Ruilen

Het ruilen van producten tegen producten noem je directe ruil.
Gebruik je geld om een product te kopen, dan noem je dat indirecte ruil.

Geef aan of er in de volgende gevallen sprake is van directe ruil of van indirecte ruil.

  1. Gerard krijgt bijles scheikunde. Iedere bijles kost € 15,-.
  2. Nienke koopt een boek. Ze betaalt met een boekenbon die ze voor haar verjaardag heeft gekregen.
  3. Voor de verbouwing van het clubhuis krijgt de aannemer twee gratis seizoenskaarten.

Stel je voor dat er geen geld zou zijn (er is dus alleen directe ruil mogelijk) en je hebt een vakantiebaantje in een fietsenfabriek. Per week krijg je als loon één fiets. Je wilt graag een nieuwe game voor op je playstation hebben.
Omschrijf welke problemen je tegenkomt voor je de nieuwe game bemachtigd heb.