Een zin met één persoonsvorm noemen we een enkelvoudige zin.
Een zin met meer dan één persoonsvorm noemen we een samengestelde zin.
Een samengestelde zin kan bestaan uit:
In een hoofdzin staat de persoonsvorm vooraan of na het eerste zinsdeel.
Een zinsdeel kan één woord zijn, maar ook een combinatie van woorden (bijv. onderwerp, lijdend voorwerp en het gezegde).
Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of.
Voorbeelden
In een bijzin staat de persoonsvorm (bijna) altijd achteraan.
Voorbeelden
Een bijzin begint bijna altijd met een voegwoord.
In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm altijd naast elkaar.
Er kunnen geen woorden tussen worden geplaatst. In een bijzin kan dit wel:
Voorbeeld