande link en beluister drie gedichten. Beantwoord de vragen.

http://candlelight.nl/site/audiogedichten/

 

1. Welk gedicht sprak jou het meest aan en waarom?

2. Waar ging dat gedicht over?

3. Welke rijmschema's heb jij herkend in de gedichten?

 

Opdracht 6
Bekijk de aflevering van Klokhuis.

https://schooltv.nl/video/het-klokhuis-poezie/

4.3 Soorten rijm

Gedichten hoeven niet per se te rijmen. Toch wordt rijm vaak wel gebruikt bij poēzie. Je hebt ontzettend veel soorten rijm. De meest voorkomende rijmsoorten komen tijdens deze les aan bod. Rijm betekent gelijke klank.

 

Halfrijm
Bij  halfrijm rijmen de klinkers of medeklinkers op elkaar. Bijvoorbeeld:

Een duivenveren hemel weerspiegelt in de zee

Blauw licht dampt tussen hemel en stiller hemelbeeld.

 

Hierboven komt de klinker 'e(e)' klank vaak voor. Hieronder zie je een voorbeeld van halfrijm bij medeklinkers:

Een droom van stemmen en van gelaten en gerucht

En steeds vermoeider worden, en dien men leven zegt.

 

De voorbeelden rijmen dus niet volledig, maar de klinkers of medeklinkers hebben vaak dezelfde klank.

 

Alliteratie
Bij een alliteratie rijmen telkens de eerste letters van woorden, bijvoorbeeld:

Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan.

 

In deze zin wordt er echt nadruk op de 'L' gelegd. Deze vorm van rijm wordt regelmatig gebruikt in reclames, zoals Heerlijk Helder Heineken. Ook vaste woordgroepen als bont en blauw, wikken en wegen zijn alliteraties.

Als je naar de titels kijkt van Suske en Wiske dan zie je dat ze daar alliteraties gebruiken. 

 

Volrijm
Deze vorm van rijm komt veel voor. Hier rijmen namelijk de laatste delen van de woorden, bijvoorbeeld:

dromen - komen

vragen - dragen

Volrijm komt ook regelmatig voor in reclames, bijvoorbeeld: Verse pasta en daarmee basta.

 

Gelijk rijm (Rime Riche)
Bij gelijk rijm heb je te maken met precies dezelfde woorden, zoals:

Zierikzee - overzee

onbewust - bewust

 

Oogrijm
Bij oogrijm lijken woorden te rijmen doordat ze dezelfde letters hebben, alleen is de klank anders.
Voorbeeld hiervan zijn:

tram - vlam ⇒       tram spreek je uit als trem, dus rijmt het niet op vlam.

boterham - jam ⇒    jam spreek je uit als sjem, dus dat rijmt niet op de klank van boterham.

 

 

Opdracht 7
Tot welke rijmsoort horen onderstaande zinnen? Let op! Bij sommige kun je meerdere soorten toekennen.


1. Zon, zuipen, ziekenhuis

2. Drie in de rij, kassa erbij

3. Retteketet, naar Beter Bed

4. De nachten aan de grachten zijn vaak erg gezellig.

5. Voordat je je aardappelen overgiet met jus, wil ik eerst een kus.

6. Terwijl ik op je wacht, kijk ik nog even naar de Nachtwacht.

7. Kinderen spelen veel met eten.

8. Op de tennisbaan in Havel, speelde ik op gravel.

 

Opdracht 8
Hieronder staat een filmpje van Maaike Ouboter. Zij heeft meegedaan aan het programma De beste singer songwriter. Zij blies de jury omver met haar lied dat bol staat van de woordspelingen. Zij weet op een hele mooie manier woorden aan elkaar te verbinden door middel van rijm. Daarbij maakt zij veel gebruikt van bovenstaande rijmsoorten.

Welke soorten rijm herken jij?

 

Opdracht 9
BNN-presentator Tim Hofman heeft ook een dichtbundel geschreven. Een van zijn gedichten vind je hieronder. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zoals je misschien wel gemerkt heb, is dit best een lastig gedicht. In het filmpje hieronder legt Tim zijn gedicht uit. Bekijk het fimpje en beantwoord de volgende vraag: Van welke rijmsoort heeft Tim op een creatieve manier gebruik gemaakt?

4.4 Stijlfiguren

In gedichten worden ook vaak stijlfiguren gebruikt. Een stijlfiguur is een afwijking van wat normaal is bij het schrijven van een tekst. De stijlfiguren die wij deze les gaan bespreken zijn: pleonasme, tautologie, hyperbool en eufemisme. Ook beeldspraak is een stijlfiguur.

Hieronder staat een filmpje over pleonasme en tautologie. Ze lijken in eerste instantie een beetje op elkaar, maar er zit weldegelijk een verschil tussen.

