Deze week gaan jullie aan de slag met dit leerarrangement dat over grammatica gaat. De opdrachten lever je per blok bij mij in. Dit mag je digitaal inleveren of schriftelijk. Na blok 1 vindt een formatieve toets plaats. Als je de stof van blok 1 goed beheerst, dan ga je verder met blok 2 . Beheers je de stof nog niet helemaal, dan bied ik verschillende kennisclips/opdrachten aan om extra te oefenen.
Mijn doel is om jullie te helpen de leerstof van het onderdeel "grammatica zinsdelen" goed te begrijpen zodat jullie de eindtoets met een voldoende kunnen behalen. Lees de uitleg zorgvuldig en bekijk de filmpjes voordat jullie aan de opdrachten werken.
Succes smarties!
Grammatica
Waarom heeft een taal een grammatica nodig?
Het arrangement grammatica bestaat uit één onderdeel: grammatica zinsdelen.
Zinsdelen
Zinnen knippen en zinsdelen benoemen
Zinnen knippen is het verdelen van de zin in zinsdelen.
Als je een zin in stukken knipt, dan zet je voor en na ieder zinsdeel een streep.
Er is een handige manier om zinnen te knippen.
De uitleg van deze manier kun je in het vorige artikel lezen.
Bij die manier bepaal je alleen de zinsdelen, maar geef je nog niet aan om welk zinsdeel het gaat; onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp...
Waar is de zin goed geknipt?
Waar is de zin goed geknipt?
Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.
Hieronder wordt in een overzicht uitgelegd hoe je kunt controleren welke zin goed geknipt is.
Bepaal eerst de zinsdelen
Zin
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
Wat is de persoonsvorm? Vraagzin / andere tijd
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
Wat is het onderwerp? Wie / wat + pv
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
Wat is het lijdend voorwerp? Wie / wat + pv + o
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
Je ziet dat de verschillende zinsdelen van de zin onderstreept zijn.
Je kunt nu controleren in welke zin de zinsdelen juist zijn geknipt.
Antwoord: de laatste zin is goed.
Waar is de zin goed geknipt?
Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.
Zinnen knippen in het kort.
Verdeel de zin in zinsdelen.
Bepaal eerst de persoonsvorm (pv).
Maak steeds een andere zin; de woorden voor de persoonsvorm vormen één zinsdeel.
Zet tussen de zinsdelen een streep; je knipt de zin dan in stukken.
Bepaal alle zinsdelen.
Op welke manier is de zin juist geknipt?
De persoonsvorm (pv)?
In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). Depersoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen...
Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.
Hoe vind je de persoonsvorm?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.
Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.
1
Maak de zin vragend.
Het woord dat vooraan komt is de persoonsvorm.
Zin
Vraagzin
Persoonsvorm
Ik fiets naar school.
→
Fietsik naar school?
→
fiets
Eva loopt naar huis.
→
Loopt Eva naar huis?
→
loopt
* Als een zin begint met waarom, waardoor, waarvoor etc., vervang dit woord dan door daarom, daardoor, daarvoor, etc. Daarna kun je die zin weer vragend maken en komt de persoonsvorm vooraan.
2
Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat verandert is de persoonsvorm.
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Persoonsvorm
Ik fiets naar school.
→
Ik fietste naar school.
→
fiets
Eva tekent graag.
→
Eva tekende graag.
→
tekent
Als je denkt dat je de persoonsvorm in een zin hebt gevonden, controleer dan altijd je antwoord. Dit kun je bij de persoonsvorm doen door er de woorden om te voor te zetten. De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord. Kan om te er niet voor, dan is het ook niet de persoonsvorm.
Zin
Persoonsvorm
Controle
Piet werkt heel hard.
→
werkt
→
om te werken
Mam kookt soep.
→
kookt
→
om te koken
Hieronder volgt een kort overzicht met de belangrijkste informatie van de persoonsvorm.
Persoonsvorm (pv)
Ga je zinnen ontleden? Zoek eerst de persoonsvorm.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken of door de zin in een andere tijd te zetten.
De afkorting van de persoonsvorm is; pv.
Controleer door de woorden "om te" voor de persoonsvorm te zetten.
Klik op onderstaande hyperlinks en maak de digitale oefeningen.
Ik fiets naar school.
Het hele werkwoord is fietsen.
Wij spelen met de blokken.
Het hele werkwoord is spelen.
2
Er gebeurt iets.
sneeuwen, hagelen, waaien, regenen…
Er gebeurt iets...
Het sneeuwt buiten.
Het hele werkwoord is sneeuwen.
Het waait erg hard.
Het hele werkwoord is waaien.
3
Iemand is iets.
zijn, worden, lijken, blijven…
Iemand is iets...
Mark is bakker.
Het hele werkwoord is zijn.
Roos wordt juffrouw.
Het hele werkwoord is worden.
4
Werkwoorden kunnen veranderen in de zin.
Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) de zin staat.
Werkwoorden kunnen veranderen...
Tegenwoordige tijd
Ik loop naar school.
Wij lopen naar school.
Verleden tijd
Ik liep naar school.
Wij liepen naar school
In één zin kunnen meerdere werkwoorden voorkomen.
Samen geven de werkwoorden de totale actie weer.
Kijk maar eens naar de volgende zin.
Meerdere werkwoorden in één zin...
De juffrouw heeft vanochtend alle kinderen een overhoring laten maken.
Splitsbare werkwoorden
Samengestelde werkwoorden: scheidbaar en onscheidbaar
Wat zijn samengestelde werkwoorden?
Sommige samengestelde werkwoorden kun je splitsen. Ze zijn te scheiden in twee woorden. Samengestelde werkwoorden kunnen scheidbaar of onscheidbaar zijn.
1
Scheidbare samengestelde werkwoorden
Scheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:
Scheidbare samengestelde werkwoorden
ingrijpen, opnemen, uitstappen, inschrijven...
Het werkwoord is in een zin gesplitst in twee delen: het voorvoegsel en het werkwoord. Ze staan gescheiden in een zin.
In de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd staat het eerste deel van dit werkwoord achteraan in een zin. Bij het voltooid deelwoord wordt ge tussen de twee delen geplaatst.
Scheidbare samengestelde werkwoorden in een zin
Werkwoord
Tegenwoordige tijd
Voltooid deelwoord
ingrijpen
De politiemannen grijpen in.
De politiemannen hebben ingegrepen.
opnemen
Mijn ouders nemen de film op.
Mijn ouders hebben de film opgenomen.
instappen
De kinderen stappen de bus in.
De kinderen zijn de bus ingestapt.
voorlezen
Mijn zus leest een boek voor.
Mijn zus heeft een boek voorgelezen.
Onthouden
Samengestelde werkwoorden die beginnen met: bij-, in-, na-, uit-, op-, af-, mee-, tegen-, tussen-, terug-
zijn altijd scheidbaar!
2
Onscheidbare samengestelde werkwoorden
Onscheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:
Het voorvoegsel en het werkwoord worden nooit van elkaar gescheiden!
Meestal heeft het voltooid deelwoord geen voorvoegsel en héél soms
komt het voorvoegsel vooraan.
Onscheidbare samengestelde werkwoorden in een zin
Werkwoord
Tegenwoordige tijd
Voltooid deelwoord
achtervolgen
Ik achtervolg mijn broertje.
Ik heb mijn broertje achtervolgd.
ondervragen
Ik ondervraag de boef.
Ik heb de boef ondervraagd.
voorspellen
Ik voorspel het weer.
Ik heb het weer voorspeld.
overleven
Ik overleef het wel.
Ik heb het overleefd.
glimlachen
Ik glimlach naar Martijn.
Ik heb naar Martijn geglimlacht.
Bijvoeglijk naamwoord
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een *zelfstandig naamwoord.
Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.
Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak direct voor een zelfstandig naamwoord:
Bijvoeglijke naamwoorden
de mooie ring
de drukke hond
de kleine lepel
de lieve moeder
de rode auto
de kapotte telefoon
het prachtige kettinkje
de moeilijke som
Maar soms staan bijvoeglijke naamwoorden niet direct voor een zelfstandig naamwoord:
Bijvoeglijke naamwoorden
De auto is rood.
→
Rood is de eigenschap van de auto.
Mijn moeder is altijd heel erg lief.
→
Lief is de eigenschap van moeder.
De telefoon is tijdens de wedstrijd kapot gegaan.
→
Kapot is de toestand van de telefoon.
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een *zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.
Bijvoeglijke naamwoorden
De lieve moeder
de drukke hond
de mooie ring
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
een ijzeren buis
een zilveren ring
een gouden kettinkje
een stalen pen
een bronzen speld
een eiken tafel
een rieten dak
een leren bank
een glazen deur
een wollen trui
een zijden jurk
een katoenen blouse
een chocoladen paashaas
een marsepeinen varken
Een kristallen bol
De woorden eindigen bijna altijd op -en. Maar soms ook niet:
Zonder -en
een plastic tas
een suéde tas
een aluminium buis
een nylon tent
Weet je niet zeker of het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is? Kijk dan of je het woord van voor het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord kunt zetten.
Kun je het woord 'van' ervoor zetten?
Gewoon bijvoeglijk naamwoord
de mooie ring
→
de ring is mooi
de ronde tafel
→
de tafel is rond
de mooie jurk
→
de jurk is mooi
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
de zilveren ring
→
de ring is van zilver
de eiken tafel
→
de tafel is van eiken
de zijden jurk
→
de jurk is van zijde
Vragend voornaamwoord
Wat is een vragend voornaamwoord?
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.
Staat er een vraagteken aan het einde van een zin?
Dan heb je vaak te maken met een vragend voornaamwoord.
Vragende voornaamwoorden zijn:
Vragende voornaamwoorden
wie, wiens, wat, wat voor (een), welk en welke
Staat er een vraagteken aan het einde van een zin?
Wie gaat er mee vanavond?
