Thema 6: Regeling

Thema 6: Regeling

Inleiding

Thema

In je lichaam gebeurt van alles. Je lijf is continu bezig om allerlei stofjes aan en af te voeren.

Neem sporten als voorbeeld: Je spieren hebben glucose en zuurstof nodig om te kunnen bewegen. Je spijsverteringsstelsel zorgt voor het voedsel, je ademhalingsstelsel voor de zuursstof aanvoer en de afvoer van koolstofdioxide, en je hart pompt het bloed met deze stoffen door je lichaam.

Deze (en nog veel meer) processen worden geregeld door het zenuwstelsel en het hormoonstelsel. In dit thema ga je zien hoe deze regeling plaatsvindt.

VRAAG: Wat hebben bovenstaande plaatjes met elkaar te maken?

Leerdoelen

Kennis
Als je de module van Regeling hebt doorgewerkt , kun je:

 

  • Delen van het zenuwstelsel noemen, in afbeeldingen aanwijzen, en functies en werking ervan beschrijven
     
  • ligging en functie van de 3 typen zenuwcellen noemen
     
  • omschrijven wat een reflex is, de functie ervan uitleggen en een aantal voorbeelden kunnen noemen
     
  • de werking van zintuigen beschrijven. Je kunt de zintuigen noemen, waar ze liggen en wat de adequate prikkel is.
     
  • beschrijven hoe een prikkel wordt opgevangen door een zintuig en hoe deze wordt doorgegeven naar de hersenen.
     
  • beschrijven dat bewust gedrag vanuit de hersenen gestuurd wordt.
     
  • uitleggen hoe het hormoonstelsel de groei en stofwisseling van de mens regelt.
     
  • de hypofyse in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
     
  • de schildklier in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
     
  • de eilandjes van Langerhans in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
     
  • de bijnieren in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven

 

Werkplan en Werkboek

Het thema Regeling bestudeer je door de 6 hoofdstukken in deze Wikiwijs te maken. Het thema wordt afgerond met een toets die je naakt tijdens een computerles.
In het schema hieronder staat een tijdsinschatting.

Hoofdstuk Aantal lessen
1. Inleiding en zenuwstelsel 1
2. Zenuwcellen en zenuwen 1
3. Het ruggenmerg 1
4. De hersenen 1
5. Invloeden op zenuwstelsel 1
6. De weg van impulsen 1
7. Het hormoonstelsel 1
Diagnostische toets 2
Computerles 1
Totaal 10

 

Het is belangrijk dat je goed bijhoudt wat je gedaan hebt.
Om je hierbij te helpen is er een werkplan gemaakt.
Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.
Download het Werkplan Regeling door op onderstaande link te klikken:

Open bestand Werkplan Thema Regeling

Download het Werkboek Regeling door op onderstaande link te klikken:

Open bestand Werkboek Regeling.docx

1. Het zenuwstelsel

Het zenuwstelsel is het orgaanstelsel van je lichaam dat kan worden beschouwd als het centrale controle centrum.

De functie van ons zenuwstelsel is het ontvangen en verwerken van prikkels uit de omgeving en ons eigen lichaam. En op basis van deze informatie spieren en klieren aansturen.

Je zenuwstelsel zorgt er dus voor dat je weet wat er in je omgeving en je lichaam gebeurt, zodat het er voor kan zorgen dat je lichaam optimaal functioneert en dat je kunt reageren op wat er om je heen gebeurt.

 

Jochem Myjer: Prikkels

Leerdoelen

Als je dit hoofdstuk hebt afgewerkt kun je:

  • Delen van het zenuwstelsel noemen, in afbeeldingen aanwijzen, en functies en werking ervan beschrijven

1.1 Onderdelen van het zenuwstelsel

Het zenuwstelsel bestaat uit 2 delen:

1. Het centrale zenuwstelsel

2. Het perifere zenuwstelsel

Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zenuwen die alle lichaamsdelen verbinden met het centrale zenuwstelsel.

Het zenuwstelsel speelt een belangrijke rol in je vermogen om te reageren op de omgeving. Je zou de zenuwen kunnen vergelijken met een glasvezelnetwerk dat alle onderdelen van je lichaam verbindt met de centrale computer (je hersenen). Je hersenen registreren alle informatie die je binnenkrijgt en kunnen vervolgens reageren door lichaamsdelen aan te sturen.

Zien je ogen bijvoorbeeld een loslopende leeuw, dan geven ze dat via de zenuwen door aan je hersenen. Je hersenen denken ‘Gevaar!’. Vervolgens geven ze via de zenuwen een seintje aan je beenspieren: Kom in beweging. Rennen!

Het centrale zenuwstelsel is een erg belangrijk onderdeel van je lichaam. Als een deel ervan kapot gaat dan is de kans groot dat je bepaalde functies verliest, zoals bijvoorbeeld het vermogen om te lopen, praten of na te denken. Het centraal zenuwstelsel wordt daarom beschermd door sterke botten : de schedel en wervelkolom.

 

- ? - Maak opdracht 1 in je werkboek

1.2 Werking van het zenuwstelsel

Prikkels en Impulsen

Bekijk de onderstaande video om te zien hoe prikkels een reactie kunnen opleveren

Prikkels zijn dus invloeden uit het milieu op een organisme. Een organisme, bijvoorbeeld een konijn, leeft in een bepaald milieu. Om te overleven moet hij dit milieu, zijn omgeving, kunnen waarnemen.
Zo moet een konijn kunnen zien of ruiken waar voedsel te vinden is, amders kan hij niet eten en gaat hij dood. Ook moet een konijn kunnen zien, ruiken of horen of er een roofdier aan komt dat hem wil opeten.

Dit waarnemen van de prikkels uit de omgeving, gebeurt met de zintuigen. Zintuigen zijn een soort antennes die een organisme heeft om de omgeving af te scannen naar prikkels.

