In dit thema staat jouw groene omgeving centraal. Je leert hoe ALLE planten, dieren, schimmels en bacteriën hun omgeving nodig hebben, maar ook zelf invloed hebben op hun omgeving.
Het hertje hiernaast heeft bijvoorbeeld water, planten en zuurstof uit zijn omgeving nodig om te overleven. Tegelijkertijd heeft hij invloed op zijn omgeving: planten worden aangevreten, zijn poep bemest de bodem en roofdieren zien in hem een lekker hapje.
Het bestuderen van de wisselwerking tussen organismen en hun omgeving noem je ecologie. Daarover gaat dit thema.
Waarom leer je over ecologie?
Ook wij mensen zijn afhankelijk van onze omgeving én hebben er invloed op. Als we ervoor willen zorgen dat wij en onze (klein)kinderen over een poosje nog prettig kunnen leven op de aarde, is het belangrijk keuzes te maken waarmee we onze omgeving gezond houden. Om bewuste keuzes te kunnen maken, is basiskennis van de ecologie nodig.
Opdrachten en Eindproducten
In dit lesmateriaal vind je de volgende onderdelen. Kijk goed welke onderdelen horen bij welk niveau:
A Een ecosysteem - MAVO + HAVO + VWO
B Voedselketenenvoedselweb - MAVO + HAVO + VWO
C Kringlopen - alle niveaus - MAVO + HAVO + VWO
D Een ecosysteem in je eigen omgeving - MAVO + HAVO + VWO
E Energie in ecosystemen - alleen HAVO + VWO
F Verdieping - alleen VWO
Bij elk onderdeel staat wat de leerdoelen zijn. Aan het einde van elk deelthema vind je een diagnostische toets of een ander soort opdracht. Lees hier goed wat er van je wordt verwacht en wat je moet inleveren via Classroom.
Veel plezier!
A. Een ecosysteem
Intro
Je ziet hiernaast een foto van de Engelsman David Latimer met een heel bijzondere glazen fles. In deze fles zit een ecosysteem: planten, dieren, schimmels en bacteriën leven met elkaar, eten en worden gegeten en zorgen met elkaar voor een kringloop van stoffen.
David heeft deze fles in gevuld met compost, planten en water. Hij heeft de fles in 1972 voor het laatst afgesloten en deze is sindsdien niet meer open geweest. Hoe komt het dat de planten niet dood gaan?
Dat leer je in dit onderdeel! Ook leer je hoe je een ecosysteem kunt omschrijven en welke factoren kunnen bepalen hoe een bepaald ecosysteem er uit ziet.
Opdracht-beoordeling
Opdracht
Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en levert dat in via Classroom.
Leerdoelen
Leerdoelen bij dit onderdeel:
Je kunt omschrijven wat een ecosysteem is.
Je kunt aangeven wat het verschil is tussen biotische en abiotische factoren.
Je kunt voorbeelden noemen van abiotische factoren en kunt het begrip biotoop omschrijven.
Je kunt met een voorbeeld uitleggen hoe organismen binnen een ecosysteem elkaar kunnen beïnvloeden.
Je kunt met een voorbeeld uitleggen hoe abiotische factoren het leven van organismen kunnen beïnvloeden.
Werkwijze
Groepsgrootte
Je werkt de stappen alleen door.
Soms overleg je wel met een klasgeoot.
Tijd
Als je goed geconcentreerd werkt, kan je dit onderdeel in 1,5 uur afronden.
Stap1
Een ecosysteem is een min of meer natuurlijk begrensd gebied. In een ecosysteem vormen de organismen en de omgeving een samenhangend geheel, waarbinnen allerlei wisselwerkingen spelen.
De levensomstandigheden in een ecosysteem worden bepaald door biotische (= levende) en abiotische (= niet-levende) factoren.
Biotische factoren zijn álle organismen die in het ecosysteem leven.
Abiotische factoren zijn alle invloeden die niet-levend zijn. Voorbeelden: - de temperatuur
- de hoeveelheid licht
- de aanwezigheid van water
- de samenstelling van de bodem, enzovoort
Stap2
Oefenen met biotische en abiotische factoren
Lees de volgende acht zinnen en geef aan of je met een biotische of met een abiotische factor te maken hebt.
De wind is een voorbeeld van een .... factor.
De aanwezigheid van rupsen is een voorbeeld van een .... factor.
De hoeveelheid neerslag is een voorbeeld van een .... factor.
De temperatuur is een voorbeeld van een .... factor.
De aanwezigheid van bepaalde bacteriën is een voorbeeld van een .... factor.
De grondsoort is een voorbeeld van een .... factor.
De aanwezigheid van bodemdieren is een voorbeeld van een .... factor.
De hoeveelheid licht is een voorbeeld van een .... factor.
Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een medeleerling.
Bespreek verschillen.
Leg aan elkaar uit wat het verschil is tussen biotische en abiotische factoren.
Stap3
Geen ijsberen in de woestijn ...
Abiotische en biotische factoren beïnvloeden elkaar: in de woestijn komen bijvoorbeeld alleen organismen voor die kunnen leven onder droge omstandigheden en bij hoge temperaturen, zoals cactussen en kamelen. En bomen in een beukenbos zorgen ervoor dat het felle zonlicht de planten die dicht bij de grond groeien niet zomaar kan bereiken.
Door de wisselwerking tussen biotische en abiotische factoren zijn op de wereld allerlei leefgebieden ontstaan waar verschillende organismen zich thuis voelen. Zulke leefgebieden met geschikte omstandigheden voor een organisme wordt een biotoop genoemd.
Elke biotoop heeft zijn eigen omstandigheden. Voorbeelden van biotopen zijn het tropisch regenwoud, de savanne, moerasgebieden, woestijnen, zeeën, rivieren, meren, gebergten. En als we wat dichterbij huis blijven: het bos, de duinen, het polderlandschap (akker, weide), de randmeren, sloten en de stad.
Stap4
Invloed biotische factoren
Organismen in een ecosysteem hebben met elkaar te maken. In een bos neemt een boom bijvoorbeeld licht weg ten koste van een bodemplant.
Voor de bodemplant is de boom een biotische factor die invloed heeft op zijn leven. De bodemplant neemt water op uit de bodem en is dus zelf ook een biotische factor die invloed heeft op het leven van de boom.
Planten vormen voedsel voor dieren.
Op hun beurt worden dieren gegeten door andere dieren. Bacteriën en schimmels profiteren weer van de voedingsstoffen van dode planten en dieren. In een ecosysteem is het eten en gegeten worden.
Als er binnen een ecosysteem geen verstoringen optreden is er sprake van een dynamisch evenwicht: van buitenaf gezien verandert er weinig binnen het ecosysteem, terwijl er wel allerlei schommelingen zijn in aantallen planten, dieren (roofdieren en prooien), schimmels en bacteriën.
Stap5
Invloed abiotische factoren
De niet-levende omstandigheden in een ecosysteem noemen we de abiotische factoren.
Temperatuur, vochtgehalte, zoutgehalte, de hoeveelheid licht en de samenstelling van de bodem zijn voorbeelden van abiotische factoren.
Trekvogels trekken naar het zuiden als aan het eind van de zomer de dagen korter worden en de temperatuur afneemt. Dit noem je de vogeltrek. De abiotische factoren licht en temperatuur beïnvloeden daarbij het gedrag van de vogels.
Sommige eigenschappen van een organisme hebben te maken met een bepaalde abiotische factor.
De dikke vacht van een ijsbeer bijvoorbeeld is een
bescherming tegen de kou.
Stap6
Oefenen met de invloed van biotische factoren
Hiervoor heb je gelezen hoe organismen elkaar kunnen beïnvloeden: in een bos neemt een boom bijvoorbeeld het licht weg ten koste van een bodemplant. Het 'gedrag' van het ene organisme heeft effect op de beschikbaarheid van een abiotische factor voor het andere organisme.
1
Bedenk nu zelf nog een ander voorbeeld van hoe het 'gedrag' van het ene organisme van invloed kan zijn op de beschikbaarheid van een abiotische factor voor een ander organisme.
2
In een ecosysteem is het eten en gegeten worden. Bedenk een voorbeeld waaruit blijkt dat 'eetgedrag' van het ene organisme van invloed kan zijn op het 'eetgedrag' van een ander organisme.
Bespreek de twee voorbeelden met een medeleerling of met de expert.
Stap7
Oefenen met de invloed van abiotische factoren
De abiotische factoren in een ecosysteem kunnen het gedrag van een organisme beïnvloeden. Daarnaast zijn de abiotische factoren vaak bepalend voor de eigenschappen van organismen in een bepaald biotoop.
Maak de volgende opdracht over de aanpassingen van een plant aan het leven in de woestijn:
Werkt de flash-opdracht niet?
Download dan het werkblad en beantwoord de vragen.
Worddoc - Saguaro
Googledoc - Saguaro
Stap8
Diagnostische toets
Je sluit deze deelopdracht af met het maken van een toets.
Probeer een zo hoog mogelijke score te halen.
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden
goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en lever dat in via Classroom.
Klik op start om te beginnen.
Succes!
Toets: Toets "Ecosysteem"
Toets: Toets "Ecosysteem"
0%
Opdracht
Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden
goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en levert dat in via Classroom.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Biotoop
Door abiotische factoren bepaald gebied(je) binnen een ecosysteem waar organismen kunnen leven. Bijvoorbeeld: droge en warme heidegebieden vormen een biotoop voor de adder.