Wie heeft die bal gegooid?
Wat voor een dag is het vandaag?
Wat voor een winter krijgen we?
Wiens idee was dat?
Wiens schoenen zijn dat?
Welk beroep past bij mij?
Welk liedje was dat?
Wat zeg jij daar?
Wat kost deze fiets?
Welke dag is het vandaag?
Welke hond past bij mij?
Vragende voornaamwoorden staan heel vaak aan het begin van een vraagzin. Maar soms ook niet. Ze staan dan midden in een (samengestelde) zin. Je kunt er dan wel altijd een vraagzin van maken, waarbij het vragend voornaamwoord vooraan in de zin komt te staan.
Vragende voornaamwoorden in de zin
Weet jij wie de bal heeft gegooid?
→
Wie heeft de bal gegooid?
Kun jij me vertellen wiens idee dat was?
→
Wiens idee was dat?
Weet jij wat deze fiets kost?
→
Wat kost deze fiets?
Kun jij me vertellen wat voor een dag het is vandaag?
→
Wat voor een dag is het vandaag?
Hoe weet ik welk beroep bij mij past?
→
Welk beroep past bij mij?
Ik wil weten welke dag het is vandaag!
→
Welke dag is het vandaag?
Let op!
Vraagwoorden als hoe, waarom, wanneer, hoeveel, waarmee enzovoort...
verwijzen niet naar personen of dingen! Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden!
Aanwijzend voornaamwoord
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.
Deze slaat op ketting.
ketting is een *zelfstandig naamwoord.
Met deze maak je duidelijk dat het om de ketting gaat, die je daarbij aanwijst.
Dus niet om een andere ketting! Maar om deze ketting.
1
Het aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het lidwoord staan, vóór een *zelfstandig naamwoord.
In plaats van het lidwoord
Die jongen is de slimste van de klas.
Die vervangt hier het lidwoord de.
Dit spelletje is erg leuk!
Dit vervangt hier het lidwoord het.
Deze opdracht is niet moeilijk.
Deze vervangt hier het lidwoord de.
2
Het aanwijzend voornaamwoord kan ook voor een **bijvoeglijk naamwoord staan.
Voor een bijvoeglijk naamwoord
Ik vind dat vrolijke meisje erg leuk.
dat staat voor het bijvoeglijk naamwoord (vrolijke), maar dat slaat op het zelfstandige naamwoord (meisje).
Hij heeft net zulke mooie schoenen
als Mark.
zulke staat voor het bijvoeglijk naamwoord (mooie), maar zulke slaat op het zelfstandige naamwoord (schoenen).
Deze fijne trui heeft Lies ook.
Deze staat voor het bijvoeglijk naamwoord (fijne), maar Deze slaat op het zelfstandige naamwoord (trui).
3
Het aanwijzend voornaamwoord kan ook in de plaats van een zelfstandig naamwoord staan.
In plaats van een zelfstandig naamwoord
Dit vind ik erg leuk.
Dit vervangt in deze zin een zelfstandig naamwoord.
De zin had ook kunnen zijn: Dit spel vind ik erg leuk.
Ik wil die graag zien.
die vervangt in deze zin een zelfstandig naamwoord.
De zin had ook kunnen zijn: Ik wil die broek graag zien.
Ik vind deze niet moeilijk.
deze vervangt in deze zin een zelfstandig naamwoord.
De zin had ook kunnen zijn: Ik vind deze som niet moeilijk.
Weet je niet zeker of je dat, dit, die of deze moet gebruiken?
Onthouden
Bij de-woorden gebruik je altijd die of deze.
Bij het-woorden gebruik je altijd dat of dit.
Opdracht 1. Schrijf onderstaande zinnen over in je schrift of kopieer en plak ze in word. Onderstreep of markeer alle lidwoorden met geel, alle zelfstandige naamwoorden met blauw en alle werkwoorden met rood.
1. Jonas zette de auto van zijn moeder zelf aan de kant.
2. Ina heeft de jongen met gevaar voor eigen leven uit de brandende stal bevrijd.
3. Zonder na de denken rende zij het brandende huis binnen.
4. Heeft hij nog een excuus gestuurd na dat ongeluk?
Opdracht 2. Benoem de onderstreepte woorden. Schrijf de onderstreepte woorden over in je schrift en zet erachter of het een bn (bijvoeglijk naamwoord), vr. vnw (vragend voornaamwoord) of aanw. vnw (aanwijzend voornaamwoord) is.
1. Wie heeft die code al in zijn telefoon staan?
2. Wat voor weer wordt het aankomende week?
3. Welke sporter heeft een gouden medaille gewonnen?
4. Deze brand heeft gisternacht datoude huisje verwoest.
Opdracht 3. Sommige woorden passen bij meerdere woordsoorten. Hierdoor kun je gekke zinnen maken zoals: Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegensvlug.
1. Schrijf op bij welke twee woordsoorten vliegen hoort.
2. Benoem de onderstreepte woorden uit de onderstaande zin. Let op: schrijf ze allemaal apart op in je schrift met de woordsoort erachter.
Toen de tekkel de tekkeltekkelde, tekkelde de tekkel de tekkel terug.
Bedenk zelf een woord dat bij meerdere woordsoorten past. Maak een zin waarin je dit woord meerdere keren én in verschillende woordsoorten gebruikt.
Opdracht 4. Lees de tekst.
1. Benoem de onderstreepte woorden uit de tekst.
2. Welke van de werkwoorden die je hebt opgeschreven, zijn splitsbaar?
3. Welk bijvoeglijk naamwoord dat je hebt opgeschreven is stoffelijk?
(Novum) - 'Vliegtuigheld' Jasper Schuringa heeft woensdag de zilveren medaille van het Carnegie Heldenfonds uitgereikt gekregen. Het is de hoogste onderscheiding van het fonds.
In mei kreeg de 33-jarige Amsterdammer al een onderscheiding gekregen van de gemeente Amsterdam voor zijn heldhaftige optreden tijdens zijn vlucht van Schiphol naar Detroit in december vorig jaar. Hij overmeesterde toen een Nigeriaanse terrorist die het toestel wilde opblazen. In het vliegtuig zaten ongeveer 250 mensen.
Stichtingsvoorzitter Jan Franssen, die commissaris van de Koningin is in Zuid-Holland, reikte de medaille uit. Hij prees Schuringa's 'ware heldenmoed'.
Het heldenfonds werd in 1904 in de VS opgericht door de Amerikaanse zakenman en filantroop Andrew Carnegie en zet mensen in het zonnetje die anderen hebben gered met gevaar voor eigen leven. De Nederlandse tak van het fonds werd in 1911 opgericht.
Over Schuringa is een documentaire in de maak.
Wat zou jij gedaan hebben in zo'n situatie?
BRON: Nieuws.nl
Klik op onderstaande hyperlinks en maak de digitale oefeningen.
Ook bij spelling even een herhaling van wat vorig jaar al behandeld is.
Lees onderstaande spellingsregels en bekijk daarna de verschillende filmpjes bij de deelonderwerpen. Lees alle theorie nog eens goed door. Schrijf van alle onderdelen het belangrijkste op in je theorieschrift.
Wat weet je nog?
Stap 1: Eerst controleer je de hoofdletters.
Wat zou je verbeteren aan deze zin?
mijn werkstuk gaat over koningin beatrix.
Mijn werkstuk gaat over koningin Beatrix.
Stap 2: Controleer de leestekens.
Hoe moet je de volgende zin verbeteren?
In mijn werkstuk bespreek ik de volgende dingen het koningshuis het huwelijk van de koningin en haar kinderen
In mijn werkstuk bespreek ik de volgende dingen: het koningshuis, het huwelijk van de koningin en haar kinderen.
Stap 3: Controleer de d's en de t's.
Hoe zou je deze zin verbeteren, als je de d's en de t's controleert?
De koningin is getrouwt met prins Claus. Helaas overlijd hij in 2002.
De koningin is getrouwd met prins Claus. Helaas overlijdt hij in 2002.
Stap 4: controleer de bijvoeglijke naamwoorden.
Verbeter de volgende zin:
De koningin wordt vaak een liefe vrouw genoemd. Maar ze droeg wel duure kleren en sommige mensen vonden dit niet nodig.
De koningin wordt vaak een lieve vrouw genoemd. Maar ze droeg wel dure kleren en sommige mensen vonden dit niet nodig.
Aan het begin van iedere zin schrijf je een hoofdletter.
Begin van een zin
Achterin de tuin staat een grote vijgenboom.
Rechts van de vijgenboom staat een oude muur.
Tussen die muur en de boom staat een hut.
Niemand kan je zien als je erin zit.
Begint de zin met ’s, ’t of ’k dan schrijf je de tweede letter met een hoofdletter.
De zin begint met een 't, 's of 'k
’s Ochtends lopen we samen naar school.
’s Middags gaan we naar het zwembad.
’s Avonds maken we een wandeling door de wijk.
’s Woensdags heeft Henk een goed humeur.
’t Was ontzettend gezellig.
’k Weet niet wat ik moet zeggen.
Begint de zin met een afkorting dan schrijf je de eerste letter van de afkorting met een hoofdletter.
De zin begint met een afkorting
I.v.m. de feestdagen zijn we gesloten.
Tv’s worden steeds platter.
N.a.v. uw verzoek, stuur ik u deze factuur.
Sms’en doe je maar in je eigen tijd.
Onthouden
Begint de zin met een getal dan krijg je geen hoofdletter.
45 seconden bleef hij onder water.
20 appels liggen in het mandje.
90% van de leerlingen heeft de toets goed gemaakt.
Bij namen van personen
Voornamen worden altijd met een hoofdletter geschreven.
Bij dubbele voornamen worden beide namen vaak met een hoofdletter geschreven.
Tussen deze beide namen wordt meestal een streepje (-) geplaatst.