Als een zintuig zo'n prikkel waarneemt, ontstaat er een impuls. Een impuls is een elektrisch signaal dat door zenuwen kan worden voortgeleid. Deze impulsen komen aan in de hersenen, en deze verwerken de informatie, zodat je je bewust wordt van de omgeving.

 

Adequate prikkel

Zintuigen reageren niet op alle prikkels. Elk zintuig heeft een prikkel die bij het zintuig past.
Zo reageren je ogen niet op de prikkel geluid, maar wel op de prikkel licht.
De prikkel die bij het zintuig past heet de adequate prikkel.
Alle 5 onze zintuigen hebben hun eigen adequate prikkel

- ? - Maak opdracht 2 in je werkboek

 

Drempelwaarde

Je zintuigen reageren niet op alles wat er om je heen gebeurt. En dat is maar goed ook, anders zou je gek worden van alle geluiden, geuren en kleuren.
Je zintuigen geven alleen een signaal af als de prikkel sterk genoeg is. De kleinste prikkelsterkte waarbij je zintuigcellen een impuls afgeven, wordt de drempelwaarde genoemd.

De hoogte van de drempelwaarde hangt af van 3 zaken:

  • Leeftijd
    In de eerste plaats kan leeftijd een rol spelen voor de hoogte van de drempelwaarde. Oudere mensen hebben bijvoorbeeld vaak een hogere drempelwaarde voor geluid dan jongere mensen. Anders gezegd: ze worden een beetje doof. Hun zintuigen werken minder goed en hebben meer prikkels nodig.
  • Gewenning
    Er kan gewenning optreden voor prikkels. Bij gewenning geven je zenuwcellen steeds minder impulsen af bij dezelfde prikkels. Dit kun je bijvoorbeeld merken als je muziek luistert door een koptelefoon. Je hebt dan de neiging om de muziek steeds harder te zetten. Dit komt omdat je gehoorzintuigen wennen aan de geluidsprikkels en er steeds minder op reageren.
  • Motivatie
    Ook motivatie speelt een rol om te kunnen reageren op prikkels. Een sluipschutter zal zijn oren en ogen zo goed mogelijk gebruiken om zijn doel te raken. Hierdoor wordt de drempelwaarde voor prikkels lager. Als je heel geconcentreerd huiswerk aan het maken bent, dan kun je je goed afsluiten voor de omgeving om je heen. De drempelwaarde voor prikkels wordt dan hoger.

 

- ? - Maak nu onderstaande oefening als afronding van hoofdstuk 1

Oefening:Prikkels en impulsen

Antwoorden hoofdstuk 1

Opdracht 1 Zenuwstelsel:

Leg uit wat waarnemen is. Noem 5 manier waarop je iets kan waarnemen.

Waarnemen is het opvangen van prikkels uit je omgeving door zintuigcellen, die deze prikkels omzetten in impulsen. Als deze impulsen aankomen in de grote hersenen, wordt je je gewaar van de invloed uit je omgeving

1. Zien

2. Horen

3. Proeven

4. Voelen

5. Ruiken

Uit welke 2 delen bestaat het zenuwstelsel:

  1. Het centrale zenuwstelsel
  2. Zenuwen die alle delen van je lichaam verbinden met het centrale zenuwstelsel

Uit welke delen bestaat het centrale zenuwstelsel:

  1. Hersenen
  2. Het ruggenmerg

Noem 2 functies van het zenuwstelsel:

  1. ontvangen en verwerken van prikkels uit de omgeving en ons eigen lichaam.
  2. Op basis van deze informatie spieren en klieren aansturen.

Opdracht 2 Werking zenuwstelsel:

Wat zijn prikkels?

Prikkels zijn invloeden uit het milieu op een organisme.

Wat zijn impulsen?

Een impuls is een elektrisch signaal dat door zenuwen kan worden voortgeleid.

Vul in:

Prikkels worden opgevangen door zintuigen, dan ontstaan er impulsen die via zenuwen naar de hersenen worden geleid.

Hoe noem je een type prikkel waar een bepaalde zintuigcel gevoelig voor is?

Adequate prikkel

ZINTUIG

In welk orgaan ligt het zintuig?

ADEQUATE PRIKKEL

WAARNEMING

gehoorzintuig

oor

geluid

horen

gezichtszintuig

oog

licht

zien

smaakzintuig

tong

smaak

proeven

reukzintuig

neus

geur

ruiken

Druk/tastzintuig

huid

aanraking/druk

voelen

 

Welk zintuig is het gevoeligst voor een bepaalde prikkel: een zintuigcel met een hoge drempelwaarde voor die prikkel of een zintuigcel met een lage drempelwaarde voor die prikkel? Leg uit.

Lage drempelwaarde. Hoe lager de drempelwaarde, hoe eerder een zintuig een impuls zal genereren.

Als op je hand een muntje wordt gelegd, voel je dit. Deze drukwaarneming verdwijnt echter snel. Hoe noemen we dit verschijnsel?

Gewenning

Geef nog een ander voorbeeld van dit verschijnsel.

Als je dicht bij het spoor woont, hoor je een voorbijkomende trein na verloop van tijd niet meer.

2. Zenuwcellen en zenuwen

Het zenuwstelsel bestaat uit miljoenen zenuwcellen.

Elke zenuwcel is opgebouwd uit een cellichaam en een uitloper. De uitlopers kun je vergelijken met de koperen draden die in een huis de electrische stroom doorvoeren naar lampen en stopcontacten.
De signalen (impulsen) die door de uitloper van een zenuwcel gaan, zijn ook daadwerkelijk kleine stroompjes. Daarom zit er om de uitlopers een isolerend laagje (net als het gekleurde plastic bij een electriciteitsdraad).

Opbouw van een zenuwcel
Electriciteitsdraad

 

Leerdoelen

In dit hoofdstuk leer je het volgende:

  • Je kunt de ligging van de 3 typen zenuwcellen aanwijzen en hun functie noemen

2.1 Typen zenuwcellen

Er zijn 3 typen zenuwcellen: de bewegingszenuwcel, de gevoelszenuwcel en de schakelcel.

