Grammatica

Waarom heeft een taal een grammatica nodig?

Het arrangement grammatica bestaat uit één onderdeel: grammatica zinsdelen.

Zinsdelen

 

Zinnen knippen en zinsdelen benoemen

Zinnen knippen is het verdelen van de zin in zinsdelen.
Als je een zin in stukken knipt, dan zet je voor en na ieder zinsdeel een streep.

Er is een handige manier om zinnen te knippen.
De uitleg van deze manier kun je in het vorige artikel lezen.
Bij die manier bepaal je alleen de zinsdelen, maar geef je nog niet aan om welk zinsdeel het gaat; onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp...

 

Waar is de zin goed geknipt?

  Waar is de zin goed geknipt?
Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.


Hieronder wordt in een overzicht uitgelegd hoe je kunt controleren welke zin goed geknipt is.
 

Bepaal eerst de zinsdelen

Zin
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
Wat is de persoonsvorm? Vraagzin / andere tijd
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
Wat is het onderwerp? Wie / wat + pv
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
Wat is het lijdend voorwerp? Wie / wat + pv + o
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
 
 


Je ziet dat de verschillende zinsdelen van de zin onderstreept zijn.
Je kunt nu controleren in welke zin de zinsdelen juist zijn geknipt.

 

Antwoord: de laatste zin is goed. 

  Waar is de zin goed geknipt?
Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.

 

Zinnen knippen in het kort.

De persoonsvorm (pv)?

In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen...


Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.

 

 

Hoe vind je de persoonsvorm?

1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

 

Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.

1   Maak de zin vragend.
    Het woord dat vooraan komt is de persoonsvorm.

 

Zin   Vraagzin   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Fiets ik naar school? fiets
Eva loopt naar huis. Loopt Eva naar huis? loopt

 

* Als een zin begint met waarom, waardoor, waarvoor etc., vervang dit woord dan door daarom, daardoor, daarvoor, etc. Daarna kun je die zin weer vragend maken en komt de persoonsvorm vooraan.

 

 

2   Zet de zin in een andere tijd.
    Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

 

Tegenwoordige tijd   Verleden tijd   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Ik fietste naar school. fiets
Eva tekent graag. Eva tekende graag. tekent

 

Als je denkt dat je de persoonsvorm in een zin hebt gevonden, controleer dan altijd je antwoord. Dit kun je bij de persoonsvorm doen door er de woorden om te voor te zetten. De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord. Kan om te er niet voor, dan is het ook niet de persoonsvorm.

Zin   Persoonsvorm   Controle
Piet werkt heel hard. werkt om te werken
Mam kookt soep. kookt om te koken

 

Hieronder volgt een kort overzicht met de belangrijkste informatie van de persoonsvorm.

 

Persoonsvorm (pv)

 

 

Klik op onderstaande hyperlinks en maak de digitale oefeningen.

zinnen knippen

Lidwoorden

Wat is een werkwoord?

Hoe herken je werkwoorden?

 

1   Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
    fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen…

Dingen die je kunt doen...

Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.

Ik fiets naar school.
Het hele werkwoord is fietsen.

Wij spelen met de blokken.
Het hele werkwoord is spelen.

 

2   Er gebeurt iets.
    sneeuwen, hagelen, waaien, regenen…

Er gebeurt iets...

Er gebeurt iets.

Het sneeuwt buiten.
Het hele werkwoord is sneeuwen.

Het waait erg hard.
Het hele werkwoord is waaien.

 

3   Iemand is iets.
    zijn, worden, lijken, blijven…

Iemand is iets...

Iemand is iets.

Mark is bakker.
Het hele werkwoord is zijn.

Roos wordt juffrouw.
Het hele werkwoord is worden.

 

4   Werkwoorden kunnen veranderen in de zin.
    Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) de zin staat.

Werkwoorden kunnen veranderen...

Werkwoorden kunnen veranderen in de zin.

Tegenwoordige tijd

Ik loop naar school.
Wij lopen naar school.