Voornamen
Tim
Rosan
Anne-Marie (dubbele voornaam)
Femke
Jan-Peter (dubbele voornaam)
Voorletters worden altijd met een hoofdletter geschreven.
Na de voorletter komt altijd een punt, gevolgd door de achternaam.
Bij dubbele voornamen hoort bij iedere naam een voorletter en een punt.
Voorletters
R. Janssens
B. Assink
K. Spoolder
A.M. Slot (dubbele voornaam)
Achternamen worden altijd met een hoofdletter geschreven.
Hieronder zie je hoe dat gaat bij achternamen die uit één deel bestaan.
Achternamen
Jan Vrielink
Mieke Brinkman
Anna-Belle Huissen
Roy Bergsma
Zinnen
Peter geeft een bloem aan Anne.
Hoog in de boom zit Rosan.
De brief wordt verstuurd naar
R. Hogenkamp.
Over het behaalde cijfer is
Robert-Jan erg teleurgesteld.
Onthouden
Voornamen beginnen altijd met een hoofdletter
Voorletters schrijf je altijd met een hoofdletter
Achternamen die uit één deel bestaan, schrijf je altijd met een hoofdletter
Achternamen met tussenvoegsels
Een tussenvoegsel is een woord dat deel uitmaakt van een achternaam. Het zijn vaak kleine, korte woordjes. In totaal zijn er meer dan 300 voorvoegsels. Hieronder zie je een aantal veel voorkomende:
Tussenvoegsels
de, het, ten, van, van de, van den, van der, van het...
Bij achternamen met een tussenvoegsel krijgt dit tussenvoegsel een hoofdletter als er geen naam of voorletter(s) vooraf gaan. Daarnaast begint het deel van de achternaam dat geen tussenvoegsel is altijd met een hoofdletter.
Een tussenvoegsel
Geen naam of tussenvoegsel(s) vooraf
Wel naam of tussenvoegsel(s) vooraf
Mevrouw De Vries
Anne de Vries
Meneer Van Dijk
Peter van Dijk
Professor Ten Cate
Michiel ten Cate
Meester De Graaf
B. de Graaf
Dominee Van Achter
Bert van Achter
Het kan voorkomen dat er meerdere tussenvoegsels in een naam staan. In zo'n geval krijgt alleen het eerste tussenvoegsel een hoofdletter wanneer er bij de achternaam geen voornaam of voorvoegsel(s) vooraf gaan. Daarnaast begint het deel van de achternaam dat geen tussenvoegsel is altijd met een hoofdletter.
Meerdere tussenvoegsels
Geen naam of voorvoegsel(s) vooraf
Wel naam of voorvoegsel(s) vooraf
Meneer Van den Herik
Paul van den Herik
Mevrouw Van het Reve
Ans van het Reve
Professor Den Braber - ten Haaf
Evelien den Braber - ten Haaf
Gebruik van de punt
Een punt wordt op verschillende momenten gebruikt. Een punt zie je terug in teksten als leesteken. Een leesteken is een teken dat wordt gebruikt om een tekst beter te kunnen lezen en te kunnen begrijpen. Een punt zie je ook terug bij afkortingen en getallen.
Onthouden
Aan het einde van een zin schrijf je (meestal) een punt. Daarmee laat je zien dat de zin is afgelopen.
Een punt aan het einde van een zin
Vrijdag gaan we op schoolreisje. Mijn lievelingsdier is een hond. Vanmiddag heb ik een voetbalwedstrijd.
Let op!
Er komt geen spatie voor een punt. De punt komt meteen na het laatste woord van de zin.
Er komt wel een spatie tussen de punt en het eerste woord van de volgende zin.
Spatie
Morgen gaan we naar het zwembad. Ik ga dan zeker een bommetje maken van de duikplan.
Mees is dol op schaatsen. Hij kijkt iedere wedstrijd op de televisie.
Uitzonderingen
Het is niet altijd zo dat een zin eindigt met een punt.
Je schrijft geen extra punt aan het einde van een zin als de zin eindigt met de punt van een afkorting.
Je schrijft geen extra punt aan het einde van een zin als de zin eindigt met een punt van een citaat voor de aanhalingstekens.
Je schrijft geen punt na een titel of achter een adres.
Uitzonderingen
Op de deur staat: Niet storen a.u.b.
Emma zegt: 'Ik ga naar de dierentuin.'
Titel: Het geheime bos
Een punt kom je niet alleen tegen aan het einde van een zin.
Onthouden
Je schrijft een punt of meerdere punten bij afkortingen. Bijvoorbeeld bij: a.u.b., i.p.v., i.v.m., s.v.p., bijv.
Je schrijft een punt of meerder punten bij getallen van vier cijfers of meer. 4.000, 15.000, 130.000, 1.000.000
Je schrijft een punt tussen de uren en minuten bij de digitale tijd. 15.30 uur
Gebruik van het vraagteken
Na een vraag schrijf je een vraagteken.
Het vraagteken
'Wat heb je daar gezien?'
'Weet je nog een moeilijke vraag, opa?'
'Vond je dat eng?'
'Wat is dat?'
'Heb je zin in een uitdaging?'
Onthouden
Na een vraag schrijf je een vraagteken.
Er komt geen spatie vóór het vraagteken.
Als je na het vraagteken op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen het vraagteken en het volgende woord.
Gebruik van het uitroepteken
Je gebruikt een uitroepteken als iets wordt geroepen of als iemand een heftige
emotie voelt. Bijvoorbeeld wanneer iemand heel blij, boos, bang of verbaasd is.
Gebruik van het uitroepteken
'Morgen ben ik jarig!'
'Je mocht nog geen snoepje pakken!'
'Ik durf niet naar de tandarts!'
'Ik ben hier!'
'Hee, pim!'
Je gebruikt ook heel vaak een uitroepteken als een zin in de gebiedende wijs staat.
Als er in een zin een bevel of opdracht staat en die zin heeft geen onderwerp, dan
staat die zin in de gebiedende wijs. Iemand zegt dan bijvoorbeeld wat je moet doen.
Uitroepteken bij de gebiedende wijs
'Help!'
'Ruim je kamer op!'
'Pas op!'
'Pak je boek!'
'Leg die bal neer!'
Onthouden
Je gebruikt een uitroepteken als iets geroepen wordt.
Je gebruikt meestal een uitroepteken bij de gebiedende wijs.
Je gebruikt een uitroepteken als iemand een heftige emotie voelt.
Er komt geen spatie vóór het uitroepteken.
Als je na het uitroepteken op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen het uitroepteken en het volgende woord.
Gebruik van een dubbele punt
Een dubbele punt wordt meestal gebruikt om te laten zien dat er
een opsomming, een uitleg of een citaat komt.
Dubbele punt
We kunnen kiezen uit: pannenkoeken, frietjes of vissticks.
De mogelijkheden zijn: de dierentuin, zwemmen of het pretpark.
In het Frans heette de blauwe verf: bleu de Gênes
De stof kreeg een andere naam die je vast wel kent: denim.
Michiel vraagt sip: 'Hoe moet het nu verder?'
Juf zegt trots: 'Ik kan zien dat je geoefend hebt.'
Het eerste woord na een dubbele punt krijgt meestal geen hoofdletter, want de zin is namelijk nog niet afgelopen. Er zijn drie uitzonderingen. Na een dubbele punt schrijf je een hoofdletter:
als het een hoofdletterwoord is, zoals bij een naam
als er een hele zin wordt geciteerd
als er een opsomming komt van meerdere zinnen of vragen
Hoofdletter na dubbele punt
We gaan op vakantie naar: Frankrijk, Spanje of Duitsland.
De kleuters roepen blij: 'Wij gaan naar de speeltuin!'
Controleer het volgende: Heb je je portemonnee? Zit je pinpas erin? Heb je je identiteitsbewijs bij je?
Onthouden
Let op! Na een dubbele punt komt altijd een spatie. Voor de dubbele punt juist niet.
De komma
De komma is een leesteken. Een leesteken is een teken dat wordt gebruikt om een tekst beter te kunnen lezen en te kunnen begrijpen. Een komma wordt meestal in de tekst gezet wanneer je bij het voorlezen een duidelijke pauze hoort. Soms is dit lastig te horen en worden er komma's in de tekst gezet, wanneer het eigenlijk helemaal niet nodig is.
Onthouden
Wanneer gebruik je een komma nou op de juiste manier?
Gebruik een komma onder andere:
voor 'die' of 'dat' (Let op! Dit is niet altijd zo)
Gebruik van de komma
'Het liefst eet ik een pizza met ham, tomaat en champignons.'
Ik heb een zere knie, omdat ik van mijn fiets ben gevallen.
'Dat is een mooie, zachte, groene trui!'
'Wat kun jij lekker koken, oma!'
Beste mevrouw Jansen,
Het liedje, dat ik vanmiddag heb geleerd, zit nog in mijn hoofd.
Onthouden
Let op! Na de komma komt altijd een spatie. Voor de komma juist niet. Behalve bij getallen: 12,50, 13,45, 18,20, enzovoort...
Gebruik komma tussen twee persoonsvormen
Je moet altijd een komma zetten tussen twee persoonsvormen (pv) die naast elkaar staan. Een persoonsvorm is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen: fietsen, lopen, spelen, kruipen, slapen enzovoort.
Komma tussen twee persoonsvormen
Wat Sara durft, is echt heel moedig.
Als het goed is, is het morgen mooi weer.
Als je hier de hoek om gaat, kom je bij de bushalte.
Toen ze thuis kwam, ging ze op de bank zitten.
Alleen in korte zinnen is het niet altijd nodig om een komma tussen twee
persoonsvormen te zetten.
Uitzonderingen
Wat je zegt ben je zelf.
Voor je het weet is het zover.
Onthouden
Let op! Na de komma komt altijd een spatie. Voor de komma juist niet.
Behalve bij getallen: 12,25, 1,5, 3,65 enzovoort.