Alle drie zien ze er net iets anders uit:

Gevoelszenuwcellen geleiden inpulsen van zintuigen naar het centrale cenuwstelsel. Het rode knopje aan het begin van een gevoelszenuwcel is de zintuigcel. Deze vangt prikkels op uit de omgeving. Deze prikkel wordt omgezet in een impuls en via de uitloper doorgegeven aan het centrale zenuwstelsel.
De uitlopers van gevoelszenuwcellen kunnen erg lang zijn. Neem bijvoorbeeld de zintuigcellen in de huid van je voetzool. De uitlopers van deze zenuwcellen moeten helemaal naar de onderzijde van je ruggenmerg lopen en kunnen dan wel een meter lang zijn.

Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar klieren of spieren. De cellichamen van bewegingszenuwcellen liggen in het centrale zenuwstelsel. Deze kunnen dus ook lange uitlopers hebben, afhankelijk van waar de spieren of klieren liggen ten op zichte van het centrale zenuwstelsel.

De schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Ze verbinden de uitlopers van gevoelszenuwcellen met de uitlopers van bewegingszenuwcellen. De schakelcellen liggen helemaal in het centrale zenuwstelsel en zijn onderling verbonden door uitlopers.

In een schematische afbeelding ziet dit er als volgt uit:

Het blauwe blok met de zwarte rand stelt het centrale zenuwstelsel voor, dus het ruggenmerg en de hersenen. Je ziet dat de schakelcellen geheel binnen het centrale zenuwstelsel vallen. Van de bewegingszenuwcellen vallen de cellichamen binnen het centrale cenuwstelsel en van de gevoelszenuwcellen zitten alleen kleine uitlopers in het centrale cenuwstelsel. De cellichamen liggen wel vlakbij het centrale zenuwstelsel.

 

- ? - Oefening typen cenuwcellen

Klik op de onderstaande link en maak de oefening over verschillende typen zenuwcellen:

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Zenuwen/zenuwcellenob.htm

- ? - Maak opdracht 3 in je werkboek

2.2 Zenuwen

Eén uitloper van een zenuwcel maakt nog geen zenuw. Hiervoor heb je duizenden uitlopers van zenuwcellen nodig. De uitlopers liggen bij elkaar in een zenuw. Elke uitloper heeft zijn eigen isolatielaagje en om de bundel uitlopers heen zit een laag bindweefsel. Dit zorgt voor de bescherming van de zenuw.

Ook wordt er in werkelijkheid nooit één impuls via één uitloper naar het centrale zenuwstelsel of naar een spier of klier gestuurd. In werkelijkheid worden via duizenden uitlopers tegelijk impulsen voort geleid.

 

Er zijn 3 typen zenuwen:

1. Gevoelszenuwen: hierin zitten alleen uitlopers van gevoelszenuwcellen

2. Bewegingszenuwen: hierin zitten alleen uitlopers van bewegingszenuwcellen

3. Gemengde zenuwen: deze bevatten uitlopers van gevoels- en bewegingszenuwcellen.

De meeste zenuwen in je lichaam zijn gemengde zenuwen.

De zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle delen van het lichaam. Delen van het hoofd en de hals zijn rechtstreeks verbonden met de hersenen. Delen van de romp en de ledematen zijn door zenuwen verbonden met het ruggenmerg. Via het ruggenmerg gaan de inpulsen dan weer naar de hersenen.

- ? - Maak opdracht 4 in je werkboek

 

 

 

Afronding hoofdstuk 2

Om hoofdstuk 2 over het zenuwstelsel en de zenuwen af te ronden maak je de volgende toets.

Laat het resultaat aan je docent zien, of maak een screenshot en bewaar deze, zodat je die later kunt laten zien.

- ? - Eindtoets zenuwstelsel en zenuwen

Antwoorden hoofdstuk 2

Opdracht 3: zenuwcellen

 

 

Gevoelszenuwcellen

Bewegingszenuwcellen

1. In welke richting geleiden ze impulsen

naar het centrale zenuwstelsel toe

van het centrale zenuwstelsel af

2. Van wat voor cellen ontvangen ze impulsen

van zintuigcellen

van schakelcellen 

3. Naar wat voor cellen geleiden ze impulsen

naar schakelcellen 

naar spiercellen of kliercellen

4. Waar liggen de cellichamen

 

vlak bij het centrale zenuwstelsel

in het centrale zenuwstelsel

 

Waar liggen alle schakelcellen?

In het cenrale zenuwstelsel

Opdracht 4: zenuwen

Wat is een zenuw?

Een zenuw is een bundel van uitlopers van zenuwcellen

Wat is de functie van het laagje om elke uitloper van een zenuw?

Het laagje isoleert de uitloper, zodat het elektrische signaal goed door wordt gegeven

Een zenuw met zowel uitlopers van bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen heet een

gemengde zenuw

Noem 2 voorbeelden van zintuigen waarvan de uitlopers van de gevoelszenuwcellen rechtstreeks verbonden zijn met de hersenen:

Oogzenuw

Gehoorzenuw

3. Het ruggenmerg

Leerdoelen

In dit hoofdstuk leer je het volgende:

 

  • Je kunt de delen van het ruggenmerg noemen met hun functies en kenmerken

 

3.1 Bouw van het ruggenmerg

Je ruggenmerg vormt samen met de hersenen het centrale zenuwstelsel.
Het is een belangrijk en gevoelig onderdeel van het zenuwstelsel en wordt daarom goed beschermd door wervels van bot.

Binnen het ruggenmerg lopen impulsen via 3 routes:
1. Impulsen van de hersenen via de schakelcellen naar bewegingszenuwcellen
2. Impulsen van gevoelszenuwcellen via schakelcellen naar de hersenen
3. Impulsen van de gevoelszenuwcellen, via de schakelcellen, rechtstreeks naar de bewegingszenuwcellen. Dit is de reflexboog.