Verleden tijd

Ik liep naar school.
Wij liepen naar school

In één zin kunnen meerdere werkwoorden voorkomen.
Samen geven de werkwoorden de totale actie weer.
Kijk maar eens naar de volgende zin.

Meerdere werkwoorden in één zin...

Meerdere werkwoorden in één zin.

De juffrouw heeft vanochtend alle kinderen een overhoring laten maken.

Splitsbare werkwoorden

Samengestelde werkwoorden: scheidbaar en onscheidbaar

Wat zijn samengestelde werkwoorden?

Sommige samengestelde werkwoorden kun je splitsen. Ze zijn te scheiden in twee woorden. Samengestelde werkwoorden kunnen scheidbaar of onscheidbaar zijn.
 

1   Scheidbare samengestelde werkwoorden


Scheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:

Scheidbare samengestelde werkwoorden

ingrijpen, opnemen, uitstappen, inschrijven...

 

  Het werkwoord is in een zin gesplitst in twee delen: het voorvoegsel en het werkwoord. Ze staan gescheiden in een zin.

In de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd staat het eerste deel van dit werkwoord achteraan in een zin. Bij het voltooid deelwoord wordt ge tussen de twee delen geplaatst.
   

Scheidbare samengestelde werkwoorden in een zin

Werkwoord Tegenwoordige tijd Voltooid deelwoord
ingrijpen De politiemannen grijpen in. De politiemannen hebben ingegrepen.
opnemen Mijn ouders nemen de film op. Mijn ouders hebben de film opgenomen.
instappen De kinderen stappen de bus in. De kinderen zijn de bus ingestapt.
voorlezen Mijn zus leest een boek voor. Mijn zus heeft een boek voorgelezen.

Onthouden

Samengestelde werkwoorden die beginnen met:
bij-, in-, na-, uit-, op-, af-, mee-, tegen-, tussen-, terug-
zijn altijd scheidbaar!

 

2   Onscheidbare samengestelde werkwoorden


Onscheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:

Onscheidbare samengestelde werkwoorden

achtervolgen, ondervragen, mislukken, overleven...

 

 

Het voorvoegsel en het werkwoord worden nooit van elkaar gescheiden!
Meestal heeft het voltooid deelwoord geen voorvoegsel en héél soms
komt het voorvoegsel vooraan.

 

Onscheidbare samengestelde werkwoorden in een zin

Werkwoord    Tegenwoordige tijd Voltooid deelwoord
achtervolgen    Ik achtervolg mijn broertje. Ik heb mijn broertje achtervolgd.
ondervragen    Ik ondervraag de boef. Ik heb de boef ondervraagd.
voorspellen    Ik voorspel het weer. Ik heb het weer voorspeld.
overleven    Ik overleef het wel. Ik heb het overleefd.
glimlachen    Ik glimlach naar Martijn. Ik heb naar Martijn geglimlacht.

Bijvoeglijk naamwoord

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een *zelfstandig naamwoord.
Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.

Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak direct voor een zelfstandig naamwoord:

Bijvoeglijke naamwoorden

de mooie  ring
de drukke hond
de kleine lepel
de lieve moeder
de rode auto
de kapotte telefoon
het prachtige kettinkje
de moeilijke som

Maar soms staan bijvoeglijke naamwoorden niet direct voor een zelfstandig naamwoord:

Bijvoeglijke naamwoorden

De auto is rood.

Rood is de eigenschap van de auto.

Mijn moeder is altijd heel erg lief. Lief is de eigenschap van moeder.
De telefoon is tijdens de wedstrijd kapot gegaan. Kapot is de toestand van de telefoon.

 

 

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een *zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.

Bijvoeglijke naamwoorden

  De lieve moeder
de drukke hond
de mooie ring

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden

een ijzeren buis
een zilveren ring
een gouden kettinkje
een stalen pen
een bronzen speld
een eiken tafel
een rieten dak
een leren bank
een glazen deur
een wollen trui
een zijden jurk
een katoenen blouse
een chocoladen paashaas
een marsepeinen varken
Een kristallen bol

De woorden eindigen bijna altijd op -en. Maar soms ook niet:

Zonder -en

  een plastic tas
een suéde tas
een aluminium buis
een nylon tent

Weet je niet zeker of het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is? Kijk dan of je het woord van voor het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord kunt zetten.