Verstoring
Gebeurtenis die ervoor zorgt dat een ecosysteem verandert.
Dynamisch evenwicht
Toestand waarbij alle veranderingen in een ecosysteem binnen bepaalde grenzen blijven schommelen.
Stad
Voorbeeld van biotoop; plaats waar mensen wonen en werken.
Gebergte
Voorbeeld van biotoop; gebied met grote verschillen in hoogte (temperatuur- en bodemverschillen).
Predator
Natuurlijke vijand of roofdier, dier dat zijn prooi actief bejaagt om te doden (predatie).
Vogeltrek
De trektocht die (trek)vogels ondernemen om de winter door te brengen op een warmere plaats en de terugkeer hiervandaan bij het begin van het volgende broedseizoen. Bijvoorbeeld: boerenzwaluw en tjiftjaf.
Prooi
Dier dat als voedsel dient voor een predator.
B. Voedselketen en voedselweb
Intro
Intro
In deze deelopdracht kijk je naar de voedselrelaties tussen planten en dieren en voedselrelaties tussen dieren onderling. Je leert hoe je die relaties kunt weergeven in een voedselweb en in een voedselketen.
Opdracht-Beoordeling
Deelopdracht
Deze opdracht sluit je af door alleen of samen met maximaal 1 medeleerling een voedselweb te maken.
Beoordeling met behulp van rubric
De rubric bij deze opdracht is:
verdient aandacht
voldoende
bovengemiddeld
het voedselweb bevat minimaal 8 organismen
in het voedselweb staan zowel producenten als consumenten op de goede plek
Tussen de organismen zijn de pijlen op de juiste manier getekend.
Het voedselweb is met zorg gemaakt
Het voeselweb is duidelijk eigen werk.
Leerdoelen
Leerdoelen:
Je kunt de begrippen voedselketen en voedselweb omschrijven.
Je kent de begrippen producenten, consumenten en reducenten.
Je kunt aangeven welke rol producenten, consumenten en reducenten in een voedselketen spelen
Je kunt twee voorbeelden van reducenten noemen.
Werkwijze
Groepsgrootte
Je werkt de eerste stappen alleen door.
Het eindproduct maak je alleen of samen met maximaal 1 medeleerling. Je mag kiezen.
Benodigdheden
Afbeeldingen van organismen (zelf getekend of geknipt en geplakt).
Tijd
Als je goed geconcentreerd werkt, kan je deze deelopdracht afronden in 1,5 uur.
Stap1
Voedselweb In een voedselweb kun je zien welke organismen een voedselrelatie met elkaar hebben.
Voedselketen
Een voedselweb is te verdelen in meerdere voedselketens.
Een voedselketen bestaat uit minstens een plant, een planteneter en een diereneter.
Stap2
Een voedselweb laat zien welke voedselrelaties er bestaan tussen organismen.
In het voedselweb hiernaast is met pijlen aangegeven wie of wat door wie gegeten wordt.
Een voedselweb maakt duidelijk wat de gevolgen kunnen zijn als er één onderdeel van het web verandert:
Als er in een bepaald jaar bijvoorbeeld weinig koolmeesjes broeden, zal het aantal koolmezen afnemen. Dit heeft tot gevolg dat het aantal rupsen toeneemt.
Als het aantal rupsen zodanig toeneemt dat de rupsen een last gaan vormen voor de mens om het ecosysteem waarin ze leven, dan wordt de rups een plaagdier.
Stap3
Een voedselweb bestaat uit voedselketens.
Planten vormen de eerste stap van een voedselketen. Planten maken hun eigen voedingsstoffen. Ze worden daarom producenten genoemd.
De volgende stap in een voedselketen bestaat uit dieren. Dieren eten planten of andere dieren. Ze worden consumenten genoemd.
Aan het eind van een voedselketen staan organismen die leven van dode planten of dieren.
Deze schimmels en bacteriën worden reducenten genoemd. Reducenten staan meestal niet in een voedselweb.
Een voedselketen in zee begint met plantaardig plankton. Dat zijn kleine plantjes.
De volgende stap in de keten bestaat uit dierlijk plankton. Dat zijn kleine diertjes.
Plantaardig en dierlijk plankton worden gegeten door kleine vissen, die door grotere vissen en die weer door grotere vissen. Uiteindelijk wordt alles wat dood gaat, afgebroken door reducenten.
Stap4
Voedselweb en voedselketen
Met een voedselweb kun je ook duidelijk maken wat de gevolgen kunnen zijn als één onderdeel uit het web verandert. Als er een bijvoorbeeld een giftige stof in het water komt waardoor de bodemdieren ziek worden, heeft dat grote gevolgen.
