Koopkracht en inflatie
De hoeveelheid producten die je met je geld kunt kopen, noem je je koopkracht.
Je koopkracht kan stijgen of dalen en hangt af van:
- je inkomen: hoe hoger je inkomen, hoe groter (in principe) je koopkracht.
- de prijzen van producten: hoe hoger de prijzen, hoe kleiner je koopkracht.
Het stijgen van prijzen noem je inflatie. Prijzen kunnen ook dalen, dit heet deflatie.
De stijging van prijzen (inflatie) kan verschillende redenen hebben. We maken onderscheid tussen:
- bestedingsinflatie.
- kosteninflatie.
Inflatie zorgt er voor dat je het hetzelfde geld minder kunt kopen. We zeggen dan dat je koopkracht daalt.
Let op: als de inflatie bijvoorbeeld 2,0% is dan wilt dat niet zeggen dat alles 2,0% duurder wordt. Het inflatiepercentage is een gemiddlede; sommige producten worden goedkoper en andere duurder. Maar gemiddeld ben je in een jaar 2,0% meer geld kwijt.
Oorzaken van inflatie
Een prijs van een product komt voornamelijk tot stand door vraag en aanbod. Als de vraag naar producten groter is dan het aanbod, dan stijgt de prijs. De oorzaak van de prijssstijging ligt dus aan de bestedingen. In dit geval spreek je van bestedingsinflatie.
Een andere oorzaak van een prijsstijging ligt bij de kosten. De kosten die een ondernemer maakt worden vaak doorberekend in de verkoopprijs. Als de ondernemer meer moet betalen voor bijvoorbeeld grondstoffen of de marketing dan gaat de prijs vaak omhoog. De oorzaak van de prijsstijging ligt dus aan het feit van een kostenstijging. In dit geval spreek je van kosteninflatie.

Prijscompensatie
Werknemers zullen meer salaris willen wanneer er inflatie is. Immers ze kunnen door de hogere prijzen nu minder kopen. Als een werknemer een loonsverhoging krijgt omdat alles duurder is geworden en die gelijk is aan de inflatie, dan spreken we van prijscompensatie.
Je salaris neem dan dus wel toe, maar door eeen evengrote stijging van het algemeen prijspeil kun je niet meer (maar ook niet minder) producten kopen. De koopkracht blijft met prijscompensatie dus gelijk.
Voorbeeld
In 2011 verdient meneer De Wagt € 50.000,-.
De inflatie is 4% per jaar.
Meneer De Wagt krijgt prijscompensatie.
Meneer De Wagt krijgt dus een loonsverhoging van 4%.
Dat is 0,04 x € 50.000,- = € 2.000,-.
Meneer De Wagt gaat in 2012 dus € 52.000,- verdienen, en kan hier net zoveel mee kopen als een jaar eerder met € 50.000.
Reële loonsverhoging
Krijgt een werknemer een loonsverhoging die hoger is dan de inflatie, dan spreek je van een echte loonsverhoging of een reële loonsverhoging. Uitgedrukt in goederen kan je dan meer kopen.
- Als er inflatie is, zullen werknemers meer willen verdienen.
Krijgen ze meer loonsverhoging dan de inflatie, dan is er sprake van een reële loonsverhoging.
Door een reële loonsverhoging neemt de koopkracht toe.
- Een reële loonsverhoging betekent ook meer kosten voor de werkgever. De werkgever zal proberen die extra kosten door te rekenen in de verkoopprijs van zijn producten. Het gevolg van de loonsverhoging is dan kosteninflatie.
- Door deze inflatie zullen werknemers weer meer salaris willen. Hierdoor stijgen de kosten weer en zal dus de prijs weer stijgen. Hierdoor willen werknemers weer meer salaris. Dit noemen we een loon-prijsspiraal.