Kun je het woord 'van' ervoor zetten?

   Gewoon bijvoeglijk naamwoord
   de mooie ring  de ring is mooi
   de ronde tafel  de tafel is rond
   de mooie jurk  de jurk is mooi

 

  Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  de zilveren ring de ring is van zilver
  de eiken tafel de tafel is van eiken
  de zijden jurk de jurk is van zijde

Vragend voornaamwoord

Wat is een vragend voornaamwoord?

Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.

  Staat er een vraagteken aan het einde van een zin?
Dan heb je vaak te maken met een vragend voornaamwoord.


Vragende voornaamwoorden zijn:

Vragende voornaamwoorden

wie, wiens, wat, wat voor (een), welk en welke

Staat er een vraagteken aan het einde van een zin?

Wie gaat er mee vanavond?    
Wie heeft die bal gegooid?
Wat voor een dag is het vandaag?
Wat voor een winter krijgen we?
Wiens idee was dat?
Wiens schoenen zijn dat?
Welk beroep past bij mij?
Welk liedje was dat?
Wat zeg jij daar?
Wat kost deze fiets?
Welke dag is het vandaag?
Welke hond past bij mij?

Vragende voornaamwoorden staan heel vaak aan het begin van een vraagzin. Maar soms ook niet. Ze staan dan midden in een (samengestelde) zin. Je kunt er dan wel altijd een vraagzin van maken, waarbij het vragend voornaamwoord vooraan in de zin komt te staan.

Vragende voornaamwoorden  in de zin

  Weet jij wie de bal heeft gegooid?  Wie heeft de bal gegooid?
Kun jij me vertellen wiens idee dat was?  Wiens idee was dat?
Weet jij wat deze fiets kost?  Wat kost deze fiets?
Kun jij me vertellen wat voor een dag het is vandaag?  Wat voor een dag is het vandaag?
Hoe weet ik welk beroep bij mij past?  Welk beroep past bij mij?
Ik wil weten welke dag het is vandaag!  Welke dag is het vandaag?

Let op!
Vraagwoorden als hoe, waarom, wanneer, hoeveel, waarmee enzovoort...
verwijzen niet naar personen of dingen! Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden!

Aanwijzend voornaamwoord

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?

  Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

 

Aanwijzende voornaamwoorden zijn onder andere:

Aanwijzende voornaamwoorden

die, dit, dat, deze, zulk, zulke(n), diegene(n), datgene(n), degene(n), dergelijke(n), zo'n

Aanwijzend voornaamwoord in een zin.

Deze ketting vind ik het mooist.

Deze slaat op ketting. 
ketting is een *zelfstandig naamwoord
Met deze maak je duidelijk dat het om de ketting gaat, die je daarbij aanwijst. 
Dus niet om een andere ketting! Maar om deze ketting.

 

1   Het aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het lidwoord staan, vóór een *zelfstandig naamwoord.
 

 

In plaats van het lidwoord

Die jongen is de slimste van de klas. Die vervangt hier het lidwoord de.
Dit spelletje is erg leuk! Dit vervangt hier het lidwoord het.
Deze opdracht is niet moeilijk. Deze vervangt hier het lidwoord de.

 

2   Het aanwijzend voornaamwoord kan ook voor een **bijvoeglijk naamwoord staan.

Voor een bijvoeglijk naamwoord

Ik vind dat vrolijke meisje erg leuk. dat staat voor het bijvoeglijk naamwoord (vrolijke), maar dat slaat op het zelfstandige naamwoord (meisje).
Hij heeft net zulke mooie schoenen
als Mark.
zulke staat voor het bijvoeglijk naamwoord (mooie), maar zulke slaat op het zelfstandige naamwoord (schoenen).
Deze fijne trui heeft Lies ook. Deze staat voor het bijvoeglijk naamwoord (fijne), maar Deze slaat op het zelfstandige naamwoord (trui).

