Economie leerjaar 3

Geld

Inleiding

Geld en banken
Geld kom je in verschillende vormen tegen: je hebt munten en bankbiljetten, je hebt geld op je bankrekening en je hebt geld op je chipknip.
Veel van dat geld wordt gebruikt om producten te kopen, maar met geld kun je ook sparen en geld is gemakkelijk om de waarde van iets aan te geven.
Wat je van je geld kunt kopen, hangt af van de prijs van producten. Producten zijn nu duurder dan twintig jaar geleden, maar mensen verdienen nu ook meer dan twintig jaar terug.

Leerdoelen

Aan het eind van het thema moet je:

  • weten wat chartaal geld en wat giraal geld is, en moet je voorbeelden van beide soorten geld kunnen noemen.
  • de begrippen koopkracht en inflatie kunnen omschrijven en moet je weten wat beide begrippen met elkaar te maken hebben.
  • de begrippen prijscompensatie en reële loonsverhoging kunnen omschrijven.
  • de drie functies van geld kunnen onderscheiden.
  • weten wat wordt bedoeld met specialiseren en arbeidsverdeling.
  • een aantal activiteiten van een bank kunnen noemen.

Chartaal en giraal

Bestudeer uit de Kennisbank economie het volgende onderdeel.

KB: Geld en betalen

Beantwoord de volgende vragen.

  1. Heb jij een rekening bij een bank?
    Is het geld dat op die rekening staat giraal of chartaal geld?
  2. Wat denk je, is de totale waarde van het chartale geld groter of kleiner dan de totale waarde van het girale geld? Leg je antwoord uit.

Uit de krant: Gemiddeld betaald bedrag met de pinpas daalt
Gemiddeld pinden consumenten per betaling € 34,22. In 2008 was dat nog
€ 44,61. In het 2002 lag dat gemiddelde nog boven de € 47,-. Mensen pinnen dus steeds kleinere bedragen. Winkeliers zijn daar blij mee, want het draagt bij aan de veiligheid.

  1. Is betalen met de pinpas giraal of chartaal betalen?
  2. Waardoor is het gemiddeld bedrag dat met de pinpas wordt betaald gedaald?
  3. Bedenk een reden waarom contant betalen voor winkeliers gevaarlijker is dan betalen met een pinpas.

Pinnen

Om te kunnen 'pinnen' moet je een pinpas en een pincode hebben.

  1. Als je in een winkel met je pinpas betaalt, verandert dan de hoeveelheid giraal geld of de hoeveelheid chartaal geld? Leg je antwoord uit.

Een pincode bestaat meestal uit vier cijfers.

  1. Een grote bank heeft wel een miljoen pashouders.
    Heeft iedere pashouder een unieke code? Leg je antwoord uit.

Onderstaande videoclip was een item in het NOS jounraal. Bekijk de clip.

 

  1. Is het ondertussen mogelijk om met je mobieltje te betalen?

Koopkracht

Lees het stukje uit de krant hiernaast.

Melissa Goudbloem verdient € 32.000,- per jaar.

Wat denk jij?
Kun je naar aanleiding van het krantenbericht uitrekenen hoeveel Melissa volgend jaar gaat verdienen?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Koopkracht en inflatie

Bestudeer uit de Kennisbank economie het volgende onderdeel.

KB: Koopkracht en inflatie

Bekijk ook het volgende filmpje op de website van SchoolTV.


Alles goed bestudeerd?
Beantwoord dan de vragen.

Toets:Koopkracht en inflatie

Kosteninflatie

Een bedrijf heeft veel verschillende kosten.
Voorbeelden van bedrijfskosten zijn personeelskosten, energiekosten, huisvestingskosten, reclamekosten, materiaalkosten.
Om welke soort kosten gaat het in de volgende gevallen?

  1. De rekening van het gasbedrijf bedraagt € 200,- per maand.
  2. Als je hier komt werken, krijg je een auto van de zaak.
  3. Ons bedrijf is sponsor van de plaatselijke voetbalvereniging.
  4. Het magazijn wordt voor € 10.000,- verbouwd.
  5. Voor het produceren van de deuren is voor € 500,- aan hout gebruikt.

Inflatie als gevolg van hogere kosten noem je kosteninflatie.
Leg uit waarom een verhoging van de kosten vaak zal leiden tot een hogere verkoopprijs.

Bestedingsinflatie

De vraag en het aanbod van producten hebben invloed op de prijs van een product. Hieronder zie je negen verschillende mogelijkheden. Geef per mogelijkheid aan wat het gevolg is voor de prijs van het product. Als je niet weet wat het gevolg is, zet dan een vraagteken bij de prijs.

  vraag naar het product aanbod van het product prijs van het product
1 blijft gelijk blijft gelijk ...............
2 blijft gelijk stijgt ...............
3 blijft gelijk daalt ...............
4 stijgt blijft gelijk ...............
5 stijgt stijgt ...............
6 stijgt daalt ...............
7 daalt blijft gelijk ...............
8 daalt stijgt ...............
9 daalt daalt ...............


Vergelijk jouw antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Bespreek eventuele verschillen.

Loonsverhoging

Maak de volgende twee opdrachten.

1
In 2012 verdiende meneer Majoor € 40.000,-.
De inflatie is 2% per jaar. Meneer Majoor krijgt prijscompensatie.
Bereken het loon van meneer Majoor in 2013.

 

2
In 2012 verdiende mevrouw Meijs € 50.000,-.
De inflatie is 2% per jaar.
In 2013 gaat mevrouw Meijs € 52.000,- verdienen.
Is de loonsverhoging die mevrouw Meijs heeft gekregen een reële loonsverhoging?
Leg je antwoord uit met een berekening.

Controleer je antwoorden.