Komma in een opsomming
Je moet bijna altijd een komma of komma's gebruiken bij een opsomming.
Komma bij een opsomming
We kopen soesjes, koekjes en tijgerbrood.
We kunnen gaan schaatsen, skiën, langlaufen of snowboarden.
Uitzondering: voor de woorden en en of zet je bij de opsomming geen komma.
Geen komma bij en en of
Gaan we met de bus, de tram of de trein op schoolreis?
Onthouden
Let op! Na de komma komt altijd een spatie. Voor de komma juist niet.
Behalve bij getallen: 12,25, 1,5, 3,65 enzovoort.
Open onderstaand bestand en sla dit op in je map Nederlands.
Plaats daarna de hoofdletters en leestekens op de juiste plekken in de tekst. Sla het bestand dan weer op.
Meervouden: woorden die eindigen op t of d
Je hoort een t.
Je schrijft een t of een d.
Ezelsbruggetje
Hoor je een t aan het eind van een woord?
Dan maak je het woord langer, zodat je een t of een d hoort.
Nu weet je meteen welke letter je moet schrijven.
Woorden met een d kun je altijd langer maken!
Veel woorden met een t kun je niet langer maken: met, het, dat, wat, dit...
Als je de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord spelt, moet je soms ook:
- de laatste letter verdubbelen: gek - gekke
- een a, e, o, of u weghalen: duur - dure
- een f in een v of een s in een z veranderen: lief - lieve; boos - boze.
Persoonsvorm
Wat is de persoonsvorm (pv)?
In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). Depersoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen...
Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.
Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.
Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.
1
Maak de zin vragend.
Het woord dat vooraan komt is de persoonsvorm.
Maak de zin vragend
Zin
Vraagzin
Persoonsvorm
Ik fiets naar school.
→
Fietsik naar school?
→
fiets
Eva loopt naar huis.
→
Loopt Eva naar huis?
→
loopt
* Als een zin begint met waarom, waardoor, waarvoor etc., vervang dit woord dan door daarom, daardoor, daarvoor, etc. Daarna kun je die zin weer vragend maken en komt de persoonsvorm vooraan.
2
Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat verandert is de persoonsvorm.
Zet de zin in een andere tijd
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Persoonsvorm
Ik fiets naar school.
→
Ik fietste naar school.
→
fiets
Eva tekent graag.
→
Eva tekende graag.
→
tekent
Als je denkt dat je de persoonsvorm in een zin hebt gevonden, controleer dan altijd je antwoord. Dit kun je bij de persoonsvorm doen door er de woorden om te voor te zetten. De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord. Kan om te er niet voor, dan is het ook niet de persoonsvorm.
Voorbeeld
Zin
Persoonsvorm
Controle
Piet werkt heel hard.
→
werkt
→
om te werken
Mam kookt soep.
→
kookt
→
om te koken
Hieronder volgt een kort overzicht met de belangrijkste informatie van de persoonsvorm.
Persoonsvorm (pv)
Ga je zinnen ontleden? Zoek eerst de persoonsvorm.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken of door de zin in een andere tijd te zetten.
De afkorting van de persoonsvorm is; pv.
Controleer door de woorden "om te" voor de persoonsvorm te zetten.
Ga naar jufmelis.nl en maak de oefeningen over de persoonsvorm.
Formatieve toets
Extra oefenen blok 1
Blok 2
Grammatica zinsdelen
Meewerkend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Meewerkend voorwerp 2
Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?
Het meewerkend voorwerp (mv) hangt samen met de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde (naamwoordelijk of werkwoordelijk) en het lijdend voorwerp.
In een zin kan maar één meewerkend voorwerp staan.
Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een meewerkend voorwerp heeft.
Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mv)?
Zoek de persoonsvorm (pv).
Zoek het onderwerp (o).
Zoek het gezegde (gez.)
Zoek het lijdend voorwerp (lv).
Zoek het meewerkend voorwerp:
Zet Aan wie / Voor wie voor het onderwerp, gezegde en eventuele lijdend voorwerp.
Hieronder worden de stappen uitgelegd.
1
Zoek de persoonsvorm (pv).
Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd.
Persoonsvorm
Zin
Vraagzin / Andere tijd
Persoonsvorm
Zij geeft een knikker aan Tim.
→
Geeft zij een knikker aan Tim?
→
geeft
Zij geeft een knikker aan Tim.
→
Zij gaf een knikker aan Tim.
→
geeft
2
Zoek het onderwerp (o).
Wie of Wat + de persoonsvorm.
Onderwerp
Zin
Wie / Wat + pv
Onderwerp
Zij geeft een knikker aan Tim.
→
Wie geeft?
→
Zij
3
Zoek het gezegde (gez).
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin.
Gezegde
Zin
Alle werkwoorden
Gezegde
Zij geeft een knikker aan Tim.
→
geeft
→
geeft
4
Zoek het lijdend voorwerp.
Zet Wie of Wat voor het onderwerp en het gezegde.
Lijdend voorwerp
Zin
Wie / Wat + o + gez.
Lijdend voorwerp
Zij geeft een knikker aan Tim.
→
Wat geeft zij?
→
een knikker
5
Zoek het meewerkend voorwerp
Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
Meewerkend voorwerp
Zin
Aan wie / Voor wie + o + gez. + (lv)
Meewerkend voorwerp
Zij geeft een knikker aan Tim.
→
Aan wie geeft zij een knikker?
→
Tim
Meewerkend voorwerp (mv)
Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten.
Opdrachten
Opdr. 1 Noteer van iedere zin pv, ow, gez, lv en mv. Let op: in niet alle zinnen staat een lv of mv.
1. Het meisje heeft het geheim aan haar vriendin verteld.
2. De burgemeester van Eindhoven gaf alle vrijwilligers een lintje.
3. Heb jij haar een cadeautje gegeven?
4. De familie biedt de jarige opa een verjaardagsfeest aan.
Opdr. 2 Noteer van iedere zin pv, ow, gez, lv en mv. Let op: in niet alle zinnen staat een lv of mv.
1. Zou jij mij het boek Het leven van een loser aanraden?
2. Zij moet 50 euro aan haar vader terugbetalen.
3. Veel mensen doneren hun geld aan Het Wereld Natuurfonds.
4. De tandarts verwijdert alle tandplak van je tanden.
5. Mijn provider sms't mij de nieuwe tarieven voor internet.
Ga naar jufmelis.nl en maak de oefeningen die horen bij het meewerkend voorwerp.
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.
Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere:
Persoonlijke voornaamwoorden
ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud)
Persoonlijke voornaamwoorden in een zin
Ik ga vrijdag naar de speeltuin.
Reis jij graag met de trein?
Hij is aan de beurt.
Wij gaan naar de kinderboerderij.
Jullie gaan naar het zwembad.
Zij houden van Nederlandse muziek.
Ga je met mij mee naar de speeltuin?
Ik kom naar jou toe.
Neem je haar ook mee naar de speeltuin?
Vraag je dat aan ons?
U gaat met hem naar het park.
Vraag je dat aan hun?
Onthouden
Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet. Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!
Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen
Ga je met mij mee naar de speeltuin?
→
Gaat Marc met Rosa mee naar de speeltuin?
Vraag je dat aan ons?
→
Vraagt Marc dat aan Rosa en Ivo?
Ik parkeer voor ons huis
→
Rosa parkeert altijd voor ons huis.
Ga je ook naar haar feestje?
→
Gaat Rosa ook naar Linda’s feestje?
ons en haar zijn in de laatste twee zinnen geen persoonlijke voornaamwoorden,
maar *bezittelijke voornaamwoorden.
In de laatste zin zijn we aan het vals spelen.
haar wordt hier wel vervangen door een naam, maar je wordt dan gedwongen om
er een 's aan toe te voegen.
*bezittelijke voornaamwoorden:
Het geeft een bezit aan en staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord (=je kunt de, het of een voor het woord zetten). Je kunt het nooit vervangen met namen van personen!
Opdrachten
Opdracht 1
Hieronder staat een verhaal. Kopieer het verhaal naar Word. Onderstreep in dit verhaal de persoonlijk voornaamwoorden.
Als Stefan vrijdagavond naar hockey skate, ziet hij Jim staan voor het rode stoplicht. Hij wordt vastgehouden door drie jongens uit de 2e klas. Ze pakken zijn tas en smijten hem in het water. Hij doet zelf niks. Hij kijkt alleen toe. Jim wordt altijd gepest, maar nu gaat het wel heel ver. 'Wat moet ik doen', denkt Stefan.
Opdracht 2
Maak nu zelf een verhaal waarin alle persoonlijk voornaamwoorden minimaal één keer voorkomen. Als je verhaal af is, wissel je het verhaal uit met een klasgenoot. Markeer de persoonlijk voornaamwoorden in het verhaal van je klasgenoot.
Opdracht 3 Lees de tekst hieronder van het lied Dochters van Marco Borsato. Kopieer en plak deze tekst daarna in Word.
1) Onderstreep in dit stukje tekst de lidwoorden, vergeet niet aan te geven of het gaat om een bepaald lidwoord of een onbepaald lidwoord.
2) Markeer nu de zelfstandige naamwoorden met geel.
3) Markeer de persoonlijke voornaamwoorden uit het stukje tekst met een andere kleur.
Tekst 1 Borsato
Kwart over zeven op zondagmorgen
Hoor ik een stem die heel zachtjes aan me vraagt
Ben je al wakker pap?
Kom je gezellig mee naar beneden?
Moet je straks werken of ben je vrij vandaag?
En ga je dan even met mij op stap?
Ooooh wat gaat de tijd toch snel
Gisteren nog zag ik haar voor het eerst
Lag ze hier in m’n armen
Ga naar jufmelis.nl en maak de opdrachten die gaan over het persoonlijk voornaamwoord.