 

3   Het aanwijzend voornaamwoord kan ook in de plaats van een zelfstandig naamwoord staan.

In plaats van een zelfstandig naamwoord

Dit vind ik erg leuk. Dit vervangt in deze zin een zelfstandig naamwoord.
De zin had ook kunnen zijn: Dit spel vind ik erg leuk.
Ik wil die graag zien. die vervangt in deze zin een zelfstandig naamwoord.
De zin had ook kunnen zijn: Ik wil die broek graag zien.
Ik vind deze niet moeilijk. deze vervangt in deze zin een zelfstandig naamwoord.
De zin had ook kunnen zijn: Ik vind deze som niet moeilijk.

Weet je niet zeker of je dat, dit, die of deze moet gebruiken?

Onthouden

Bij de-woorden gebruik je altijd die of deze.

Bij het-woorden gebruik je altijd dat of dit.

Opdracht 1. Schrijf onderstaande zinnen over in je schrift of kopieer en plak ze in word. Onderstreep of markeer alle lidwoorden met geel, alle zelfstandige naamwoorden met blauw en alle werkwoorden met rood.

1. Jonas zette de auto van zijn moeder zelf aan de kant.

2. Ina heeft de jongen met gevaar voor eigen leven uit de brandende stal bevrijd.

3. Zonder na de denken rende zij het brandende huis binnen.

4. Heeft hij nog een excuus gestuurd na dat ongeluk?

 

Opdracht 2. Benoem de onderstreepte woorden. Schrijf de onderstreepte woorden over in je schrift en zet erachter of het een bn (bijvoeglijk naamwoord), vr. vnw (vragend voornaamwoord) of aanw. vnw (aanwijzend voornaamwoord) is.

1. Wie heeft die code al in zijn telefoon staan?

2. Wat voor weer wordt het aankomende week?

3. Welke sporter heeft een gouden medaille gewonnen?

4. Deze brand heeft gisternacht dat oude huisje verwoest.

 

Opdracht 3. Sommige woorden passen bij meerdere woordsoorten. Hierdoor kun je gekke zinnen maken zoals: Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegensvlug.

1. Schrijf op bij welke twee woordsoorten vliegen hoort.

2. Benoem de onderstreepte woorden uit de onderstaande zin. Let op: schrijf ze allemaal apart op in je schrift met de woordsoort erachter.

Toen de tekkel de tekkel tekkelde, tekkelde de tekkel de tekkel terug.​

Bedenk zelf een woord dat bij meerdere woordsoorten past. Maak een zin waarin je dit woord meerdere keren én in verschillende woordsoorten gebruikt.

 

Opdracht 4. Lees de tekst.

1. Benoem de onderstreepte woorden uit de tekst.

2. Welke van de werkwoorden die je hebt opgeschreven, zijn splitsbaar?

3. Welk bijvoeglijk naamwoord dat je hebt opgeschreven is stoffelijk?

 

Medaille voor 'vliegtuigheld' Jasper Schuringa

Bericht15 Dec 2010, 19:58

(Novum) - 'Vliegtuigheld' Jasper Schuringa heeft woensdag de zilveren medaille van het Carnegie Heldenfonds uitgereikt gekregen. Het is de hoogste onderscheiding van het fonds.

In mei kreeg de 33-jarige Amsterdammer al een onderscheiding gekregen van de gemeente Amsterdam voor zijn heldhaftige optreden tijdens zijn vlucht van Schiphol naar Detroit in december vorig jaar. Hij overmeesterde toen een Nigeriaanse terrorist die het toestel wilde opblazen. In het vliegtuig zaten ongeveer 250 mensen.

Stichtingsvoorzitter Jan Franssen, die commissaris van de Koningin is in Zuid-Holland, reikte de medaille uit. Hij prees Schuringa's 'ware heldenmoed'.

Het heldenfonds werd in 1904 in de VS opgericht door de Amerikaanse zakenman en filantroop Andrew Carnegie en zet mensen in het zonnetje die anderen hebben gered met gevaar voor eigen leven. De Nederlandse tak van het fonds werd in 1911 opgericht.