Pleonasme
Zoals in het filmpje wordt uitgelegd is een pleonasme een woordcombinatie waarbinnen een woord een onlosmakende eigenschap van het zelfstandignaamwoord geeft. Voorbeelden hiervan zijn:

ronde bal ⇒ elke bal is rond, dus dat spreekt voor zich.

houten boomstam ⇒ elke boomstam is van hout, dus ook dit spreekt voor zich.

witte sneeuw ⇒ sneeuw is altijd wit.

Het is je misschien opgevallen dat het eerste woord telkens een bijvoeglijk naamwoord is en het tweede woord een zelfstandig naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord is telkens overbodig. In gedichten wordt hier regelmatig mee gespeeld.

 

Tautologie
Een tautologie is een woordcombinatie waarbij de twee woorden eigenlijk synoniemen zijn. Je zegt dus twee keer hetzelfde. Soms gaat dit per ongelijk, maar in gedichten wordt het regelmatig met opzet gedaan. Voorbeelden van tautologieën zijn:

vast en zeker

gratis en voor niks

voor eeuwig en altijd

Een van de twee kan je eigenlijk weglaten en is dus overbodig.

 

Hieronder vind je een filmpje met de uitleg van de volgende twee stijlfiguren: hyperbool en eufemisme.

 

Hyperbool
Bij een hyperbool wordt iets erg overdreven. Voorbeelden hiervan zijn:

Ik stond al eeuwen op je te wachten ⇒ je bestaat geen eeuwen, dus dat kan überhaupt niet.

In Nederland regent het 49 van de 50 dagen ⇒ dit klopt niet en is erg overdreven.

 

Eufemisme
Bij een eufemisme wordt iets mooier gebracht dan dat het eigenlijk is. Het wordt als het ware verzacht.
Voorbeelden van eufemismen zijn:

Bijvoorbeeld als het woordje dood als heengegaan wordt weergegeven.

Of wanneer er iemand woedend is, dat het wordt beschreven dat iets in het verkeerde keelschat schoot.

Het wordt dus erg afgezwakt om het minder zwaar te laten lijken.

 

Hieronder vind je een filmpje waarin bovenstaande stijlfiguren nog eens langskomen. Ook worden andere stijlfiguren uitgelegd.

 

Opdracht 10 
Maak onderstaande oefening. 

 

Opdracht 11
Klik op onderstaande link en maak de quiz.

https://quiz.ntr.nl/quiz/start/quiz_id/215

5. Werkstuk

Het is weer tijd voor het werkstuk! In dit hoofdstuk lees je hoe je het maken van een werkstuk het best kan aanpakken.

 

5.1 Oriëntatie en opdracht

De komende weken ga je aan de slag met een werkstuk. Een werkstuk bestaat altijd uit een aantal onderdelen. Al deze onderdelen worden apart besproken in dit hoofdstuk.

De opdracht is het schrijven van een werkstuk. Je mag zelf weten waarover je het werkstuk gaat schrijven.
Verplichte onderdelen in het werkstuk zijn:

- het voorblad;
- de inhoudsopgave;
- de inleiding;
- minstens vijf zelfbedachte hoofdstukken;
- de conclusie;
- wat heb je geleerd?;
- en de bronnenlijst.

 

Oriënteren
Het is ontzettend belangrijk dat je je goed oriënteert voor je echt gaat beginnen met het werkstuk.
Je mag namelijk zelf een onderwerp kiezen en dit kan heel lastig zijn. Het is van belang dat je een onderwerp kiest dat bij jou past en waar genoeg informatie over te vinden is.

Wanneer je een onderwerp kiest dat echt bij jou past en dat jij leuk vindt, maakt het het maken van een werkstuk een stuk interessanter, leerzamer en leuker.

Hieronder staan enkele suggesties die jou wellicht op ideeën brengen.

Je werkstuk kan gaan over ...:

- een land, regio of stad (Japan, de Randstad of Amsterdam);
- een bepaald persoon (Michael Jackson of Nelson Mandela);
- een merk dat jij leuk vindt (Playstation, Iphone of Dior);
- een bedrijf of organisatie (McDonalds, Netflix of Amnesty International);
- een beroep dat jij misschien wel zou willen doen (piloot of verpleegster);
- iets uit de natuur (ruimte, klimaat of aardbevingen);
- ziektes en aandoeningen (syndroom van down of anorexia);
- een sport, evenementen, zoals de Olympische Spelen, dagelijkse dingen, zoals slapen.

En ga zo maar door...