Meervouden op -en, -ën en -n
Klemtoon
Meervoud op -en
Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je de, het of een voor kunt zetten. De meeste zelfstandige naamwoorden bestaan in enkelvoud en in meervoud. Over deze zelfstandige naamwoorden gaat deze pagina.
enkelvoud + en = meervoud
Bij veel zelfstandige naamwoorden maak je het meervoud door er 'en' achter te zetten.
een boek - twee boeken
een stoel - twee stoelen
een paard - twee paarden
een punt - twee punten
aa/ee/oo/uu + 1 medeklinker: één klinker verdwijnt
Als het enkelvoud een lange klinker (aa, ee, oo, uu) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, verdwijnt een van die klinkers.
een aap - twee apen
een beek - twee beken
een boot - twee boten
een muur - twee muren
Als je deze woorden in lettergrepen moet verdelen, bijvoorbeeld voor een afbreekstreepje aan het eind van een regel, zie je dat de laatste medeklinker wordt samengevoegd met 'en' (a-pen, be-ken, bo-ten, mu-ren). De enkele a/e/o/u is hierdoor de slotletter van een lettergreep en wordt daardoor als aa/ee/oo/uu uitgesproken.
a/e/i/o/u + 1 medeklinker: medeklinker extra
Als het enkelvoud een korte klinker (a, e, i, o, u) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, komt er vaak een medeklinker bij om de klank van die klinker kort te houden:
een bak - twee bakken
een hek - twee hekken
een pil - twee pillen
een bos - twee bossen
een put - twee putten
Als je deze woorden in lettergrepen moet verdelen, bijvoorbeeld voor een afbreekstreepje aan het eind van een regel, zie je dat de laatste medeklinker bij de korte klank blijft en dat de extra medeklinker wordt samengevoegd met 'en' (bak-ken, hek-ken, pil-len, bos-sen, put-ten). De enkele a/e/i/o/u blijft hierdoor een ingesloten klinker en wordt daardoor als een korte klinker uitgesproken.
Soms verandert de klank van de klinker in het meervoud. Er komt dan geen dubbele medeklinker:
een glas - twee glazen
een vat - twee vaten
s wordt vaak z
Als het enkelvoud eindigt op een s, wordt de s vaak een z in het meervoud:
een baas - twee bazen
een wees - twee wezen
een roos - twee rozen
een saus - twee sauzen (maar ook: sausen)
een reis - twee reizen
een reus - twee reuzen
een bies - twee biezen
een hoes - twee hoezen
een sijs - twee sijzen
een grens - twee grenzen
een vaars - twee vaarzen
Maar de s wordt niet altijd een z. Hier zijn geen regels voor. Je moet het gewoon weten:
een infuus - twee infusen
een saus - twee sausen (maar ook: sauzen)
een kous - twee kousen
een paus - twee pausen
een spies - twee spiesen
een hijs - twee hijsen
(maar 'hijzen' als met 'een hijs' een stuk rookvlees bedoeld wordt)
een kans - twee kansen
een krans - twee kransen
een mens - twee mensen
een wens - twee wensen
f wordt vaak v
Als het enkelvoud eindigt op een f, wordt de f vaak een v in het meervoud:
een landgraaf - twee landgraven
een zeef - twee zeven
een stoof - twee stoven
een sleuf - twee sleuven
een brief - twee brieven
een lijf - twee lijven
een hoef - twee hoeven
een golf - twee golven
een elf - twee elven (getal 11)
een slurf - twee slurven
Maar de f wordt niet altijd een v. Hier zijn geen regels voor. Je moet het gewoon weten:
een buuf - twee bufen (buurvrouw)
een paragraaf - twee paragrafen
een fotograaf - twee fotografen
Zo ook: stenograaf, seismograaf en andere woorden waarin 'graaf' afgeleid is van het Griekse 'grafein' (schrijven)
een poef - twee poefen (of: twee poefs)
een elf - twee elfen (sprookjesfiguur)
een triomf - twee triomfen
een smurf - twee smurfen
Meervoud op -ën
Het meervoud van woorden die eindigen op 'ee'
Woorden die eindigen op 'ee', krijgen in het meervoud ën erbij:
twee - tweeën
fee - feeën
idee - ideeën
slee - sleeën
zee - zeeën
Er zijn nog meer woorden waar het zo werkt. We kunnen ze hier niet allemaal noemen.
De puntjes staan altijd op de letter waar een nieuwe klank begint.
Het meervoud van woorden die eindigen op 'ie'
Woorden die op ie eindigen, kunnen in het meervoud eindigen op ies, iën of ieën.
Veel mensen raken in de war met die iën en ieën. Toch is er een simpele regel voor:
- meestal komt er ën aan het enkelvoud vast,
- maar als de laatste lettergreep geen klemtoon heeft, komt er alleen een n bij en komen de puntjes op de e die er al stond.
Hier volgen een paar voorbeelden.
Klemtoon op de laatste of enige lettergreep:
drie - drieën
categorie - categorieën
epidemie - epidemieën
genie - genieën
industrie - industrieën
knie - knieën
melodie - melodieën
Er zijn nog veel meer woorden waarbij het zo werkt. We kunnen ze hier niet allemaal noemen.
Klemtoon niet op de laatste lettergreep:
assurantie - assurantiën
bacterie - bacteriën
ceremonie - ceremoniën (ceremonies kan ook)
kolonie - koloniën
porie - poriën
tralie - traliën (tralies mag ook)
Er zijn nog veel meer woorden waarbij het zo werkt. We kunnen ze hier niet allemaal noemen.
De puntjes staan altijd op de letter waar een nieuwe klank begint.
Allebei goed
De woorden 'orgie' (uitbundig feest) en 'ceremonie' zijn speciale gevallen. Sommige mensen zeggen orgie en ceremonie, andere mensen zeggen orgie en ceremonie. Daarom bestaan er twee meervouden van deze woorden: orgiën / orgieën, ceremoniën / ceremonieën.
Meervoud op 'ies'
Als woorden op ie in het meervoud een s krijgen, schrijf je die s eraan vast, dus nooit met een apostrof ertussen. Het maakt daarbij niet uit, waar de klemtoon ligt:
bougie - bougies
galerie - galeries (of galerieën)
ruzie - ruzies
tralie - tralies (of traliën)
Dus niet bougie's, galerie's, ruzie's, tralie's, want er is geen enkele reden voor zo'n apostrof). Zie ook de pagina over opa's, acties en cafés.
Extra theorie: meervoud op -ën
Twee puntjes boven een klinker (a, e, i, o en u) noem je een trema.
Wanneer gebruik je een trema?
1
Veel woorden die eindigen op ee, krijgen er in het meervoud soms ën bij.
Zonder trema is het moeilijk uit te spreken: Twee - Tweeen.
Het trema geeft aan dat een nieuwe klankgroep begint.
Woorden op ee
twee - tweeën
wee – weeën
zee – zeeën
idee - ideeën
frisbee - frisbeeën
slee - sleeën
2
Soms eindigen woorden op ie.
Valt de klemtoon hierop, dan komt er soms ën bij.
Valt de klemtoon niet op ie, dan komt er een n bij.
Woorden met en zonder de klemtoon op ie
Met klemtoon
knie – knieën
kopie – kopieën
Zonder klemtoon
porie - poriën
bacterie - bacteriën
3
Als je in een woord twee of drie opeenvolgende klinkers niet als één klank mag lezen, dan zet je op de tweede klinker vaak een trema.
poëzie – naïef – ruïne - reünie
4
Getallen met twee en drie krijgen een trema.
tweeëntwintig – drieëndertig
Opdrachten
Ga naar jufmelis.nl en maak de oefeningen die gaan over de meervouden.
Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.
Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.
Ik heb gehuild
Ik huil.
Ik heb gehuild
→
→
Ik ben aan het huilen.
Ik ben niet meer aan het huilen. Ik ben weer vrolijk.
Hoe herken je een voltooid deelwoord?
1
Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met ge-
Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met ge, maar kan ook beginnen met be, ver, ont, of her
aan het begin van een werkwoord. Deze voltooide deelwoorden krijgen dan geen extra ge meer!
ge, be, ver, ont of her
ge
gewerkt
gefietst
gehuild
gefluisterd
be
bedankt
begroet
betaald
beschermd
ver
verrast
verdiept
verteld
verhuisd
ont
ontdekt
ontwaakt
ontvoerd
ontwikkeld
her
herdenkt
herplaatst
hersteld
herkauwd
2
Een voltooid deelwoord eindigt op en, t of d
Een voltooid deelwoord eindigt meestal op en bij de *sterke werkwoorden.
Een voltooid deelwoord eindigt altijd op een t of d bij de *zwakke werkwoorden.
en, t of d?
Sterke werkwoorden
helpen
zingen
bevriezen
verzinnen
ontwerpen
geholpen
gezongen
bevroren
verzonnen
ontworpen
Zwakke werkwoorden
werken
bedanken
vertellen
ontwikkelen
herkauwen
gewerkt
bedankt
verteld
ontwikkeld
herkauwd
Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een t of een d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd). Dus: gefietst, want in de verleden tijd is het: fietsten.
Je kunt natuurlijk ook 't kofschip gebruiken. Lees hiervoor het artikel over 't kofschip.
3
Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord
Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord in de zin.
Het hulpwerkwoord is het woord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet. ***De persoonsvorm dus! De meeste voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn,hebben en worden.
Voorbeeldzinnen
Tim wordt door de reddingswerkers gezocht.
Het vliegtuig is veilig geland.
De kinderen hebben erg hard gewerkt op school.
In ben van de trap gevallen.
Kortom
Een sterk werkwoord in de voltooide tijd is: ge+ stam +en
Een zwak werkwoord in de voltooide tijd is: ge+stam+t of d
*De sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen. ** De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen. *** De persoonsvorm kun je vinden door de zin in een andere tijd te zetten.