Over Schuringa is een documentaire in de maak.

Wat zou jij gedaan hebben in zo'n situatie?

BRON: Nieuws.nl

 

 

 

Klik op onderstaande hyperlinks en maak de digitale oefeningen.

lidwoord 1

lidwoord 2

zelfstandig naamwoord 1

zelfstandig naamwoord 2

bijvoeglijk naamwoord 1

bijvoeglijk naamwoord 2

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 1

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 2

werkwoord 1

werkwoord 2

werkwoord 3

Ook bij spelling even een herhaling van wat vorig jaar al behandeld is.

Lees onderstaande spellingsregels en bekijk daarna de verschillende filmpjes bij de deelonderwerpen. Lees alle theorie nog eens goed door. Schrijf van alle onderdelen het belangrijkste op in je theorieschrift.

 

Wat weet je nog?

Stap 1: Eerst controleer je de hoofdletters.

Wat zou je verbeteren aan deze zin?

mijn werkstuk gaat over koningin beatrix.

 

Mijn werkstuk gaat over koningin Beatrix.

 

Stap 2: Controleer de leestekens.

Hoe moet je de volgende zin verbeteren?

In mijn werkstuk bespreek ik de volgende dingen het koningshuis het huwelijk van de koningin en haar kinderen

 

In mijn werkstuk bespreek ik de volgende dingen: het koningshuis, het huwelijk van de koningin en haar kinderen.

 

Stap 3: Controleer de d's en de t's.

Hoe zou je deze zin verbeteren, als je de d's en de t's controleert?

De koningin is getrouwt met prins Claus. Helaas overlijd hij in 2002.

 

De koningin is getrouwd met prins Claus. Helaas overlijdt hij in 2002.

 

Stap 4: controleer de bijvoeglijke naamwoorden.

Verbeter de volgende zin:

De koningin wordt vaak een liefe vrouw genoemd. Maar ze droeg wel duure kleren en sommige mensen vonden dit niet nodig.

 

De koningin wordt vaak een lieve vrouw genoemd. Maar ze droeg wel dure kleren en sommige mensen vonden dit niet nodig.

Spelling volgens de regels

Hoofdletters

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Aan het begin van een nieuwe zin

Aan het begin van iedere zin schrijf je een hoofdletter.

Begin van een zin

  Achterin de tuin staat een grote vijgenboom.
Rechts van de vijgenboom staat een oude muur.
Tussen die muur en de boom staat een hut.
Niemand kan je zien als je erin zit.


Begint de zin met ’s, ’t of ’k dan schrijf je de tweede letter met een hoofdletter.

De zin begint met een 't, 's of 'k

  ’s Ochtends lopen we samen naar school.
’s Middags gaan we naar het zwembad.
’s Avonds maken we een wandeling door de wijk.
’s Woensdags heeft Henk een goed humeur.
’t Was ontzettend gezellig.
’k Weet niet wat ik moet zeggen.


Begint de zin met een afkorting dan schrijf je de eerste letter van de afkorting met een hoofdletter.

De zin begint met een afkorting

I.v.m. de feestdagen zijn we gesloten.
Tv’s worden steeds platter.
N.a.v. uw verzoek, stuur ik u deze factuur.
Sms’en doe je maar in je eigen tijd.

 

Onthouden

Begint de zin met een getal dan krijg je geen hoofdletter.

45 seconden bleef hij onder water.
20 appels liggen in het mandje.
90% van de leerlingen heeft de toets goed gemaakt.

Bij namen van personen

Voornamen worden altijd met een hoofdletter geschreven.
Bij dubbele voornamen worden beide namen vaak met een hoofdletter geschreven.
Tussen deze beide namen wordt meestal een streepje (-) geplaatst.

Voornamen


Tim
Rosan
Anne-Marie (dubbele voornaam)
Femke
Jan-Peter (dubbele voornaam)

Voorletters worden altijd met een hoofdletter geschreven.
Na de voorletter komt altijd een punt, gevolgd door de achternaam.
Bij dubbele voornamen hoort bij iedere naam een voorletter en een punt.