1
Bekijk het voedselweb hiernaast.
Welke dieren worden er, volgens jou, ziek als er een giftige stof in het water komt waardoor bodemdieren ziek worden.
Bespreek het antwoord met een medeleerling.
2
Een rups, een eikenboom, een torenvalk en een roodborstje kunnen in dezelfde voedselketen voorkomen. Wie eet wie op? Maak een snelle schets van deze voedselketen en geef aan wie producent is en wie consument.
Stap5
Bodemdieren en reducenten
Reducenten leven van uitwerpselen en van (resten van) dode organismen. Zij kunnen de stoffen in uitwerpselen en dood materiaal afbreken tot mineralen. De vrijkomende mineralen kunnen door planten weer als voedingsstof worden opgenomen. Reducenten spelen een belangrijke rol in de kringloop van mineralen. Voorbeelden van reducenten zijn schimmels die hun energie uit dode organismen halen en ook bacteriën die leven van uitwerpselen van andere organismen. Ze ruimen als het ware 'de rotzooi' op.
Bekijk het volgende filmpje op de site van SchoolTV:
Kun je een omschrijving van een bodemdier geven?
Schrijf uit je hoofd zoveel mogelijk bodemdieren op.
Vergelijk jouw lijstje met bodemdieren met het lijstje van een medeleerling. Wie heeft de meeste?
Zijn alle bodemdieren reducenten? Bespreek je antwoord met een medeleerling.
Stap6
Oefenen met voedselweb en voedselketen
Beantwoord nu de volgende acht vragen.
Welk woord moet op de open plaats?
Een .... laat zien welke voedselreslaties er bestaan tussen organismen.
voedselweb
voedselketen
Waar of niet waar?
Aan het begin van de een voedselketen staan de producenten.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
Planten zijn voorbeelden van producenten.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
Planteneters worden ook wel carnivoren genoemd.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
De mens staat aan het eind van de voedselketen.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
Bacteriën en schimmels zijn voorbeelden van reducenten.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
De producent in de voedselketen in zee is dierlijk plankton.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
Een krab is een voorbeeld van een reducent in de voedselketen in zee.
Waar
Niet waar
Controleer je antwoorden bij Stap7.
Stap7
Antwoorden bij stap 6
Voedselweb en voedselketen
A
A
A
B
B
A
B
A
Stap8
Je ziet hier een voedselpiramide van het leven in de zee. De organismen uit een hogere laag eten de organismen uit de lagen daaronder. Soms eten organismen binnen één laag elkaar ook op.
De onderste laag van deze voedselpiramide bestaat uit plankton.
Alle organismen in deze piramide behoren tot hetzelfde voedselweb; ze zijn allemaal door voedselketens verbonden.
Stap9
Deelopdracht
Als deelproduct van deze opdracht maak je alleen of samen met een medeleerling een voedselweb.
In het voedselweb komen organismen die je rond de school, bijvoorbeeld in het park, zou kunnen tegengekomen.
Gebruik passende afbeeldingen van internet of teken ze zelf.
Zet de namen van de organismen onder de afbeeldingen. Verbind de afbeeldingen met pijlen. Zorg dat de pijlen in de juiste richting wijzen!
LET OP: de inhoud is belangrijker dan de vorm, dus besteed niet te lang aan het mooi maken van je voedselweb. Werk wel netjes.
Beoordeling met behulp van rubric
De rubric bij deze opdracht is:
verdient aandacht
voldoende
bovengemiddeld
Het voedselweb bevat minimaal 8 organismen
In het voedselweb staan zowel producenten als consumenten op de goede plek.
Tussen de organismen zijn de pijlen op de juiste manier getekend.
Het voedselweb is met zorg gemaakt
Het voeselweb is duidelijk eigen werk.
Laat jullie voedselweb beoordelen door 1 of 2 medeleerlingen. Beoordeel ook hun voedselweb.
Geef op een goede manier commentaar. Pas je voedselweb eventueel nog wat aan.
Klaar?
Lever je voedselweb in via Classroom.
Begrippenlijst
Voedselweb
Geheel van voedselrelaties binnen een levensgemeenschap.
Voedselketen
Een keten van eten en gegeten worden, waarbij elk organisme een voedselbron is voor een volgend organisme. Een voedselketen begint altijd met een plant (producent). Bijvoorbeeld: gras → rups → koolmees.
Plaagdier
Een plaagdier is een bepaald soort organisme dat veel voorkomt en zich snel voortplant, waardoor het een bedreiging voor het voortbestaan van andere soorten vormt.
Producenten
Organismen (planten) die zelf voedsel maken; planten maken door fotosynthese suikers (voedsel) van koolstofdioxide, water en zonlicht.