Een dwarsdoorsnede van het ruggenmerg toont altijd een typisch vlinderpatroon. De grijze "vlinder", met daaromheen de witte stof.
De grijze kleur wordt gevormd door de cellichamen van de schakelcellen.
De witte kleur (de schors) wordt gevormd door de isolerende laag die om de uitlopers van de schakelcellen zitten.

Verder zie je nog dat aan elke zijde twee zenuwen het ruggenmerg verlaten. Waarvan de ene een verdikking heeft. Die verdikking is de zenuwknoop, waarin de cellichamen van de gevoelszenuwcellen zitten gebundeld.
Dit is aan de rugzijde van het lichaam.
Aan de andere kant, de buikzijde dus, verlaten bewegingszenuwen het ruggenmerg. De cellichamen van deze zenuwcellen liggen in het ruggenmerg. Hierdoor zie je bij de bewegingszenuwen geen verdikking.

- ? - Oefening ruggenmerg

Klik op de onderstaande link en maak de oefening over het ruggenmerg:

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Ruggemerg/ruggenmergob.htm

 

- ? - Maak opdracht 5 in je werkboek

Antwoorden hoofdstuk 3

Opdracht 5

Nr.

onderdeel

1

Witte stof

2

Grijze stof

3

Schakelcel

4

Cellichaam bewegingszenuwcel

5

Zenuwknoop

6

Cellichaam gevoelszenuwcel

7

Bewegingszenuw

8

Gemengde zenuw

9

Bewegingszenuw

10

Rechterkant

11

Linkerkant

 

In onderstaande tekening is A de rugzijde en B de buikzijde

Wat voor soort zenuwcellen zitten er bij de letter X? schakelcellen

Letter Y wijst naar een zenuwknoop

 

4. De hersenen

De hersenen vormen samen met het ruggenmerg het centrale zenuwstelsel.
Je hersenen vormen de supercomputer van je lichaam waarin alle processen die zich in je lichaam afspelen worden geregeld en bijgestuurd.

Net als het ruggenmerg worden ze goed beschermd. De bescherming voor je hersenen is de schedel.

Leerdoelen

In dit hoofdstuk leer je het volgende:

  • Je kunt beschrijven hoe een prikkel wordt opgevangen door een zintuig en hoe deze wordt doorgegeven naar de hersenen.
  • Je kunt beschrijven dat bewust gedrag vanuit de hersenen gestuurd wordt.
  • Je kunt de onderdelen van de hersenen aanwijzen en hun functies benoemen

4.1 De hersenen

De hersenen bestaan uit 3 delen:
1. De hersenstam
2. De kleine hersenen
3. De grote hersenen

Elk van deze delen heeft zijn eigen functie.

De hersenstam

De hersenstam is het verlengde van het ruggenmerg. Delen van het hoofd zijn via hersenzenuwen verbonden met de hersenstam.
De hersenstam stuurt functies aan die je niet bewust kunt beïnvloeden. Zo gaat bijvoorbeeld je ademhaling gewoon door als je slaapt, zonder dat je daarbij hoeft na te denken. Ook zaken als je bloedsomloop en je bloeddruk gaat via de hersenstam.
De hersenstam regelt dus een aantal zeer belangrijke zaken. Als je hersenstam niet meer werkt ben je hersendood.

De kleine hersenen

De kleine hersenen zorgen voor de fijne coördinatie van bewegingen. Neem bijvoorbeeld fietsen. Dat je langzaam of snel fietst, regel je via je grote hersenen. Die sturen de beenspieren aan om te gaan trappen. Maar dat je niet omvalt en recht fietst, wordt geregeld door je kleine hersenen.
Ze zorgen ervoor dat alle bewegingen op elkaar worden afgestemd en dat je je evenwicht kunt bewaren.

De grote hersenen

In je grote hersenen worden alle impulsen van je zintuigen verwerkt. Hier wordt je je bewust van een prikkel. Ze zorgen ook voor je geheugen, je spraak, je gevoel.
In de volgende paragraaf kijken we meer in detail naar de verschillende centra van de grote hersenen.

- ? - Maak opdracht 6 in je werkboek

 

4.2 Hersencentra

In de grote hersenen komen zeer veel impulsen aan die afkomstig zijn van zintuigen. Pas als deze impulsen in de schors van de grote hersenen zijn verwerkt, wordt je je bewust van deze prikkels.
De plaats waar impulsen aankomen in de grote hersenen, bepaalt de aard van de waarneming die je doet.

In de grote hersenen liggen de cellichamen van de schakelcellen in groepen bij elkaar. Dit zijn de hersencentra.
Er zijn gevoelscentra en bewegingscentra.

De meeste gevoelscentra liggen achter de centrale groeve. Het groene deel in de figuur hieronder. De gevoelscentra voor gezicht, gehoor en reuk liggen op andere plekken.

De meeste bewegingscentra liggen voor de centrale groeve. Het paarse deel. De bewegingscentra voor spraak en schrijven liggen apart in de hersenschors.

 

- ? - Maak de onderstaande oefening

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Hersenen/hersenenonderbouw.htm

 

- ? - Maak opdracht 7 in je werkboek

 

4.3 Beinvloeding van het zenuwstelsel

Er zijn veel stoffen die de werking van het zenuwstelsel kunnen beïnvloeden. Voorbeelden zijn medicijnen, alcohol en drugs.
Medicijnen worden vaak voorgeschreven om de werking van het zenuwstelsel te remmen. Een pijnstiller werkt bijvoorbeeld door er voor te zorgen dat de impulsen van gevoelszenuwcellen moeilijker kunnen worden doorgegeven. De bedoeling is dan dat deze impulsen niet aankomen in de hersenen, waardoor je je niet bewust wordt van de pijn.
Ook kalmeringsmiddelen en slaapmiddelen remmen de werking van het zenuwstelsel. Deze middelen maken je suf en daardoor neemt je waarnemingsvermogen en je reactievermogen af.
Je kunt je voorstellen dat dit juist eigenschappen zijn die je nodig hebt als je aan het verkeer deelneemt. Op medicijnen staat dan ook aangegeven of ze de rijvaardigheid beïnvloeden.