Het woord dat verandert is de persoonsvorm.
voltooid deelwoord
Uitgebreide uitleg
Uitgebreidere uitleg over het voltooid deelwoord
De spelling van het voltooid deelwoord verandert niet als de hoofdpersoon wisselt tussen enkelvoud en meervoud. Op een enkele uitzondering na heeft ieder werkwoord maar één voltooid deelwoord, dat onder alle omstandigheden hetzelfde gespeld wordt.
Net als in de verleden tijd heb je wel te maken met zwakke en sterke werkwoorden.
Zwakke werkwoorden
De meeste werkwoorden horen bij de groep zwakke werkwoorden. Hierbij is het voltooid deelwoord meestal opgebouwd uit ge + ik-vorm (tegenwoordige tijd) + t of d.
ge + ik-vorm + t
als het werkwoord eindigt op 'ten', 'ken', 'fen', 'sen', 'chen', 'pen' of 'xen':
pletten - ik heb geplet *
pakken - ik heb gepakt
boffen - ik heb geboft
missen - ik heb gemist
pochen - ik heb gepocht
stappen - ik heb gestapt
faxen - ik heb gefaxt
* Je ziet bij pletten: als de ik-vorm al op een t eindigt, krijgt het voltooid deelwoord er geen extra t bij.
ge + ik-vorm + d
bij de overige werkwoorden:
tobben - ik heb getobd
branden - ik heb gebrand *
leggen - ik heb gelegd
maaien - ik heb gemaaid
halen - ik heb gehaald
noemen - ik heb genoemd
lenen - ik heb geleend
kanoën - ik heb gekanood
roeren - ik heb geroerd
schaven - ik heb geschaafd *
duwen - ik heb geduwd
reizen - ik heb gereisd *
* Je ziet bij branden: als de ik-vorm al op een d eindigt, krijgt het voltooid deelwoord er geen extra d bij.
* Je ziet bij schaven: ook al eindigt de ik-vorm op een f, het voltooid deelwoord wordt toch met een d geschreven.
* Je ziet bij reizen: ook al eindigt de ik-vorm op een s, het voltooid deelwoord wordt toch met een d geschreven.
Wanneer t of d? Dat kun je onthouden met de regel van 't kofschip.
Soms mag het allebei: t of d
Een speciaal geval is geniest en geniesd. Beide vormen zijn goed, omdat het hele werkwoord zowel niesen als niezen kan zijn:
niesen - ik heb geniest
niezen - ik heb geniesd
Trema bij klinkerbotsing: 'geë...' en 'geï...'
Als het voltooid deelwoord na 'ge' een e of i heeft, ontstaat een woord dat met 'gee' of 'gei' begint.
Om aan te geven dat de twee klinkers niet als een tweeklank ee of ei moeten worden uitgesproken, zet je puntjes op de tweede klinker. Zo'n trema geeft aan dat hier een nieuwe klank begint. Bijvoorbeeld:
echoën - geëchood
eisen - ik heb geëist
emigreren - ik ben geëmigreerd
ensceneren - geënsceneerd
erven - geërfd
excommuniceren - ik ben geëxcommuniceerd
wegebben - het is weggeëbd
imiteren - ik heb geïmiteerd
internetten - ik heb geïnternet
De puntjes staan altijd op de letter waar een nieuwe klank begint.
Bij klinkerbotsing na 'ge' gebruik je een trema (geëchood, geïmiteerd), tenzij het werkwoord is afgeleid van een afkorting. Dan gebruik je een streepje (ge-sms't, ge-ftp'd).
Bij klinkerbotsing tussen twee woorden gebruik je een streepje (thema-avond, auto-onderdeel).
Als het werkwoord begint met een voorzetsel of voorvoegsel
Sommige werkwoorden zijn samengesteld uit een voorzetsel + werkwoord.
Als het voorzetsel de klemtoon heeft, krijgt het voltooid deelwoord van die werkwoorden 'ge' ná het voorzetsel:
inzetten - ingezet
uitstallen - uitgestald
opgeven - opgegeven
overmaken - overgemaakt
voorzeggen - voorgezegd
Als het voorzetsel geen klemtoon heeft (onderschatten, overhoren), komt er helemaal geen 'ge' bij:
onderschatten - ik heb onderschat
overhoren - ik heb overhoord
overleggen (beraadslagen) - ik heb overlegd
maar: overleggen (met de klemtoon op de o) - ik heb (mijn paspoort) overgelegd
(betekent 'overhandigen', bijv. paspoort)
Voltooide deelwoorden zonder extra 'ge'.
Als een werkwoord al met een klemtoonloos 'ge' begint, komt er geen extra 'ge' meer bij:
gebeuren - het is gebeurd
geloven - ik heb geloofd
Dit geldt ook voor andere klemtoonloze voorvoegsels, zoals 'be', 'ver', 'her', 'mis' en 'ont'.
bedienen - ik heb bediend
beslissen - ik heb beslist
bereiden - ik heb bereid (geen extra d, net als bij 'branden')
verdienen - ik heb verdiend
veranderen - ik heb veranderd
verzetten - ik heb verzet (geen extra t, net als bij 'pletten')
herinneren - ik heb herinnerd
herhalen - ik heb herhaald
mishandelen - ik heb mishandeld
ontlenen - ik heb ontleend
Dit zijn de instinkwoorden, want als zo'n voltooid deelwoord op een d hoort te eindigen volgens 't kofschip en je schrijft het met een t, dan is het opeens de hij-vorm van de tegenwoordige tijd (hij bedient, hij herinnert, enzovoort).
Fouten met d's en t's worden ook gemaakt op professionele websites, zoals nu.nl:
(Dit is dus fout, moet zijn 'werd .... beïnvloed', zonder t.)
en:
(Dit is fout, moet zijn 'als de situatie verslechtert'. Het is geen voltooid deelwoord.)
Sterke werkwoorden
Bij sommige sterke werkwoorden is het voltooid deelwoord afgeleid van de verleden tijd:
kopen (kocht) - ik heb gekocht
Bij sterke werkwoorden kan het voltooid deelwoord op een n eindigen:
lopen - ik heb gelopen
zien - ik heb gezien
staan - ik heb gestaan
gaan - ik ben gegaan
scheppen (creëren) - ik heb geschapen
varen - ik heb gevaren
vinden - ik heb gevonden
Woordenlijsten op internet
Het voert te ver om alle werkwoorden op te sommen. In een woordenlijst op internet staat bij een werkwoord vaak de verleden tijd en het voltooid deelwoord, zodat je de juiste werkwoordsvorm altijd kunt opzoeken. Er staat dan bijvoorbeeld:
lopen - liep - gelopen
kopen - kocht - gekocht
gaan - ging - gegaan
We noemen meer sterke werkwoorden op de pagina verleden tijd.
Nog even een extra uitleg van de vaktermen
STAM
De ik-vorm van een werkwoord. Met ik-vorm wordt altijd bedoeld: de ik-vorm van de tegenwoordige tijd.
Bijvoorbeeld: pak (van 'pakken').
Het voltooid deelwoord van pakken is ge + ik-vorm + t, dus ge + pak + t.
Veel taalmethodes zeggen dat de stam het werkwoord min 'en' is. Dat is niet altijd hetzelfde als de ik-vorm (hoeven: stam = hoev, ik-vorm = hoef; grazen: stam = graz, ik-vorm = graas). Andere bronnen beweren dat stam en ik-vorm hetzelfde zijn.
Bovenstaand meningsverschil is extra reden om de term ik-vorm te gebruiken bij Beter Spellen.
PERSOONSVORM = de werkwoordsvorm die verandert als de persoon verandert.
Bijvoorbeeld: hij heeft gezegd.
GEZEGDE = alle werkwoorden uit de zin.
Bijvoorbeeld: hij heeft gezegd.
VOLTOOID DEELWOORD
De werkwoordsvorm die niet afhangt van meervoud en enkelvoud van de hoofdpersoon. Een voltooid deelwoord gaat altijd samen met een ander werkwoord, dat wel afhangt van de hoofdpersoon.
Bijvoorbeeld: hij heeft gezegd.
't Ex-kofschip
Uitleg 't ex-kofschip
Oefeningen
Maak op www.jufmelis.nl de oefeningen die horen bij het voltooid deelwoord.
Klik op onderstaande link voor de uitleg/theorie. Lees deze goed door en maak aantekeningen in je theorieschrift.
De theorie, maar dan wat uitgebreider.
Lange en korte onderwerpen
Het onderwerp in de zin is bij zinsontleding vaak het tweede wat je moet vinden, na de persoonsvorm. Het onderwerp is vaak een persoon, een voorwerp of een gebeurtenis. Onderwerpen kunnen soms verwarrend zijn. Je hebt een onderwerp vaak nodig als je later een lijdend voorwerp uit de zin moet halen.
Het onderwerp vinden in een zin
Het onderwerp staat in veel gevallen dichtbij de persoonsvorm. Je vindt het onderwerp door je af te vragen “Wie/ Wat + persoonsvorm?” oftewel “Wie doet iets?” of “Wat doet iets?”
Stel dat de persoonsvorm ‘kopen’ is, zoals in de zin:
Peter koopt een nieuwe laptop voor zijn vader.
Je zoekt de persoonsvorm: koopt.
Dan kun je antwoord geven op de vraag “Wie koopt?” Het antwoord is “Peter”, dus Peter is het onderwerp.
Lange onderwerpen en korte onderwerpen
Je hebt soms te maken met lange en korte onderwerpen. Dat maakt het wel eens verwarrend. Kijk maar eens naar de onderwerpen in onderstaande zinnen:
Zin 1
Hij heeft tijdens zijn reis door Europa heel veel nieuwe mensen leren kennen.
Persoonsvorm = heeft
Wie heeft?
Onderwerp = Hij
Zin 2
De dikke grizzlybeer die uit de prullenbak staat te eten kijkt naar mij.
Persoonsvorm = kijkt
Wie kijkt?