 

Geld als smeermiddel

Ruilen

Het ruilen van producten tegen producten noem je directe ruil.
Gebruik je geld om een product te kopen, dan noem je dat indirecte ruil.

Geef aan of er in de volgende gevallen sprake is van directe ruil of van indirecte ruil.

  1. Gerard krijgt bijles scheikunde. Iedere bijles kost € 15,-.
  2. Nienke koopt een boek. Ze betaalt met een boekenbon die ze voor haar verjaardag heeft gekregen.
  3. Voor de verbouwing van het clubhuis krijgt de aannemer twee gratis seizoenskaarten.

Stel je voor dat er geen geld zou zijn (er is dus alleen directe ruil mogelijk) en je hebt een vakantiebaantje in een fietsenfabriek. Per week krijg je als loon één fiets. Je wilt graag een nieuwe game voor op je playstation hebben.
Omschrijf welke problemen je tegenkomt voor je de nieuwe game bemachtigd heb.

Functies van geld

Er worden vaak drie functies van geld onderscheiden:

  • ruil- of betaalmiddel: geld wordt gebruikt om goederen en diensten te kopen.
  • rekenmiddel: geld wordt gebruikt om de waarde van iets aan te geven.
  • spaar- of oppotmiddel: geld wordt gebruikt om te sparen, zodat het op een later moment gebruikt kan worden.

Welke functie(s) van het geld herken je in de volgende zinnen?

  1. De feestcommissie maakt een begroting voor de feestavond.
  2. Brigitte heeft een kaartje voor een concert gekocht.
  3. Marjolein haalt iedere week de euromunten van 2, 5 en 10 eurocent uit haar portemonnee en stop ze een potje.
  4. Anne heeft een prijs van € 1000,- gewonnen in een loterij.
    Met het geld kan ze haar grootste wens, het kopen van een scooter, in vervulling laten gaan. Maar voor ze een nieuwe scooter koopt, verzamelt ze eerst folders en vergelijkt ze de prijzen.

Specialiseren en arbeidsverdeling

Een bakker bakt broden, een aannemer bouwt huizen en een leraar geeft les. Als je een beroep uitoefent, leg je je toe op het maken van één soort producten.
Bespreek met een klasgenoot waarom ruil nodig is als mensen zich gaan toeleggen op het maken van één soort producten.

Door ruil is het mogelijk dat mensen zich gaan toeleggen op het maken van één soort producten. Je noemt dat specialiseren.
Een gevolg van specialisatie is dat het werk verdeeld wordt over verschillende mensen. De manier waarop het werk verdeeld wordt, noem je arbeidsverdeling.

Marco beweert dat door arbeidsverdeling bedrijven/werknemers zich toe kunnen leggen op de werkzaamheden waarin zij het beste zijn; zij maken daardoor meer producten dan zonder deze specialisatie.
Ben jij het met Marco eens? Leg uit waarom wel of waarom niet.

Banken

Wat doet een bank?

Bestudeer uit de Kennisbank economie het volgende onderdeel.

KB: Banken

Je hebt een aantal activiteiten gezien waarvoor je terecht kunt bij een bank.
Welke activiteiten herken je in de zinnen hieronder?

  1. Om een huis te kopen sluit de familie Sanders een hypotheek bij de ABNAMRO-bank.
  2. Voor ik naar Amerika ga, haal ik eerst wat dollars bij de bank.
  3. Meneer Van Houdt werkt op de beurs in Amsterdam in dienst van de RABO-bank
  4. Mevrouw Van Buren laat een deel van haar salaris op een aparte rekening zetten. Zo legt ze geld opzij voor een reis naar China.
  5. Meneer Gitz sluit een reisverzekering bij de bank.
  6. Meneer Van Zandt heeft een salarisrekening bij de ING-bank.

Banksaldo

Bekijk het bankafschrift.

  1. Waarvoor is het bedrag op 24 januari bijgeschreven?
  2. Hoeveel is er in het totaal afgeschreven?
  3. Controleer met een berekening of het nieuwe saldo klopt.
    Is het een creditsaldo of een debetsaldo?

Banksaldo berekenen

In het schema zie je de kolommen 'vorig tegoed', 'bijgeboekt', 'afgeboekt' en 'nieuw tegoed'. Per regel moet nog één bedrag uitgerekend worden.
Neem het schema hieronder over en vul het verder in.

  vorig tegoed bijgeboekt afgeboekt nieuw tegoed
1 €   456,24 €   243,24 €   383,40 € ............
2 €   296,14 €   212,48 €   638,40 € ............
3 € ............ € 1.245,95 €   790,50 €   723,57
4 € ............ € 245,95 €   994,30 - €   520,50
5 € 1.496,11 €   850,00 € ............ € 1.678,34
6 - €   496,00 €   850,00 € ............ €   210,50
7 € 2,472,87 € ............ € 1.298,34 € 5.943,90
8 - € 3,450,50 € ............ € 1.298,30 - € 1.590,90

Sparen en lenen

Als je geld op je spaarrekening hebt staan, krijg je rente.
Als je geld van een bank leent, betaal je rente.

  1. Mevrouw De Waard heeft op haar spaarrekening € 10.000,- staan. Ze krijgt 3,5% rente.
    Welke bedrag aan rente ontvangt zij na één jaar?
  2. Meneer Van Zoelen heeft bij dezelfde bank een lening van € 10.000,-. Hij betaalt 6% rente.
    Welke bedrag aan rente betaalt hij na één jaar?
  3. Verklaar het verschil tussen de antwoorden op de vragen hierboven.
  • Het arrangement Geld is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Aron Venderbos Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2017-09-26 16:43:48
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Venderbos, Aron. (z.d.).

    Thema: Geld en banken vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/110654/Thema__Geld_en_banken__vmbo_kgt34