Ook alcohol en drugs zorgen er voor dat je een slechter een voertuig kunt besturen. Daarom is het gebruik medicijnen die de rijvaardigheid beïnvloeden, alcohol en drug verboden als je aan het verkeer deelneemt.
In Nederland vallen elk jaar ongeveer 200 doden en 3000 gewonden per jaar in het verkeer als gevolg van het gebruik van alcohol.

 

medicijnen, alcohol en drugs

Korte termijn

lange termijn

Jonge leeftijd

hersenen pas rond 23 jaar uitgegroeid

 

- ? - Maak opdracht 8 in je werkboek

Oefening:Hersenen

Antwoorden hoofdstuk 4

Opdracht 6: de hersenen

Welk van deze delen zijn betrokken bij het schrijven van een brief? Leg uit.

Grote hersenen: aansturen spieren en de kleine hersenen: coordineren van fijne bewegingen

Iemand hoort een harde knal en draait zijn hoofd om. In welk deel van de hersenen vindt bewustwording van dit geluid plaats?

Grote hersenen

En in welk deel van de hersenen ontstaan het eerst de impulsen waardoor het hoofd wordt gedraaid?

Grote hersenen

Als je dronken bent kun je niet meer recht lopen. Welk deel van je hersenen functioneert dan niet meer goed? Leg uit.

Kleine hersenen. Deze coordineren bewegingen en zorgen er voor dat je je evenwicht kunt bewaren.

Opdracht 7: Hersencentra

Hersencentra

1: Bewegingscentrum

2: Gevoelscentrum

3: Schrijfcentrum

4: Gezichtscentrum

5: Gehoorcentrum

6: Spreekcentrum

7: Reukcentrum

 

C: Centrale groeve

Voor of achterzijde:

A: Voorzijde

B: Achterzijde

 

Uit welk centrum vertrekken impulsen als je besluit je been op te tellen:

Bewegingscentrum

In welk centrum komen impulsen aan als je dingen met je ogen waarneemt?

Gezichtscentrum

Opdracht 8: Beïnvloeding van het zenuwstelsel

Als je alcohol gebruikt en je gaat autorijden, dan is je waarnemingsvermogen een stuk slechter (je ziet minder scherp) en je coördinatie is een stuk minder (je gaat zwabberen over de weg). Uit deze twee veranderingen kun je opmaken welke delen van je hersenen worden beïnvloed door alcoholgebruik.

Welke zijn dat? Leg uit:

Grote hersenen: je ziet minder scherp, dit wordt verwerkt in het gezichtscentrum

Kleine hersenen: coördinatie minder, dit gaat via de kleine hersenen

 

  1. Hoeveel procent van leerlingen op het VMBO-gemend/theoretisch hebben de afgelopen maand alcohol gebruikt : 23,1 %

  2. Hoeveel procent van de Nederlanders heeft ooit cannabis gebruikt (cijfers uit 2015): 21,1 %

  3. Hoeveel procent van de incidenten waren er tussen 2009-2015 als gevolg van Ecstasy gebruik op dance-events waar de EHBO aan te pas is gekomen 54,5 %

5. De weg van impulsen

Er zijn 2 routes die impulsen kunnen afleggen. Dit is afhankelijk van het soort reactie.

De eerste is de bewuste reactie. De naam zegt het al: dit is een reactie die je bewust uitvoert.

De andere reactie is de reflex.
Deze reactie is onbewust. Een reflex is een vaste, snelle en onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.

 

Leerdoelen

In dit hoofdstuk leer je het volgende:

  • Je kunt omschrijven wat een reflex is, de functie ervan uitleggen en een aantal voorbeelden kunnen noemen
  • Je kunt beschrijven hoe een prikkel wordt opgevangen door een zintuig en hoe deze wordt doorgegeven naar de hersenen.

5.1 Bewuste reacties

Stel iemand loopt op straat tegen je aan. De druk (prikkel) die daarbij ontstaat wordt waargenomen door de zintuigen in je huid. Impulsen worden via gevoelszenuwen naar het ruggenmerg gestuurd, en via schakelcellen komen ze in de hersenen. Je wordt je nu bewust van de botsing.

Je kunt nu zelf kiezen wat je doet. Je kan bijvoorbeeld terugduwen of niets doen. Maar beide reacties maak je bewust; je kiest er zelf voor.
Als je er voor kiest om terug te duwen sturen je hersenen impulsen via schakelcellen en beweginszenuwcellen naar de spieren die er voor zorgen dat je duwt.

 

 

5.2 Reflexen

De andere reactie is de reflex.
Deze reactie is onbewust. Een reflex is een vaste, snelle en onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.

Een aantal bekende voorbeelden zijn de kniepeesreflex en de pupilreflex. De kniepeesrelfex is de reactie van je been als een arts met een hamertje net onder je knieschijf tikt. Je been schiet dan naar voren zonder dat je daar zelf opdracht voor geeft via je hersenen.
Als er veel licht in je oog komt, knijpen de spiertjes in je iris zich samen, zodat je pupil kleiner wordt. Hierdoor komt er minder fel licht op je netvlies, zodat het niet beschadigd.

Een reflex is er om je te beschermen. Als je bijvoorbeeld op een hete kachel gaat hangen, zal je arm zich direct in een reflex terugtrekken, zonder dat je je eerst bewust hoeft te worden van het gevaar.

Impulsen leggen een kortere weg af bij een reflex, en daarom is de reactie sneller. De weg die impulsen afleggen bij een reflex, wordt de reflexboog genoemd.

In bovenstaande afbeelding zie je zo'n reflexboog. Deze is van de terugtrekreflex.
Je prikt je aan een cactus, de impulsen worden via gevoelszenuwen doorgegeven naar het ruggenmerg, via schakelcellen worden deze direct doorgegeven aan bewegingszenuwcellen. Deze geven de spier opdracht om samen te trekken.
Het grote verschil met een bewuste reactie is dus dat de hersenen worden overgeslagen. De pijnprikkel gaat ook nog wel door naar de hersenen via een andere weg, zodat je wel de pijn voelt. Deze voel je echter pas na dat je je arm hebt teruggetrokken.