Onderwerp = De dikke grizzlybeer die uit de prullenbak staat te eten
Opdrachten
Opdracht 1: Noteer van elke dikgedrukte zin (of gedeelte van een zin) het onderwerp. Let op: deze kunnen lang en kort zijn. Het zijn er zes in totaal.
Gewone’ politieagenten in Zwolle en Amersfoort dragen over een aantal weken op (onder andere) stapavonden niet alleen meer een wapenstok, pepperspray en pistool, maar worden ook uitgerust met een stroomstootwapen.
In de regio Rotterdam worden begeleiders van politiehonden uitgerust met het wapen. Dat meldt de politie woensdag in een persbericht. Tot nu toe hadden alleen arrestatieteams de beschikking over zo’n taser.
Het gaat volgens het persbericht om een experiment van een jaar, bedoeld om te uit te vinden of de taser uitkomst biedt in gevallen waarbij de wapenstok en pepperspray een te licht, maar het pistool een te zwaar middel is.
Drank- of drugsgebruik
'Bijvoorbeeld situaties waarin politiemensen worden geconfronteerd met agressie van mensen die door overmatig drank- of drugsgebruik niet gevoelig zijn voor de wapenstok of pepperspray of om verwarde personen die een gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving', aldus politiechef Willem Woelders.
Het apparaat schiet vanaf een paar meter afstand twee pijltjes af, die blijven vastzitten in iemands huid of kleding. Nadat iemand geraakt is wordt er een paar seconden lang een stroomstoot toegediend, waardoor de persoon in elkaar zakt en even niet kan bewegen. Vervolgens kan de politie hem overmeesteren.
Kritiek
Het klinkt als een veilig laatste redmiddel om agressieve of verwarde kroegtijgers te arresteren, maar er is ook kritiek. Zo waarschuwt Amnesty International al jaren voor de gevaren van stroomstootwapens. Alleen in de Verenigde Staten overleden er zeker 50 mensen als direct gevolg van een stroomstoot uit een taser, schrijft Amnesty vandaag.
In honderden andere gevallen zouden mensen met bestaande gezondheidsproblemen zijn overleden na een stroomstoot. In Nederland zei Defence for Children bij een eerdere proef in 2009 dat er bovendien niet goed was nagedacht over de gevaren voor kinderen.
Volgens de politie is de kans op ernstig letsel door een taser echter 'zeer gering'. Buitenlands onderzoek toont aan dat 'letsel bij zowel burgers als agenten afneemt door het gebruik van middelen zoals het stroomstootwapen', aldus het persbericht.
Bekijk het filmpje en maak aantekeningen in je theorieschrift.
Bezittelijk voornaamwoord
Extra theorie.
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
Het woord zegt het al; het geeft een bezit aan.
mijn knikkers
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een *zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn onder andere:
Bezittelijke voornaamwoorden
m'n, mijn, mijne, je, jouw, jouwe, uw, uwe, z'n, d'r, zijn, zijne, haar, hare, ons, onze, jullie, hun of hunne
Van wie is het?
mijn appel
jouw auto
zijn idee
onze vakantie
hun werkstuk
Die appel is van mij.
Die auto is van jou.
Het idee is van hem.
De vakantie is van jullie.
Het werkstuk is van hun.
Bezittelijke voornaamwoorden kun je eigenlijk nooit vervangen door de namen van personen!
Soms lijkt dat wel zo, maar dan ben je aan het vals spelen.
Linda's feestje?
Ga je ook naar haar feestje?
→
Gaat Rosa ook naar Linda’s feestje?
Het feestje is van Linda.
→
Het feestje is van haar.
haar is in deze zin een bezittelijk voornaamwoord. In deze zin zijn we aan het vals spelen.
haar wordt hier wel vervangen door een naam, in dit geval Linda’s.
Maar je wordt gedwongen om er een 's aan toe te voegen.
je is in deze zin een **persoonlijk voornaamwoord.
Je kunt je vervangen door een naam, in dit geval Rosa.
Let op!
Neem de term bezit niet altijd te letterlijk: Het is jouw vakantie.
Jouw is hier wel een bezittelijk voornaamwoord, ook al is vakantie niet echt een bezit.
* zelfstandig naamwoord:
Je kunt de, het of een voor het woord zetten: de auto, een jongen, het kettinkje. ** persoonlijk voornaamwoord:
Het verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.
Opdrachten
Opdracht 1.
Noteer de bezittelijke voornaamwoorden uit onderstaande tekst.
'Freek Vonk, de man die alle wilde dieren de baas is!!!' Tenminste, dat is ons beeld dat we van de tv-bioloog hadden. Maar nu heeft zijn imago een schrammetje opgelopen. Of zeg maar gerust: flinke schrammen. Hij is door een haai gebeten!
Met kangeroes worstelen of met giftige slangen knuffelen: Freek Vonk heeft het allemaal gedaan. Dat ging altijd goed, tot nu. Tijdens het draaien voor een nieuw programma op de Bahama's, is de tv-bioloog gebeten door een haai.
Vergissing
Op Facebook deelt Freek zijn verhaal. 'We waren Caribische rifhaaien aan het onderzoeken bij het eilandje Bimini', schrijft hij. 'Deze vriendelijke haaien zijn, net als eigenlijk alle haaien, ongevaarlijk voor mensen. Toch ging het mis. Een van de haaien heeft een vergissing gemaakt en nam een grote hap uit mijn rechter bovenarm. Ik wist direct: dit is foute boel.'
Honderd hechtingen
Een drie uur durende operatie en honderd hechtingen volgden. Volgens de chirurg heeft Vonk geen blijvend letsel opgelopen. 'De pezen en spieren in mijn rechterbovenarm zijn grotendeels in orde', schrijft de bioloog. 'Ik kan mijn hand, vingers en mijn arm normaal bewegen.'
Om aan de hele wereld te laten zien dat het écht menens is, heeft hij een foto van de beet in zijn arm geplaatst. Alleen de onderkant van zijn arm: de wond aan de bovenkant was zó heftig, dat wilde hij zijn jongste fans niet aandoen. Je bent gewaarschuwd: de foto is niet echt plezierig om naar te kijken.
'Nog nooit eerder gebeurd'
Of Freek niet gewoon wat voorzichtiger moet doen met al die wilde dieren? Welnee! 'Ik heb gewoon ontzettende pech gehad. In de 27 jaar dat hier wordt gedoken is dit nooit eerder gebeurd.'
Zodra de wond genezen is, gaat Freek gewoon weer aan het werk. 'Ik kan niet wachten totdat ik weer kan gaan duiken met deze prachtige dieren waar ik zoveel van hou.'
Collega
Of de ongezellige ontmoeting tussen Freek en de haai op beeld is vastgelegd is niet bekend. De Nederlandse bioloog kan het gelukkig nog navertellen. Zijn beroemde Amerikaanse collega Steve Irwin, beter bekend als The Crocodile Hunter, kwam in 2006 om het leven tijdens een opname toen hij door een pijlstaartrog werd gebeten. Je bent gewaarschuwd, Freek!
(Naar: sevendays.nl)
Opdracht 2.
Vul de juiste bezittelijke voornaamwoorden in de zinnen in.
1. De pen is van jou. Het is ........pen.
2. Deze auto is van mij. Het is ..... auto.
3. Deze fiets is van hem. Het is ..... fiets.
4. Deze poster is van ons. Het is ..... poster.
5. Die laptop is van haar. Het is .... laptop.
Log in op www.jufmelis.nl en maak de oefeningen onder het tabblad woordsoorten, die gaan over het bezittelijk voornaamwoord.
Bekijk het filmpje en maak aantekeningen in je theorieschrift. Deze aantekeningen kun je gebruiken bij het leren voor de toets!
Hoofdletters
Opdrachten
Opdracht 1.
Open onderstaand bestand en sla dit op in je map Nederlands. In deze tekst staan geen hoofdletters en dat is wel de bedoeling. Plaats de hoofdletters op de juiste plekken.
Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ‘t kofschip of ‘t fokschaap schrijf je stam + te(n). Anders schrijf je altijd de(n).
Opmerking 1:
Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s : ik verf , ik verbaas.
In de verleden tijd krijgen ze echter de(n) (ik verfde, ik verbaasde) omdat in het hele werkwoord een z en een v staan.
Opmerking 2:
Niet alle werkwoorden zijn op bovenstaande manier te vervoegen. Het Nederlands kent een aantal onregelmatige werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen. Zie voor de vervoeging Wikipedia
Hieronder een wat uitgebreidere uitleg over de bijwoordelijke bepaling.
– Een bijwoordelijke bepaling zegt iets over het gezegde.
– Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:
Waarom?
Vanwege de vogelpest is dit gebied afgesloten.
Wanneer?
De training begint om vijf uur.
Hoelang?
De verlenging zal een half uur duren.
Waarheen?
Wij gaan naar Frankrijk dit jaar.
Waarvandaan?
De meeste druiven komen uit Frankrijk.
Hoe?
De stratenmaker heeft zijn hele leven hard gewerkt.
Waarmee?
De indiaan maakte met een kleed rooksignalen.
Niet elke zin bevat een bijwoordelijke bepaling en sommige zinnen hebben meer dan 1 bijwoordelijke bepaling.
Soms zijn bijwoordelijke bepalingen niet zo makkelijk te vinden omdat je vragen als waar?, wanneer? etc. niet kan stellen. Maar als je de zinnen op de juist manier ontleedt, blijven ze vanzelf over.
Voorbeelden:
1. Ik heb de wedstrijd niet gezien.
2. Zou Ajax deze wedstrijd ook winnen.
3. Waar heb je hem nou gelaten?
4. Ik kan dat wel begrijpen.
In deze zinnen zijn niet, ook, nou en wel bijwoordelijke bepalingen.