Consumenten
Organismen die andere organismen als voedsel gebruiken.
Reducenten
Reducenten staan aan het eind van de voedselketen en leven van dode planten en dieren.
Dierlijk plankton
Dierlijk plankton bestaat uit kleine diertjes in het water.
Plantaardig plankton
Plantaardig plankton bestaat uit kleine plantjes in het water.
Voedselpiramide
Een grafische afbeelding waarin verschillende organismen van een voedselketen zijn weergegeven, met de producenten (planten) onderaan en predatoren (roofdieren/carnivoren/vleeseters) bovenin. De piramidevorm geeft het verlies van organische stoffen en energie aan in iedere stap van de keten.
C. Kringlopen
Intro
In een ecosysteem worden alle stoffen hergebruikt. Daarom leven de planten in de ecosysteemfles van David Latimer na ruim 50 jaar nog steeds. In deze deelopdracht leer je over de kringloop van stoffen in de natuur.
Opdracht-beoordeling
Opdracht
Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets. Doe dit op een computer of laptop, zodat je het resultaat makkelijk kunt opslaan.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en lever dat in via Classroom.
Leerdoelen
Leerdoelen bij dit onderdeel:
je kunt de kringloop van water beschrijven
je kunt de kringloop van zuurstof beschrijven
je kunt de kringloop van koolstof beschrijven
Werkwijze
Groepsgrootte
Je werkt de stappen alleen door.
Soms overleg je wel met een klasgeoot.
Tijd
Als je goed geconcentreerd werkt, kan je dit onderdeel in 1 uur afronden
Stap1 De natuur kent geen afval
De natuur kent eigenlijk geen afval: alle stoffen in de natuur worden steeds weer opnieuw gebruikt.
Je kunt de kringloop in de natuur ook per stof bekijken. Zo is er bijvoorbeeld de kringloop van water, de kringloop van zuurstof en de kringloop van koolstof.
De kringloop van water
Bekijk het onderstaande filmpje.
Filmpje kringloop van het water
Stap3 Kringloop van zuurstof
De kringloop van zuurstof
Ook zuurstof doorloopt een kringloop in de natuur. Deze kringloop heeft veel te maken met fotosynthese, waarover je hebt geleerd bij het onderdeel Planten.
Bij de fotosynthese produceren planten glucose en zuurstof. De zuurstof wordt daarbij afgesplitst van water (en niet van koolstofdioxide!).
Alle levende organismen gebruiken zuurstof om energie uit glucose te halen, door middel van verbranding. Bij de verbranding ontstaan koolstofdioxide en water.
In de afbeelding zie je de zuurstofkringloop:
CO2 staat voor koolstofdioxide
H2O staat voor water
O2 staat voor zuurstof
Stap4 Kringloop van koolstof
De kringloop van koolstof
Koolstof is een stof die in alle levende organismen voorkomt, onder andere in de vorm van koolhydraten, eiwitten en vetten. In de lucht komt koolstof vooral voor als koolstofdioxide.
Bekijk een animatie van de koolstofkringloop door op het plaatje van de koe hieronder te klikken:
Bekijk ook het onderstaande filmpje.
Stap5 Oefenen met de koolstofkringloop
Oefenen met de koolstofkringloop
Klik op de afbeelding voor de oefening.
Stap6 Toets
Diagnostische toets
Je sluit dit onderdeel af met het maken van een toets. Maak de toets op een computer of laptop, zodat je het resultaat makkelijk kunt opslaan.
Probeer een zo hoog mogelijke score te halen. Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en lever dit in via Classroom.
Je leest in de krant wel eens dat een ecosysteem dreigt te verdwijnen. Natuurliefhebbers vinden dan dat het ecosysteem beschermd moet worden.
Bij dit onderdeel ga je een ecosysteem bij jou in de buurt in kaart brengen. Vind je dat dit ecosysteem moet worden beschermd?
Opdracht-beoordeling
Product Je maakt (alleen of in een groepje van maximaal 3 personen) een beschrijving van een ecosysteem in de omgeving van je huis of van de school.
De details van de opdracht vind je in de volgende stappen.
Beoordeling
Check voor de beoordeling van het eindproduct de volgende rubric:
verdient aandacht
voldoende
bovengemiddeld
Het bestand heeft een logische titel
De namen + stamgroepnummers van alle makers zijn vermeld.
Met een kaartje is duidelijk aangegeven waar het ecosysteem zich bevindt (schaal 1:50.000).
Een zelfgemaakte overzichtsfoto laat zien hoe het gebied er in zijn geheel uitziet.
Het deelproduct maakt duidelijk wat een ecosysteem is en hoe de wisselwerking tussen de verschillende omgevingsfactoren eruit ziet.
