Klik op onderstaande link voor de uitleg/theorie. Lees deze goed door en maak aantekeningen in je theorieschrift.
De theorie, maar dan wat uitgebreider.
Lange en korte onderwerpen
Het onderwerp in de zin is bij zinsontleding vaak het tweede wat je moet vinden, na de persoonsvorm. Het onderwerp is vaak een persoon, een voorwerp of een gebeurtenis. Onderwerpen kunnen soms verwarrend zijn. Je hebt een onderwerp vaak nodig als je later een lijdend voorwerp uit de zin moet halen.
Het onderwerp staat in veel gevallen dichtbij de persoonsvorm. Je vindt het onderwerp door je af te vragen “Wie/ Wat + persoonsvorm?” oftewel “Wie doet iets?” of “Wat doet iets?”
Stel dat de persoonsvorm ‘kopen’ is, zoals in de zin:
Peter koopt een nieuwe laptop voor zijn vader.
Je zoekt de persoonsvorm: koopt.
Dan kun je antwoord geven op de vraag “Wie koopt?” Het antwoord is “Peter”, dus Peter is het onderwerp.
Je hebt soms te maken met lange en korte onderwerpen. Dat maakt het wel eens verwarrend. Kijk maar eens naar de onderwerpen in onderstaande zinnen:
Zin 1
Hij heeft tijdens zijn reis door Europa heel veel nieuwe mensen leren kennen.
Persoonsvorm = heeft
Wie heeft?
Onderwerp = Hij
Zin 2
De dikke grizzlybeer die uit de prullenbak staat te eten kijkt naar mij.
Persoonsvorm = kijkt
Wie kijkt?
Onderwerp = De dikke grizzlybeer die uit de prullenbak staat te eten