Voorletters

R. Janssens
B. Assink
K. Spoolder
A.M. Slot (dubbele voornaam)

Achternamen worden altijd met een hoofdletter geschreven.
Hieronder zie je hoe dat gaat bij achternamen die uit één deel bestaan.

Achternamen

Jan Vrielink
Mieke Brinkman
Anna-Belle Huissen
Roy Bergsma

Zinnen

  Peter geeft een bloem aan Anne.

Hoog in de boom zit Rosan.

De brief wordt verstuurd naar
R. Hogenkamp.

Over het behaalde cijfer is
Robert-Jan erg teleurgesteld.

 

Onthouden

 

Achternamen met tussenvoegsels

Een tussenvoegsel is een woord dat deel uitmaakt van een achternaam. Het zijn vaak kleine, korte woordjes. In totaal zijn er meer dan 300 voorvoegsels. Hieronder zie je een aantal veel voorkomende:

Tussenvoegsels

de, het, ten, van, van de, van den, van der, van het...

Bij achternamen met een tussenvoegsel krijgt dit tussenvoegsel een hoofdletter als er geen naam of voorletter(s) vooraf gaan. Daarnaast begint het deel van de achternaam dat geen tussenvoegsel is altijd met een hoofdletter.

Een tussenvoegsel

  Geen naam of tussenvoegsel(s) vooraf Wel naam of tussenvoegsel(s) vooraf
Mevrouw De Vries Anne de Vries
Meneer Van Dijk Peter van Dijk
Professor Ten Cate Michiel ten Cate
Meester De Graaf B. de Graaf
Dominee Van Achter Bert van Achter

Het kan voorkomen dat er meerdere tussenvoegsels in een naam staan. In zo'n geval krijgt alleen het eerste tussenvoegsel een hoofdletter wanneer er bij de achternaam geen voornaam of voorvoegsel(s) vooraf gaan. Daarnaast begint het deel van de achternaam dat geen tussenvoegsel is altijd met een hoofdletter.

 

Meerdere tussenvoegsels

  Geen naam of voorvoegsel(s) vooraf Wel naam of voorvoegsel(s) vooraf
Meneer Van den Herik Paul van den Herik
Mevrouw Van het Reve Ans van het Reve
Professor Den Braber - ten Haaf Evelien den Braber - ten Haaf

Gebruik van de punt

Een punt wordt op verschillende momenten gebruikt. Een punt zie je terug in teksten als leesteken. Een leesteken is een teken dat wordt gebruikt om een tekst beter te kunnen lezen en te kunnen begrijpen. Een punt zie je ook terug bij afkortingen en getallen
 

Onthouden

Aan het einde van een zin schrijf je (meestal) een punt. Daarmee laat je zien dat de zin is afgelopen. 

 

Een punt aan het einde van een zin

taal oefenen, interpunctie, gebruik van de punt

Vrijdag gaan we op schoolreisje. Mijn lievelingsdier is een hond. Vanmiddag heb ik een voetbalwedstrijd.

Let op! 

Spatie

 gebruik van de punt, taal oefenen

Morgen gaan we naar het zwembad. Ik ga dan zeker een bommetje maken van de duikplan. 

 

Mees is dol op schaatsen. Hij kijkt iedere wedstrijd op de televisie.


Uitzonderingen
Het is niet altijd zo dat een zin eindigt met een punt.

Uitzonderingen

 gebruik van de punt, interpunctie, taal oefenen

Op de deur staat: Niet storen a.u.b.

Emma zegt: 'Ik ga naar de dierentuin.'

Titel: Het geheime bos


Een punt kom je niet alleen tegen aan het einde van een zin. 
 

Onthouden

 

Gebruik van het vraagteken

Na een vraag schrijf je een vraagteken.

Het vraagteken

gebruik van het vraagteken, interpunctie 'Wat heb je daar gezien?'
'Weet je nog een moeilijke vraag, opa?'
'Vond je dat eng?'
'Wat is dat?'
'Heb je zin in een uitdaging?'