 

Opdracht 1
Mocht je nog niks in gedachten hebben, ga dan eens op internet zoeken naar onderwerpen.
Als je een onderwerp hebt gekozen ga je onderzoeken of er daadwerkelijk genoeg informatie te vinden is over het onderwerp. Het zou namelijk heel vervelend zijn als je al een eind op weg bent en je niet meer verder kunt, omdat er geen informatie meer te vinden is. Dan wordt je werkstuk inhoudelijk erg mager of moet je zelfs switchen van onderwerp en dat kost veel tijd.
Ga dus zorgvuldig op zoek naar een onderwerp!

 

Opdracht 2
Nu je een onderwerp hebt gevonden, ga je een woordspin maken met jouw onderwerp in het midden. Wat komt er allemaal in je op als je aan jouw onderwerp denkt? Dit kan je helpen bij het bedenken en ordenen van hoofdstukken. Een voorbeeld daarvan vind je hieronder:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 3
Bedenk nu minstens vijf hoofdstukken voor je werkstuk.

5.2 Voorblad en inhoudsopgave

Voorblad
Je werkstuk begint altijd met een voorblad. Dit is het blad vooraan je werkstuk. Hierop staan de volgende dingen:

- de titel (het onderwerp) van je werkstuk;

- een plaatje;

- je voor- en achternaam;

- je klas;

- de datum waarop je het werkstuk moet inleveren.

 

Inhoudsopgave
Na het voorblad komt de inhoudsopgave (op de volgende pagina!). In de inhoudsopgave staan de hoofdstukken onder elkaar met daarbij de bladzijdenummers. Dat ziet er dan alsvolgt uit:

Inhoudsopgave

1. Inleiding                                                              3                                                      

2. Wat zijn piramides?                                            4                                

3. Waar staan piramides?                                        5                                

4. Hoe zijn ze ontstaan?                                          6

5. Wat ligt er in een piramide?                                8

6. Hoe bouwden ze piramides?                                 9

7. Conclusie                                                             10

8. Wat heb ik geleerd?                                            11

9. Bronnenlijst                                                        12

 

Je ziet dat de bladzijdenummering van 6 naar 8 gaat. Dit betekent dat hoofdstuk 4 Hoe zijn piramides ontstaan? twee bladzijden in beslag neemt.
Voor de bladzijdenummers mag je geen blz.  zetten. Het is namelijk vanzelfsprekend dat dit de paginanummers zijn, dus dat hoef je er niet bij te zetten.

5.3 Inleiding

In de inleiding vertel je ...:

- welk onderwerp je hebt gekozen en vooral waarom;

- wat je al weet over het onderwerp;

- wat zou je nog graag te weten willen komen en waarom;

- hoe je het werkstuk gaat aanpakken (welke bronnen ga je gebruiken? welke zoektermen ga je gebruiken?).

 

Zorg ervoor dat je inleiding een lopend verhaal is en dat je niet alleen antwoord geeft op bovenstaande elementen. Maak er een uitgebreid verhaal van. Zorg dat je inleiding minstens 150 woorden bevat.
Let op de lengte van je zinnen, de werkwoordspelling, leestekens en hoofdletters!

5.4 Hoofdstukken

Als het goed is, heb je minstens vijf hoofdstukken zelf bedacht bij je onderwerp. Wat je in deze hoofdstukken vertelt, mag je uiteraard zelf weten! Zorg er wel voor dat je betrouwbare bronnen gebruikt. Wikipedia lijkt bijvoorbeeld heel handig, maar is niet altijd even betrouwbaar, dus check de informatie op andere sites of in boeken. Maak gebruik van meerdere bronnen! Misschien kan je iemand interviewen of informatie opvragen via een site. Daarnaast kan je naar de bibliotheek om te kijken of ze boeken hebben over jouw onderwerp.

Denk goed na over hoe je je informatie gaat verzamelen en wat je graag wil vertellen.

Elk zelfbedacht hoofdstuk moet minstens 300 woorden bevatten. Let op de lengte van je zinnen, de werkwoordspelling, leestekens en hoofdletters!

Tip: Houd tijdens het maken van het werkstuk al goed bij welke bronnen je hebt gebruikt, zodat je dit niet achteraf weer moet uitzoeken. Noteer je gebruikte bronnen dus meteen in een documentje, dat scheelt veel werk (en stress) op het eind.

5.5 Conclusie

Als je je hoofdstukken af hebt, begin je met de conclusie. De conclusie is een beknopte samenvatting met alle belangrijkste informatie uit jouw werkstuk.


Let op! Je vertelt geen nieuwe informatie! In een conclusie herhaal je dus enkel de belangrijkste elementen. Probeer dit wel in net wat andere woorden te doen dan hoe het in je werkstuk staat.

Ook je conclusie moet minstens 150 woorden bevatten.
 

5.6 Wat heb ik geleerd?

Naast de conclusie schrijf je ook een hoofdstuk waarin je vertelt wat je allemaal hebt geleerd.
Wat zijn de dingen die je eerder niet wist en dankzij dit werkstuk wel? Wat vond je leuk om te ontdekken en wat onverwachts?