 

Klik op de onderstaande link en zie in een animatie hoe de kniepeesreflex werkt:

https://www.bioplek.org/animaties/zenuwstelsel/kniepeesreflexx.html

 

- ? - Maak opdracht 9 in je werkboek

 

 

Afronding zenuwstelsel

- ? - Oefening zenuwstelsel

Maak de onderstaande oefening en laat het resultaat zien aan de docent voor je verder gaat:

Oefening:Zenuwstelsel

Antwoorden hoofdstuk 5

  1. Wat is een reflex:
    Een reflex is een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel
  2. Hoe noem je de weg die impulsen afleggen bij een reflex:
    Reflexboog
  3. Beschrijf de terugtrekreflex van je arm als je in aanraking komt met een hete kachel. Gebruik minimaal 3 van de volgende woorden in je verhaal: grote hersenen, kleine hersenen, gevoelszenuwcel, schakelcel, bewegingszenuwcel, ruggenmerg.
    Je zintuigen in je hand nemen de prikkel (hoge temperatuur) waar. Daarna wordt een impuls via de gevoelszenuw naar het ruggenmerg gestuurd. Via schakelcellen wordt de impuls doorgegeven aan de bewegingszenuwcellen, die impulsen sturen naar spieren. De spieren trekken samen en je trekt je hand terug.

     4. Wat is het grote verschil tussen een bewuste reactie en een reflex?

De impulsen lopen via de schakelcellen rechtstreeks naar de bewegingszenuwcellen. De hersenen worden overgeslagen. 

6. Het hormoonstelsel

Net als het zenuwstelsel, regelt het hormoonstelsel veel processen in je lichaam.

Het grote verschil tussen regeling via het zenuwstelsel en het hormoonstelsel is de snelheid en de duur waarmee iets wordt geregeld.
Impulsen die worden doorgegeven via het zenuwstelsel lopen razendsnel en zijn van korte duur.

Regeling via het hormoonstelsel gaat over het algemeen trager en duurt langer.
Dit komt omdat hormonen stofjes zijn die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven. De bloedsomloop moet er voor zorgen dat de hormonen bij de juiste organen komen om efect te hebben.

Ergens is dit ook wel logisch. Een bekend proces dat via hormonen wordt geregeld is de puberteit. Dit gebeurd nu eenmaal niet in een fractie van een seconde. De puberteit is een proces wat enkele jaren duurt en de ontwikkeling van je lichaam over langere tijd beinvloedt.

Leerdoelen

In dit hoofdstuk leer je het volgende:

  • uitleggen hoe het hormoonstelsel de groei en stofwisseling van de mens regelt.
  • de hypofyse in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
  • de schildklier in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
  • de eilandjes van Langerhans in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
  • de bijnieren in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven

6.1 Het hormoonstelsel

Je lichaam bevat een aantal hormoonklieren die allemaal hun eigen hormonen maken met een bepaalde functie.
Hieronder zie je een afbeelding waarin de hormoonklieren in het menselijk lichaam zijn aangegeven:

Een hormoon is een chemische stof met een specifieke werking. Je hebt bijvoorbeeld hormonen die invloed hebben op de groei. Andere hormonen beïnvloeden de voortplanting en weer andere hormonen hebben effect op de stofwisseling. Hormonen kunnen een proces stimuleren of juist afremmen, daarom worden hormonen ook wel 'regulerende stoffen' genoemd.

Hormonen worden gemaakt in hormoonklieren. Deze hormoonklieren geven de hormonen af aan het bloed. Het bloed vervoert de hormonen naar de plaats van bestemming. Alle hormoonklieren samen worden wel het hormoonstelsel genoemd.

Hormoonklieren hebben in tegenstelling tot andere klieren geen afvoerbuis. Ze geven hun hormonen direct af aan het bloed.

 

- ? - Oefeningen hormoonstelsel

Klik op de onderstaande links en maak de oefeningen over verschillende hormoonklieren:

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Hormonen/hormoonstelsel.htm

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Begrippen/regelinghormonenvmbo.htm

 

- ? - Maak opdracht 10 en 11 in het werkboek

6.2 Hypofyse

Een belangrijke hormoonklier is de hypofyse. Deze bevindt zich in de hersenen en is niet groter dan een erwt.

De hypofyse produceert verschillende hormonen en regelt daarmee diverse processen in het lichaam.

3 belangrijke hormonen zijn:

- Groeihormonen die de groei van botten en spieren bevorderd.

- FSH en LH hormoon die invloed uitoefenen op de eierstokken en testikels

- Hormoon dat de schildklier stimuleert om schildklierhormonen te maken

De hypofyse is dus vooral een klier, die hormonen produceert die andere klieren weer aanzetten tot de productie van andere hormonen.
De hypofyse zelf produceert dus geen geslachtshormonen, maar de hormonen FSH en LH zorgen er voor dat in de geslachtsorganen van vrouwen en mannen wel gelachtshormonen gemaakt worden.
Bij de vrouw is dat in de eierstokken het hormoon oestrogeen.
Bij mannen is dat in de teelballen teststeron.

- ? - Maak opdracht 12 in het werkboek

6.3 Schildklier en bijnieren

Schildklier

De schildklier ligt in de hals, voor het strottenhoofd, en maakt het schildklierhormoon. Schildklierhormonen beïnvloeden de stofwisseling en de groei en ontwikkeling.
Schildklierhormonen stimuleren de verbranding in cellen. Als je dus gaat sporten zullen er meer schildklierhormonen worden aangemaakt, zodat je extra energie krijgt.
Stop je met sporten, dan zal vanuit de hypofyse een seintje worden afgegeven om de de aanmaak van schildklierhormonen te verminderen.