Je beschrijft hoe minstens 3 abiotische factoren een rol spelen in dit ecosysteem en voegt zelfgemaakte foto's toe.
Je beschrijft minstens 5 soorten planten en 5 soorten dieren die in dit ecosysteem leven, met zelfgemaakte foto’s en de juiste namen erbij.
Je beschrijft de relaties tussen de beschreven organismen aan de hand van de begrippen producenten, consumenten, reducenten, kringloop, plant-planteneter, predator-prooi, parasitisme, commensalisme en/of mutualisme.
Je beschrijvingen kloppen met de informatie uit het lesmateriaal Thema 6 Ecologie.
Je werk ziet er verzorgd uit.
Een andere groep of leerling heeft het werk beoordeeld aan de hand van deze rubric en daar commentaar bij geschreven. Deze feedback is bijgevoegd en je hebt de verbetervoorstellen verwerkt.
Leerdoelen
Aan het eind van de opdracht kun je:
vertellen wat een ecosysteem is.
een ecosysteem beschrijven door
aan te geven welke organismen er in het ecosysteem voorkomen.
aan te geven welke omgevingsfactoren bepalend zijn voor het ecosysteem.
aan te geven welke relaties tussen organismen er voorkomen in het ecosysteem.
Werkwijze
Groepsgrootte
Deze opdracht doe je alleen of in een groepje van maximaal 3 leerlingen.
Benodigdheden
Voor het eindresultaat hebben jullie nodig:
potlood en papier
fototoestel/smartphone/iPad
Tijd
Voor deze opdracht hebben jullie circa 4 uur de tijd.
Voor het bestuderen van de theorie over ecologie en de verschillende begrippen neem je 0,5 uur.
Reken voor het bezoek aan het ecosysteem, het maken van foto's en het opzoeken van de soortnamen ongeveer 2 uur.
Voor de beschrijving van het ecosysteem heb je ongeveer 1,5 uur nodig.
Stap1
Ecosysteem
Zoals je bij onderdeel A hebt geleerd, is eenecosysteem een min of meer natuurlijk begrensd gebied waar de organismen (biotische factoren) en de omgeving (abiotische factoren) een samenhangend geheel vormen en waarbinnen allerlei wisselwerkingen spelen.
In het onderstaande plaatje zie je een voorbeeld van een ecosysteem:
De organismen en abiotische factoren beïnvloeden elkaar over en weer. In onderdeel A, B en C heb je hierover geleerd. In onderdeel B heb je ook geleerd dat je voedselrelaties kunt weergeven met behulp van een voedselweb. Maar er zijn meer relaties mogelijk dan voedselrelaties. Daarover gaat de informatie in de onderstaande kennisbank.
Bestudeer deze kennisbank (ieder voor zich). Gebruik informatie uit deze kennisbank én uit onderdeel A, B en C in de beschrijving van jullie ecosysteem.
Doorloop bij de verdere uitwerking van onderdeel D de stappen die hierna komen.
Stap2
Ecosysteem beschrijven
Kies een min of meer begrensd gebied uit in de omgeving van jullie school of thuis, waar allerlei verschillende soorten bomen, struiken, planten, dieren en schimmels voorkomen.
Bezoek (samen) dat gebied en breng het in kaart:
Informatie verzamelen
Maak een overzichtsfoto, waarmee je laat zien hoe het gebied eruit ziet.
Beschrijf de abiotische factoren die een rol spelen in dit gebied. Maak foto's die je beschrijving ondersteunen.
Welke planten (incl. bomen en struiken e.d.), dieren en schimmels (ook paddestoelen) zie je in het gebied?
Soms kan je de dieren zelf niet zien, maar vind je wel sporen. Zoek goed en maak herkenbare foto's.
Zoek de namen op van alle organismen (of hun sporen) die je tegenkomt. Dit doe je:
Vraag hulp als je een naam niet kunt vinden of twijfelt of het klopt!
Geef op een kaartje (bv. Google Maps) duidelijk aan waar het gebied ligt (schaal 1:50.000).
Verwerk de informatie en beschrijf
Schrijf bij elk organisme op bij welke categorie het hoort (producent, consument of reducent).
Welke onderlinge relaties bestaan er tussen de organismen die in dit ecosysteem leven? Gebruik de juiste begrippen (zie de kennisbank, de begrippenlijst en de rubric).
Hoe beïnvloeden de biotische en abiotische factoren elkaar in dit ecosysteem?
Product maken
Maak van alle bovengenoemde informatie een samenhangend geheel. Dit kan goed in de vorm van een (digitaal) verslag. Je mag de beschrijving van je ecosysteem ook op een andere manier weergeven, maar overleg wel eerst met de expert.
Kijk in de rubric waar je product aan moet voldoen.
