Samengestelde zin - 1
Een zin met één persoonsvorm noemen we een enkelvoudige zin.
Een zin met meer dan één persoonsvorm noemen we een samengestelde zin.
Een samengestelde zin kan bestaan uit:
- twee of meer hoofdzinnen
- uit (een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen).
In een hoofdzin staat de persoonsvorm vooraan of na het eerste zinsdeel.
Een zinsdeel kan één woord zijn, maar ook een combinatie van woorden (bijv. onderwerp, lijdend voorwerp en het gezegde).
Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of.
Voorbeelden
- Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
- Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
- Ik kom vanavond, want het is al laat.
- Kom je vanmiddag, of kom je vanavond?
In een bijzin staat de persoonsvorm (bijna) altijd achteraan.
Voorbeelden
- Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
- Hij zei dat hij meer dan drie uur getennist had.
Een bijzin begint bijna altijd met een voegwoord.
Hoofdzin of bijzin
In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm altijd naast elkaar.
Er kunnen geen woorden tussen worden geplaatst. In een bijzin kan dit wel:
Voorbeeld
- Hij loopt altijd naar school (hoofdzin), terwijl hij een mooie fiets heeft (bijzin).
Samengestelde zin - 2
Bijzinnen kun je benoemen als zinsdelen en zinsdeelstukken.
Voor de duidelijkheid zet je er zin of bijzin achter
Voorbeelden
- Wie de wedstrijd wint, wordt clubkampioen.
wordt clubkampioen = hoofdzin
wordt clubkampioen = naamwoordelijk gezegde;
wordt = werkwoordelijk deel; clubkampioen = naamwoordelijk deel;
wie de wedstrijd wint = onderwerpszin
- Zij wordt later wat haar moeder is.
zij wordt later = hoofdzin
wordt wat haar moeder is = naamwoordelijk gezegde;
wordt = werkwoordelijk deel; wat haar moeder is = naamwoordelijk gezegdezin;
zij = onderwerp
later = bijwoordelijke bepaling
- Hij zegt dat hij het niet gedaan heeft.
Hij zegt = hoofdzin
hij = onderwerp;
zegt = werkwoordelijk gezegde;
dat hij het niet gedaan heeft = lijdend voorwerpszin
- Wie doorrijdt, geeft hij een waarschuwing.
geeft hij een waarschuwing = hoofdzin
geeft = werkwoordelijk gezegde;
hij = onderwerp;
een waarschuwing = lijdend voorwerp;
wie doorrijdt = meewerkend voorwerpszin
- Omdat het bleef regenen, werd het kampioenschap afgelast.
werd het kampioenschap afgelast = hoofdzin
werd afgelast = werkwoordelijk gezegde;
het kampioenschap = onderwerp;
omdat het bleef regenen = bijwoordelijke bijzin
- Het kind dat daar kruipt, is mijn neefje.
Het kind is mijn neefje = hoofdzin
is mijn neefje = naamwoordelijk gezegde;
is = werkwoordelijk deel; mijn neefje = naamwoordelijk deel;
het kind = onderwerp;
dat daar kruipt = bijvoeglijke bijzin
Samengestelde zin - 3
Een uitbreidende bijzin geeft extra, soms weglaatbare informatie.
Een beperkende bijzin is niet weglaatbaar en geeft nauwkeuriger de betekenis van het kernwoord aan.
Voorbeeld
- De renners, die de anti-dopingverklaring niet ondertekenden, mogen niet starten in de Tour de France. (uitbreidend)
- De renners die de anti-dopingverklaring niet ondertekenden, mogen niet starten in de Tour de France. (beperkend)
Zin 1 betekent dat alle renners de dopingverklaring niet ondertekend hebben en niet mogen starten in de Tour de France. De bijzin (… ,die de anti-doopverklaring niet tekenden, … ) geeft extra informatie over de renners).
Zin 2 betekent dat alleen de renners die de niet-dopingverklaring niet tekenden niet mogen deelnemen aan de Tour de France (= deel van een groter aantal = beperkend).
Tip
Voor een woord(groep) met een beperkende bijvoeglijke bijzin kun je vaak ‘alleen’ zetten.
Alleen de renners die de ……… , mogen niet deelnemen aan de Tour de France.