Te veel of te weinig schildklierhormonen

Iemand die een te actieve schildklier heeft, en dus te veel schildklierhormonen aanmaakt, zal dus veel verbranding in zijn cellen hebben. Zo iemand wordt dan rusteloos en zal sterk vermageren, omdat er veel brandstof wordt verbruikt.

Bij iemand waar te weinig schildklierhormonen worden aangemaakt, zal de verbranding langzamer gaan. Zo iemand zal het snel koud hebben en snel moe worden.
Ook kan er dwerggroei optreden, als er vanaf de geboorte te weinig schildklierhormonen worden gemaakt.

 

Bijnieren

Het hormoon adrenaline staat ook wel bekend als het vecht- of vluchthormoon. Het hormoon wordt gemaakt in de bijnieren. De bijnieren liggen als kapjes bovenop de nieren.

 

Adrenaline wordt gemaakt als je korte tijd zeer actief bent. Het stelt je in staat om een extra inspanning te verrichten of met gevaar en stress om te gaan.
Door het hormoon ga je onder andere sneller ademen en gaat je hartslag omhoog. Verder zorgt adrenaline er voor dat glycogeen in de lever en de spieren wordt omgezet in glucose.
Je lichaam is dus klaar om te vluchten of te vechten. De brandstof (glucose) komt in je bloed en doordat je sneller gaat ademen komt er meer zuurstof in je bloed. Als dan ook nog je hart sneller gaat slaan, komen de brandstof en zuurstof sneller bij je cellen terecht.

 

- ? - Maak opdracht 13 in het werkboek

6.4 Eilandjes van Langerhans

Een van de processen die geregeld wordt via hormonen is het constant houden van het glucosegehalte in je bloed. Bloed bevat gemiddeld 0,1% glucose. Dat is de toestand waarin je lichaam het beste functioneert. Je hersenen meten continu het glucosegehalte in je bloed.

In de alvleesklier liggen de eilandjes van Langehans. Deze produceren de hormonen insuline en glucagon. Als je glucosegehalte boven de 0,1% komt, sturen je hersenen een signaal naar je alvleesklier. De eilandjes van Langerhans gaan dan insuline produceren. Deze insuline komt in de bloedbaan terecht en uiteindelijk bij de lever en de spieren. Zodra de lever en de spieren insuline waarnemen in het bloed, reageren ze daarop door glucose uit het bloed te halen en vast te leggen in glycogeen. Hierdoor wordt glucose uit het bloed gehaald en daalt het glucosegehalte weer naar 0,1%.

Als er te weinig glucose in het bloed zit, sturen de hersenen een signaal naar de eilandjes van Langerhans om glucagon te produceren. Glucagon komt in het bloed, bij de lever en de spieren, en die doen nu het omgekeerde. Ze zetten glycogeen weer om in glucose en dat komt in het bloed terecht, waardoor het glucose gehalte weer stijgt.

In de onderstaande figuur is deze regeling weergegeven:

 

Maak nu onderstaande opdracht door op de link te klikken:

- ? - Opdracht: Oefenen met insuline en glucagon

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Insuline/glucoseregeling.htm

 

- ? - Maak opdracht 14 in je werkboek

Afronding hoofdstuk 6

Om hoofdstuk 6 over het hormoonstelsel af te ronden maak je de volgende toets.

Laat het resultaat aan je docent zien, of maak een screenshot en bewaar deze, zodat je die later kunt laten zien.

- ? - Eindtoets hormoonstelsel

Oefening:Hormonen

Antwoorden hoofdstuk 6

Opdracht 10: Hormonen

  1. Noem een verschil tussen een speekselklier en een hormoonklier.

Speekselklieren hebben een afvoerbuis en een hormoonklier geeft hormonen af aan het bloed

  1. De eierstokken produceren hormonen. Komen de hormonen uit de eierstokken ook voor in het bloed in een vinger van een vrouw? Leg uit.

Ja, hormonen komen via het bloed overal in het lichaam terecht. Ze werken alleen daar waar organen zitten die reageren op dat hormoon.

  1. Vul onderstaande tabel in en gebruik de volgende woorden:
    ‘impulsen’, ‘hoog’, ‘via het bloed’, ‘via uitlopers van zenuwcellen’, ‘hormonen’, ‘kort’, ‘laag’ en ‘lang’.

 

 

Zenuwstelsel

Hormoonstelsel

Regeling vindt plaats door middel van …

impulsen

hormonen

De snelheid van de regeling is …

hoog

laag

De duur van de regeling

is …

kort

lang

De regeling bereikt de plaats van werking via …

via uitlopers van zenuwen

via het bloed

 

 

Opdracht 11: Hormoonklieren

Noteer de namen van de hiernaast aangegeven hormoonklieren.

2 = hypofyse

3 = schildklier

5 = bijnier

6 = eilandjes van Langerhans

7 = eierstokken

8 = teelballen

Opdracht 12: Hypofyse

 

Waar zit de hypofyse:

In de hersenen

Hoe geeft de hypofyse de hormonen af aan het lichaam:

Via het bloed

Welke 3 hormonen produceert de hypofyse en wat doen deze hormonen:

HORMOON:

DOET/REGELT:

FSH en LH

stimuleer aanmaak geslachtshormonen in de teelballen en eierstokken

groeihormoon

zrogt voor lichaamsgroei door groei van botten en spieren

hormoon dat schildklier stimuleert

aanmaak schildklierhormoon in schildklier

 

Opdracht 13: Schildklier en bijnieren

  1. De schildklier STIMLEERT  de verbranding in de cellen.
     
  2. Een verhoogde schildklier activiteit zal dus niet leiden tot:
  1. Een persoon die het snel koud heeft
  2. Een persoon die snel dikker zal worden
  3. Een persoon die snel zal afvallen
     
  1. Hoe kan een probleem in de hypofyse leiden tot een probleem in de schildklier?
    Als de hypofyse het hormoon niet maakt dat de schildklier beïnvloed het schildklierhormoon te produceren zal de schildklier niet goed werken

2. De bijnieren produceren het hormoon adrenaline: het vecht of vlucht hormoon. Je lichaam moet dus in de meest actieve stand terecht komen om snel en sterk te zijn.
Welke van de volgende effecten zal adrenaline dus niet hebben?