Onthouden

 

Gebruik van het uitroepteken

Je gebruikt een uitroepteken als iets wordt geroepen of als iemand een heftige
emotie voelt. Bijvoorbeeld wanneer iemand heel blij, boos, bang of verbaasd is. 

Gebruik van het uitroepteken

gebruik van het uitroepteken, interpunctie 'Morgen ben ik jarig!' 
'Je mocht nog geen snoepje pakken!'
'Ik durf niet naar de tandarts!'
'Ik ben hier!'
'Hee, pim!'

Je gebruikt ook heel vaak een uitroepteken als een zin in de gebiedende wijs staat.
Als er in een zin een bevel of opdracht staat en die zin heeft geen onderwerp, dan
staat die zin in de gebiedende wijs. Iemand zegt dan bijvoorbeeld wat je moet doen. 

Uitroepteken bij de gebiedende wijs

'Help!'
'Ruim je kamer op!'
'Pas op!'
'Pak je boek!'
'Leg die bal neer!'
   gebiedende wijs, interpunctie, uitroepteken

Onthouden

 

Gebruik van een dubbele punt

Een dubbele punt wordt meestal gebruikt om te laten zien dat er
een opsomming, een uitleg of een citaat komt. 

Dubbele punt

 

We kunnen kiezen uit: pannenkoeken, frietjes of vissticks.

De mogelijkheden zijn: de dierentuin, zwemmen of het pretpark.
In het Frans heette de blauwe verf: bleu de Gênes
De stof kreeg een andere naam die je vast wel kent: denim.
Michiel vraagt sip: 'Hoe moet het nu verder?'
Juf zegt trots: 'Ik kan zien dat je geoefend hebt.'

Het eerste woord na een dubbele punt krijgt meestal geen hoofdletter, want de zin is namelijk nog niet afgelopen. Er zijn drie uitzonderingen. Na een dubbele punt schrijf je een hoofdletter:

Hoofdletter na dubbele punt

We gaan op vakantie naar: Frankrijk, Spanje of Duitsland.
De kleuters roepen blij: 'Wij gaan naar de speeltuin!'
Controleer het volgende: Heb je je portemonnee? Zit je pinpas erin? Heb je je identiteitsbewijs bij je?

dubbele punt, interpunctie

Onthouden

Let op! Na een dubbele punt komt altijd een spatie. Voor de dubbele punt juist niet. 

De komma

De komma is een leesteken. Een leesteken is een teken dat wordt gebruikt om een tekst beter te kunnen lezen en te kunnen begrijpen. Een komma wordt meestal in de tekst gezet wanneer je bij het voorlezen een duidelijke pauze hoort. Soms is dit lastig te horen en worden er komma's in de tekst gezet, wanneer het eigenlijk helemaal niet nodig is. 

Onthouden

Wanneer gebruik je een komma nou op de juiste manier?
Gebruik een komma onder andere:
 

Gebruik van de komma

gebruik van de komma

 

'Het liefst eet ik een pizza met ham, tomaat en champignons.'

Ik heb een zere knie, omdat ik van mijn fiets ben gevallen.

'Dat is een mooie, zachte, groene trui!'

'Wat kun jij lekker koken, oma!'

Beste mevrouw Jansen,

Het liedje, dat ik vanmiddag heb geleerd, zit nog in mijn hoofd.

Onthouden

Let op! Na de komma komt altijd een spatie. Voor de komma juist niet. Behalve bij getallen: 12,50, 13,45, 18,20, enzovoort...

 

Gebruik komma tussen twee persoonsvormen

Je moet altijd een komma zetten tussen twee persoonsvormen (pv) die naast elkaar staan. Een persoonsvorm is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen: fietsen, lopen, spelen, kruipen, slapen enzovoort.

Komma tussen twee persoonsvormen

taal oefenen, komma in een zin, komma tussen twee persoonsvormen Wat Sara durft, is echt heel moedig.
 