Log in op www.jufmelis.nl en maak de oefeningen onder het tabblad zinsontleding, die gaan over de bijwoordelijke bepaling.
Voorzetsels
Klik op onderstaande link voor de uitleg/theorie. Lees deze goed door en bekijk daarna het filmpje onder de link. Maak aantekeningen in je theorieschrift.
Leestekens: komma, aanhalingstekens en dubbele punt
Leestekens: komma, aanhalingstekens en dubbele punt.
De komma
Je plaatst een komma in een zin:
* tussen twee persoonsvormen. Als je je verslaapt, ben je te laat op school.
* tussen delen van een opsomming: Ik lust graag pizza, pasta en friet.
* na een naam of een uitroep aan het begin van een zin: Marieke, waar is je broer?
* voor woorden als doordat, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat en zodra. Hij was te laat op school, doordat zijn band lek was.
Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je iemands woorden letterlijk overneemt. Dit heet een citaat. Bijvoorbeeld: Lisa antwoordde: "Ik vind die jongen erg leuk!" Je herhaalt letterlijk het antwoord van Lisa en dat antwoord plaats je tussen aanhalingstekens.
Dubbele punt
Je gebruikt een dubbele punt
* voor een opsomming: Ik houd van de volgende sporten: voetballen, basketballen en volleyballen;
* voor een citaat:
Bekijk onderstaand filmpje over de leestekens. Er komen enkele leestekens in voor die we al behandeld hebben, maar die je natuurlijk nog steeds moet kennen. Let vooral op de komma, dubbele punt en aanhalingstekens. In het SO of de toets van dit onderdeel komen natuurlijk alle leestekens voor, die in deze en voorgaande lessen behandeld zijn.
Leestekens
Een stukje herhaling en de theorie van de nieuw aangeboden leestekens.
punt
Een punt zet je aan het eind van een zin.
Gebruik je bij afkortingen: etc. – enz. – P.J. Pietersen.
Niet alle afkortingen schrijf je met punten: CDA, NEC, EEG, VARA.
komma
Komma’s gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.
Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin begint. Voorbeeld:
Het schilderij, dat verplaatst moest worden, heeft de ‘operatie’ goed doorstaan.
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma. Voorbeeld:
Toen ze thuis kwam, zag dat de kerstverlichting al brandde.
Een bijstelling zet je tussen komma’s. Voorbeeld:
Janneke, het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.
Delen van opsommingen zet je tussen komma’s. Voorbeeld:
Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een CD.
puntkomma
Een puntkomma geeft een scheiding aan binnen een zin. Je kunt hem vervangen door een punt. Voorbeeld:
Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.
dubbele punt
Een dubbele punt staat voor een opsomming.
De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.
Een dubbele punt staat voor een verklaring.
Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.
Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen (de directe rede).
Ik zei: ‘Ik wil van de zomer niet naar Athene.’
aanhalingstekens
Aanhalingstekens gebruik je als je citeert.
‘Als het aan mij ligt’ zei Bush,’ krijgt hij een eerlijk proces.’
Als je een andere dan normale betekenis gebruikt.
Hij had daar tijdens de oorlog een ‘prettige’ tijd.
uitroepteken
Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep gebruik je een uitroepteken.
Hou daar mee op!
Geweldig!
vraagteken
Een vraagteken zet je aan het eind van een vraag.
Was jij de eerste die de berg beklom?
De leraar vroeg: ‘Was jij de eerste?’
Geen vraagteken:
Hij vroeg me of ik de eerste was.
Een zin met meerdere persoonsvormen noem je een samengestelde zin. Een samengestelde zin onstaat door twee (of meer) zinnen samen te voegen. Voorbeelden hiervan zijn:
* Ik loop naar school. - Mijn fiets is kapot.
Ik loop naar school, omdat mijn fiets kapot is.
* We hadden ons omgekleed. - We gingen naar de stad.
Toen we ons omgekleed hadden, gingen we naar de stad.
Je kunt zinnen samenvoegen door een verbindingswoord te gebruiken. Verbindingswoorden zoals: omdat, want, daarom, daardoor, terwijl, maar, als of en.
samengestelde zin
Open het bestand hieronder door op de link te klikken. In dit bestand staat nog wat uitleg en 8 opdrachten. Maak deze na het lezen van de uitleg.
Telwoorden geven een aantal of een hoeveelheid aan. Ook kunnen ze een plek in de rangorde aan (om de hoeveelste gaat het?) Telwoorden kunnen heel precies (bepaald) zijn, maar ook vaag (onbepaald).
Bepaalde hoofdtelwoorden: deze geven heel precies een aantal of hoeveelheid aan: drie, tien, miljoenen, 16, 1/4…
Onbepaalde hoofdtelwoorden: deze geven een vage hoeveelheid of een vaag aantal aan: alle, veel, iets, weinig…
Bepaalde rangtelwoorden: deze geven een precieze plek in de rangorde (volgorde) aan: eerste, derde, honderdste…
Onbepaalde rangtelwoorden: deze geven ook een plek in de rangorde aan, maar dan vaag: zoveelste, laatste, hoeveelste…
telwoorden
Bepaalde hoofdtelwoorden geven een getal aan dat precies vaststaat: twee, elf, drie zestiende, miljoen enz.
Bepaalde rangtelwoorden zijn afgeleid van bepaalde hoofdtelwoorden: tweede(van twee), honderdste (van honderd), enz.
Onbepaalde hoofdtelwoorden geven een hoeveelheid aan die niet precies vaststaat: veel, zoveel, sommige, alle, enz.
Onbepaalde rangtelwoorden zijn meestal afgeleid van onbepaalde hoofdtelwoorden: hoeveelste (van hoeveel), zoveelste (van zoveel)
Zinnen knippen is het verdelen van de zin in zinsdelen.
Een zinsdeel is een stukje van de zin dat uit één of meer woorden bestaat.
Hieronder kun je zien welke zinsdelen er zijn.
Zinsdelen
Onderwerp
Persoonsvorm
Gezegde; werkwoordelijk / naamwoordelijk
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijvoeglijke bepaling
Bijwoordelijke bepaling
Als je een zin in stukken knipt, dan zet je voor en na ieder zinsdeel een streep.
Er is een handige manier om dat te doen.
Alle woorden die voor de persoonsvorm staan (of kunnen staan) vormen één zinsdeel.
Lees hieronder hoe je dit kunt doen.
1
Zoek de persoonsvorm (pv).
Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd.
Persoonsvorm
Zin
Vraagzin / Andere tijd
Persoonsvorm
Ik heb dat snoepje
aan Bas gegeven.
→
Heb ik dat snoepje
aan Bas gegeven?
→
heb
Ik heb dat snoepje
aan Bas gegeven.
→
Ik had dat snoepje
aan Bas gegeven.
→
heb
2
Maak met de woorden steeds een andere zin.
Als je de persoonsvorm hebt gevonden maak je steeds een andere zin.
De woorden die voor de persoonsvorm komen zijn samen één zinsdeel.
Tussen die zinsdelen zet je een streepje; je knipt de zin.
Voorbeeld
Andere zin maken
Zinsdeel
Ik heb dat snoepje aan Bas gegeven.
→
Ik
Dat snoepje heb ik aan Bas gegeven.
→
dat snoepje
Aan Bas heb ik dat snoepje gegeven.
→
aan Bas
Als je de zinsdelen hebt kun je de zin in stukken knippen.
Zet voor en achter ieder zinsdeel een streep. De zinsdelen van deze zin zijn:
Ik / heb / dat snoepje / aan Bas / gegeven.
Zinnen knippen
Verdeel de zin in zinsdelen.
Bepaal eerst de persoonsvorm (pv).
Maak steeds een andere zin; de woorden voor de persoonsvorm vormen één zinsdeel.
Zet tussen de zinsdelen een streep; je knipt de zin dan in stukken.
Bekijk onderstaande filmpjes om nog eens de theorie over persoonsvorm, onderwerp, gezegde en lijdend voorwerp te herhalen.
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Opdracht
Opdracht 1. Schrijf de zinnen over. Onderstreep de pv. Zet streepjes tussen de zinsdelen.
Bijvoorbeeld: Gisteren / heb / ik / een leuke film gezien.
1. De leerlingenraad zoekt dit schooljaar nieuwe leden.
2. Hoeveel zakgeld heb jij gekregen?
3. De nieuwe mentor van 1B jogt elke morgen voor schooltijd.
4. In de zomervakantie ga ik parachutespringen op Texel.
5. De eerste schoolweken vlogen voorbij.
Opdracht 2
Gebruik het stappenplan. Noteer de pv (persoonsvorm) en ow (onderwerp).
1. De winnaar van de loterij kocht direct een Ferrari.
2. Koala's eten geen vlees.
3. De treinreizigers strandden op het station in Utrecht.
4. Zwartbuikhamsters komen in Frankrijk niet meer voor.
5. Wanneer is de provincie Flevoland ontstaan.
Opdracht 3.
Gebruik het stappenplan. Noteer gez. en lv.
1. Op die school heeft iedere leerling een laptop.
2. Jasper heeft de halve marathon in een uur gelopen.
3. Greenpeace zoekt donateurs.
4. Over een paar jaar zullen alle mensen een iPad bezitten.
5. Alleen in Deventer eten de mensen graag Deventer koek.
Opdracht 4. Benoem de onderstreepte zinsdelen.
1. Vorig jaar heb ik twee paar voetbalschoenen gekocht.
2. Zaterdag koop ik eindelijk nieuwe voetbalschoenen.
3. Het lidmaatschapsgeld van onze vereniging is gestegen.
4. Henk schopt de bal meestal naast het doel.
5. De voorzet van Jan leidde tot een doelpunt.
6. Ons team wint altijd!
Lees de tekst. Noteer van elke zin pv, ow, gez, en lv.
Het arrangement Nederlands 2 kader/mavo grammatica is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Kaoutar Talhaoui
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2017-09-22 12:11:32
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.