  1. Versnelde ademhaling
  2. Verhoogde hartslag
  3. Vergroting van pupillen voor beter zicht
  4. Meer bloed naar spijsverteringskanaal (dit gebeurt in rust)
     
  1. Vul onderstaande tabel in:

Overzicht hormoonklieren en productie hormonen

Hormoonklier

Produceert

Leidt tot

Hypofyse

  • FSH en LH
  • Groeihormoon
  • Schildklier stimulerend hormoon
  • maken van geslachtshormonen in teelballen en eierstokken
  • lichaamsgroei (botten en spieren)
  • maken van schildklierhormoon in schildklier

Schildklier

Schildklierhormoon

Stimuleert de verbranding in de cellen

Bijnieren

Adrenaline

Stijging hartslag en ademhaling en vrijkomen glucose

Eilandjes van Langerhans

  • Insuline
  • Glucagon
  • Omzetten glucose in glycogeen
  • Omzetten van glycogeen in glucose

Teelballen

Testosteron

Maken van zaadcellen in teelballen

Eierstokken

Oestrogeen

Rijping follikels en eisprong (ovulatie)

 

Opdracht 14: Regeling glucosegehalte

  1. Vul in:

Als het glucosegehalte van het bloed hoger wordt dat 0,1%, reageren de eilandjes van Langerhans hierop door veel insuline te produceren. Dit heeft tot gevolg dat er glucose wordt omgezet in glycogeen en dat daardoor het bloed minder glucose gaat bevatten. De bloedsuikerspiegel daalt dan. Als het glucosegehalte van het bloed lager wordt dan 0,1%, reageren de eilandjes van Langerhans hierop door veel glucagon te produceren. Dit heeft tot gevolg dat er glycogeen wordt omgezet in glucose en dat daardoor het bloed meer glucose gaat bevatten.
De bloedsuikerspiegel stijgt dan.

 

  1. Vul ook onderstaand schema in. Zet op de stippellijntjes de volgende woorden op de goed plek


    Vul in:

Iemand heeft net gegeten. Het glucosegehalte in zijn bloed zal nu stijgen. De eilandjes van Langerhans in de alvleesklier zullen nu insuline gaan maken. Hierdoor zal de glucose in het bloed worden omgezet in glygogeen En worden opgeslagen in de lever en de spieren, waardoor het glucosegehalte in het bloed weer daalt .

Extra stof

Werking zenuwstelsel

In onderstaande video wordt de werking van het zenuwstelsel nogmaals uitgelegd:

Bloedsuikerspiegel

In onderstaand filmpje wordt nogmaals de werking van glucagon en insuline uitgelegd:

Hernia

Wanneer pijn vanuit de rug in een been uitstraalt, zou er sprake kunnen zijn van een rughernia.
Hernia kan pijn in één been geven die doortrekt tot in het onderbeen, soms tot in de voet.
De pijn in het been is scherp.
Bepaalde houdingen of bewegingen, maar ook hoesten, niezen of persen, kunnen de uitstralende pijn oproepen of versterken.
De meeste mensen met een hernia hebben ook pijn in de onderrug, maar meestal staat de pijn in het been op de voorgrond.
Soms is er krachtverlies in het been of een gevoel alsof het been slaapt.
 
Oorzaak
Een hernia van de rug wordt veroorzaakt doordat een tussenwervelschijf uitpuilt en een zenuwwortel prikkelt. De klachten zoals hierboven beschreven vormen dan ook het patroon van die ene zenuwwortel. Zo kan er, door te kijken waar de pijnklachten en krachts- en/of gevoelsverlies zitten, worden vastgesteld op welke hoogte de hernia zit.
 
- ? - Opdracht
Beantwoord de volgende vragen met behulp van onderstaande afbeeldingen.
1. Een patient heeft last van pijn in zijn bil. Waar zal de hernia dan ongeveer zitten in de wervelkolom?
A. In de buurt van de nek
B. In de buurt van de borstholte
C. In de buurt van het staartbeen
 
2. Een patient heeft last van uitstralende pijn in zijn handen.
Waar zal de hernia dan ongeveer zitten in de wervelkolom?
A. In de buurt van de nek
B. In de buurt van de borstholte
C. In de buurt van het staartbeen
Namen van de wervels in de wervelkolom
Zenuwbanen naar verschillende lichaamsdelen

Puzzel

Door de puzzel te maken op de volgende pagina, oefen je in dit hoofdstuk veel gebruikte begrippen:

http://biologiepagina.nl/Puzzels/puzzelh4regeling.htm

Examenopgaven

Maak als extra oefening de onderstaande examenopgaven over regeling:

http://biologiepagina.nl/Toetsen/Regelingvmbo/regeling.htm

 

Diagnostische Toets

Als diagnostische toets, maken we de oefentoets op de volgende pagina:

http://www.biologiesite.nl/thema6klas3.htm

Computerles Regeling

Als afronding van het onderdeel Regeling, maken jullie een opdracht op de computer.

Deze opdracht is voor een cijfer.

Je werkt alleen of in tweetallen.

De informatie die je nodig hebt om de vragen te beantwoorden, vind je op de onderstaande link:

http://www.bioplek.org/animaties%20onderbouw/zenuweneenv.html

Je krijgt van de docent de opgaven uitgereikt op papier. Je hebt 1 lesuur de tijd.

Succes.

Samenvatting

Door op de onderstaande link te klikken download je een samenvatting van het thema Regeling

In deze samenvatting staan ook de leerdoelen van dit thema. Ga voor jezelf na of je deze ook daadwerkelijk beheerst. Heb je nog vragen stel ze dan tijdens de les.

Open bestand Samenvatting Thema Regeling

De onderstaande linkjes verwijzen naar pagina's met samenvattingen van examenstof:

samenvatting CE zenuwstelsel

samenvatting CE hormonen