Narratief
Je kunt met deze opdracht ook aansluiten bij het narratief van thema 6: beschrijf (of vertel in een filmpje) wat er zou gebeuren met het door jou beschreven ecosysteem als Amsterdam en omstreken onder water zouden komen te staan. Benoem de gevolgen voor de verschillende biotische en abiotische factoren.
Stap3
Voordat je je werk inlevert
Beoordeel je eigen werk met behulp van onderstaande rubric.
Als je denkt dat alles goed is, vraag dan schriftelijke feedback van een ander groepje aan de hand van de onderstaande rubric. Let op: deze feedback stuur je mee als bijlage bij je verslag en verwerk je voordat je je product inlevert.
Rubric:
verdient aandacht
voldoende
bovengemiddeld
Het bestand heeft een logische titel
De namen + stamgroepnummers van alle makers zijn vermeld.
Met een kaartje is duidelijk aangegeven waar het ecosysteem zich bevindt (schaal 1:50.000).
Een zelfgemaakte overzichtsfoto laat zien hoe het gebied er in zijn geheel uitziet.
Het deelproduct maakt duidelijk wat een ecosysteem is en hoe de wisselwerking tussen de verschillende omgevingsfactoren eruit ziet.
Je beschrijft hoe minstens 3 abiotische factoren een rol spelen in dit ecosysteem en voegt zelfgemaakte foto's toe.
Je beschrijft minstens 5 soorten planten en 5 soorten dieren die in dit ecosysteem leven, met zelfgemaakte foto’s en de juiste namen erbij.
Je beschrijft de relaties tussen de beschreven organismen aan de hand van de begrippen producenten, consumenten, reducenten, kringloop, plant-planteneter, predator-prooi, parasitisme, commensalisme en/of mutualisme.
Je beschrijvingen kloppen met de informatie uit het lesmateriaal Thema 6 Ecologie.
Je werk ziet er verzorgd uit.
Een andere groep of leerling heeft het werk beoordeeld aan de hand van deze rubric en daar commentaar bij geschreven. Deze feedback is bijgevoegd en je hebt de verbetervoorstellen verwerkt.
Voldoet het werk aan alle eisen? Lever het product dan (ieder apart) in via Classroom.
Begrippenlijst
Ecosysteem
Min of meer begrensd deel van de natuur als een samenhangend geheel van biotische (levende) en abiotische (niet-levende) factoren.
Biotisch
Biotisch betekend 'levend'.
Abiotisch
Abiotisch betekent 'niet levend'.
Biotoop
Door abiotische factoren bepaald gebied(je) binnen een ecosysteem waar organismen kunnen leven. Bijvoorbeeld: droge en warme heidegebieden vormen een biotoop voor de adder.
Verstoring
Gebeurtenis die ervoor zorgt dat een ecosysteem verandert.
Dynamisch evenwicht
Toestand waarbij alle veranderingen in een ecosysteem binnen bepaalde grenzen blijven schommelen.
Abiotische factoren
De niet-levende omgeving in een ecosysteem.
Wisselwerking
De invloed van biotische en abiotische factoren onderling en op elkaar.
Competitie
Concurrentieproces waarbij individuen elkaar nadelig beïnvloeden als gevolg van een beperkende omgevingsfactor die ze allebei nodig hebben, zoals bv. voedsel of water. Competitie kan binnen de soort en tussen soorten optreden.
Symbiose
Langdurige samenleving van individuen van verschillende soorten, waarbi de samenleving minstens één van de organismen voordeel biedt. Er bestaan drie typen van symbiose: mutualisme, commensalisme en parasitisme.
Parasitisme
Type van symbiose waarbij het ene individu voordeel heeft en het andere individu nadeel ondervindt.
Mutualisme
Type van symbiose waarbij de individuen van beide soorten voordeel hebben.
Commensalisme
Type van symbiose, waarbij de individuen van de ene soort voordeel hebben en de individuen van de andere soort geen nadeel
Levensgemeenschap
Alle populaties die in een bepaald gebied leven.
Saprofyt
Organisme dat zich voedt met dode (delen van) andere organismen.
Populatie
Groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten.
Predator
Natuurlijke vijand of roofdier, dier dat zijn prooi actief bejaagt om te doden (predatie).
Predatie
Het doden en als voedsel gebruiken van dieren.
Producenten
Organismen (planten) die zelf voedsel maken; planten maken door fotosynthese suikers (voedsel) van koolstofdioxide en water, met zonlicht als energiebron.
Prooi
Dier dat als voedsel dient voor een predator.
Territorium
Gebied dat door een of meer individuen van een soort wordt bezet en tegen binnendringende soortgenoten wordt verdedigd.