Verklaar ook je antwoorden: waarom vond je dat juist leuk of niet? En hoe denk jij daarover? Wees uitgebreid in je antwoorden. 

Tevens voor dit hoofdstuk gebruik je minstens 150 woorden

 

5.7 Bronvermelding

Tijdens het maken van je werkstuk heb je, als het goed is, meerdere bronnen (boeken, sites, artikelen e.d.) gebruikt. Al deze bronnen noteer in je een bronnenlijst, zodat de docent precies kan zien waar jij je informatie vandaan hebt gehaald.

In een bronnenlijst zet je de bronnen altijd op alfabetische volgorde.
Ook zet je erbij wanneer (de datum) je deze hebt geraadpleegd!

Tip: Houd tijdens het maken van het werkstuk al goed bij welke bronnen je hebt gebruikt, zodat je dit niet achteraf weer moet uitzoeken. Noteer je gebruikte bronnen dus meteen in een documentje, dat scheelt veel werk (en stress) op het eind.

5.8 Belangrijk!

Eigen woorden
Zorg te allen tijde dat je het werkstuk in je eigen woorden schrijft, maak er jouw verhaal van! Natuurlijk mag je informatie van sites en uit boeken halen, maar het is absoluut niet de bedoeling dat je deze teksten kopieert en plakt! Ook niet om vervolgens wat woorden aan te passen of te verwijderen.

In je eigen woorden schrijven lijkt lastig, maar iedereen kan het!
Hieronder staat een stappenplan dat je daarbij kan helpen:

- lees de informatie;

- kijk/ bedenk of je begrijpt wat je hebt gelezen;

- zorg dat je de informatie even niet meer ziet;

- schrijf de informatie zoals die in jouw hoofd zit op (alsof je het aan de docent zou moeten vertellen wat je hebt gelezen);

- check wat je hebt geschreven en of het volledig is;

- herhaal bovenstaande totdat je alle informatie die je wilde verwerken, hebt verwerkt;

- noteer de bron in een document!  

 

Wanneer er teksten gekopieerd en geplakt zijn, wordt er fraude gepleegd. Hier zullen uiteraard consequenties aan vastzitten.

 

 

 

 

 

 

 

 

Spelling, interpuntie en zinsopbouw
Tijdens het schrijven van je werkstuk moet je goed op je spelling, interpuntie en zinsopbouw letten.

Bij de spelling let je extra op de werkwoordspelling. Als het goed is, heb je hier van het jaar al mee geoefend. Veel voorkomende fouten zijn bijvoorbeeld: ik wordt of hij vind. Vul telkens bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd het woordje lopen in om te horen of je alleen de stam schrijft of stam + t. Wees je bewust van je spelling en lees alles minstens twee keer door wanneer je aan het typen bent. Het kan natuurlijk ook gebeuren dat je soms per ongeluk een letter te veel of een letter te weinig neerzet.
Lees alles dus goed na! En laat iemand anders ook naar je tekst kijken. Twee paar ogen zien meer, dan één paar ogen...

Naast spelling moet je goed letten op interpunctie. Met interpunctie worden de leestekens bedoeld!
Zet dus punten, komma's en vraagtekens waar die horen!

Zet altijd een punt achter het einde van de zin, maar niet achter de titel of de titels van de hoofdstukken.

Zet een komma voor de verbindingswoorden omdat, maar, want, terwijl, doordat etc. Niet voor het verbindingswoord en! Er hoort ook een komma tussen twee persoonsvormen.

Soms heb je een vraag als titel van een hoofdstuk denk eraan om dan een vraagteken achter de vraag te zetten.

Let daarnaast ook op de zinsopbouw. Maak je zinnen niet te lang en maak gebruik van verbindingswoorden!

 

Verzorging en inleveren
Als je je werkstuk gaat inleveren, zorg je ervoor dat het er netjes en verzorgd uitziet. Het werkstuk moet worden uitgeprint, dus doe het daarna in mapje of doe er een nietje in.

Zorg dat je werkstuk er aantrekkelijk uitziet met plaatjes, paginanummers en een leesbaar lettertype (Arial) grootte 12. De titels mogen uiteraard wat groter.

Lever het werkstuk dus uitgeprint, verzorgd en op tijd in bij je docent!

Beoordelingsformulier

Hieronder vind je het beoordelingsformulier voor het werkstuk. Je kan je eigen werkstuk dus van te voren al nakijken. Daarnaast gaat een klasgenoot jouw werkstuk nakijken en kijk jij dat van een klasgenoot na.

Wees kritisch naar jezelf of naar de ander, daar wordt het juist alleen maar beter van!