Als het goed is, is het morgen mooi weer.

Als je hier de hoek om gaat, kom je bij de bushalte.
 

Toen ze thuis kwam, ging ze op de bank zitten.

Alleen in korte zinnen is het niet altijd nodig om een komma tussen twee
persoonsvormen te zetten.

Uitzonderingen

taal oefenen, interpunctie, komma tussen persoonsvormen Wat je zegt ben je zelf.
Voor je het weet is het zover. 

Onthouden

Let op! Na de komma komt altijd een spatie. Voor de komma juist niet.
Behalve bij getallen: 12,251,53,65 enzovoort.

Komma in een opsomming

Je moet bijna altijd een komma of komma's gebruiken bij een opsomming.

Komma bij een opsomming

taal oefenen, komma voor een voegwoord, interpunctie


We kopen soesjes, koekjes en tijgerbrood.

 

We kunnen gaan schaatsen, skiën, langlaufen of snowboarden.

 

Uitzondering: voor de woorden en en of zet je bij de opsomming geen komma. 

Geen komma bij en en of

komma in een opsomming, interpunctie Gaan we met de bus, de tram of de trein op schoolreis?

Onthouden

Let op! Na de komma komt altijd een spatie. Voor de komma juist niet.
Behalve bij getallen: 12,251,53,65 enzovoort.

Open onderstaand bestand en sla dit op in je map Nederlands.

Plaats daarna de hoofdletters en leestekens op de juiste plekken in de tekst. Sla het bestand dan weer op. 

Meervouden: woorden die eindigen op t of d

 

Je hoort een t.
Je schrijft een t of een d.

Ezelsbruggetje

Hoor je een t aan het eind van een woord?
Dan maak je het woord langer, zodat je een t of een d hoort.
Nu weet je meteen welke letter je moet schrijven.

Woorden met een d kun je altijd langer maken!
Veel woorden met een t kun je niet langer maken: met, het, dat, wat, dit...

t en d - woorden

1735
fluit - fluiten
hout - houten
staart - staarten  
voet - voeten

hoeden
hond - honden
paard - paarden
hoed - hoeden
hoofd - hoofden

Het spellen van het bijvoeglijk naamwoord.

Als je de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord spelt, moet je soms ook:

- de laatste letter verdubbelen: gek - gekke

- een a, e, o, of u weghalen: duur - dure

- een f in een v of een s in een z veranderen: lief - lieve; boos - boze.

 

Persoonsvorm

Wat is de persoonsvorm (pv)?

In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen...


Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.

 

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?

1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.


Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.

 

1   Maak de zin vragend.
    Het woord dat vooraan komt is de persoonsvorm.

Maak de zin vragend

Zin   Vraagzin   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Fiets ik naar school? fiets
Eva loopt naar huis. Loopt Eva naar huis? loopt

* Als een zin begint met waarom, waardoor, waarvoor etc., vervang dit woord dan door daarom, daardoor, daarvoor, etc. Daarna kun je die zin weer vragend maken en komt de persoonsvorm vooraan.

 

 

2   Zet de zin in een andere tijd.
    Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Zet de zin in een andere tijd

persoonsvorm Tegenwoordige tijd   Verleden tijd   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Ik fietste naar school. fiets
Eva tekent graag. Eva tekende graag. tekent



Als je denkt dat je de persoonsvorm in een zin hebt gevonden, controleer dan altijd je antwoord. Dit kun je bij de persoonsvorm doen door er de woorden om te voor te zetten. De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord. Kan om te er niet voor, dan is het ook niet de persoonsvorm.

 

Voorbeeld

Zin   Persoonsvorm   Controle
Piet werkt heel hard. werkt om te werken
Mam kookt soep. kookt om te koken

 

Hieronder volgt een kort overzicht met de belangrijkste informatie van de persoonsvorm.

 

Persoonsvorm (pv)

Maak de digitale oefeningen die hieronder staan.

persoonsvorm 1

persoonsvorm 2

persoonsvorm 3

Ga naar jufmelis.nl en maak de oefeningen over de persoonsvorm.