Voedselketen
Een keten van eten en gegeten worden, waarbij elk organisme een voedselbron is voor een volgend organisme. Een voedselketen begint altijd met een plant (producent). Bijvoorbeeld: gras → rups → koolmees.
Voedselweb
Geheel van voedselketens binnen een levensgemeenschap.
Consumenten
Organismen die andere organismen als voedsel gebruiken.
Reducenten.
Organismen die stoffen in uitwerpselen en dood materiaal afbreken tot mineralen. De vrijkomende mineralen kunnen door planten weer als voedingsstof worden opgenomen. Reducenten spelen een belangrijke rol in de kringloop van mineralen. Voorbeelden van reducenten zijn schimmels die hun energie uit dode organismen halen en ook bacteriën die leven van uitwerpselen van andere organismen.
E. Energie in ecosystemen - HAVO en VWO
Intro
In de vorige onderdelen heb je geleerd over voedselketens en kringlopen in ecosystemen. We hebben daarbij vooral gekeken naar kringlopen van stoffen, zoals water, zuurstof en koolstof.
Energie speelt in ecosystemen en voor organismen een belangrijke rol. Daarover leer je meer in onderdeel E.
Als afronding van deze deelopdracht maak je een diagnostische toets.
Beoordeling
Als je minstens 80% van de vragen goed hebt beantwoord, dan heb je de opdracht goed gedaan.
Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en lever dat in via Classroom.
Leerdoelen
Na dit onderdeel kan je:
uitleggen dat planten bij de fotosynthese koolstofdioxide vastleggen in glucose en dat bij de verbranding van glucose koolstofdioxide weer vrijkomt.
beredeneren dat planten bij de fotosynthese zonne-energie vastleggen in energierijke stoffen en dat bij verbranding van deze stoffen de energie vrijkomt in beweging en warmte.
uitleggen waarom ecosystemen alleen kunnen blijven bestaan als er veel meer planten zijn dan dieren en mensen.
Werkwijze
Groepsgrootte
Je werkt de stappen alleen door.
Soms overleg je wel met een klasgeoot.
Tijd
Als je goed geconcentreerd werkt, kan je dit onderdeel in 1 uur afronden
Stap1
In het introductiefilmpje van onderdeel E werd in grote lijnen verteld over de energiestroom in een ecosysteem. Nu volgt de uitleg stap voor stap, met meer details.
In eerdere lessen heb je geleerd dat planten aan fotosynthese doen: zij gebruiken energie uit (zon)licht om glucose te maken. Glucose noemen we een energierijke stof: er zit energie in opgeslagen. Die energie komt weer vrij bij verbranding.
Fotosynthese en verbranding zijn dus twee omgekeerde reacties.
In een schema:
fotosynthese
koolstofdioxide + water + energie --> glucose + zuurstof
verbranding
glucose + zuurstof --> koolstofdioxide + water+ energie
Dieren en mensen krijgen via hun voedsel de energie binnen die door planten is vastgelegd in glucose. Glucose is een brandstof; bij verbranding van glucose wordt energie vrijgemaakt om te kunnen bewegen, warm te blijven, enzovoort.
Stap2
Kijk eens naar de voedselketen in de afbeelding:
Stel nu dat de roofvogel drie koolmezen op een dag moet eten om genoeg energie te krijgen om te vliegen, warm te blijven, zich voort te planten, enz. En die drie koolmezen eten elk 15 rupsen, de rupsen elk 5 blaadjes. Voor het voedsel van die ene roofvogel zijn dus drie koolmezen, 3x15=45 rupsen en 45x5=225 blaadjes nodig. Zo ontstaat een voedselpiramide:
Klik op het plaatje hieronder en lees de informatie over voedselpiramides op bioplek.org goed door. Gebruik op Bioplek steeds het groene pijltje linksonder om álle pagina's te kunnen lezen.
Stap3
Diagnostische toets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
Probeer een zo hoog mogelijke score te halen.
Je hebt een voldoende wanneer je minstens 80% van de vragen goed hebt beantwoord. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en lever dat in via Classroom.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
fotosynthese
proces waarbij water en koolstofdioxide met behulp van zonlicht worden omgezet in glucose. Dit gebeurt in planten (bladgroenkorrels).
verbranding
een reactie van glucose met zuurstof, waarbij koolstofdioxide en water ontstaat en energie vrijkomt.
voedselpiramide
een afbeelding met verschillende organismen van een voedselketen, met de producenten onderaan en predatoren (roofdieren/carnivoren/ vleeseters) bovenin. De piramidevorm geeft het verlies van organische stoffen en energie aan in iedere stap van de keten.
organische stoffen
stoffen waar organismen uit zijn opgebouwd. Deze stoffen bestaan vooral uit koolstof- (C), zuurstof- (O) en waterstof- (H) -atomen.
voedselketen
een keten van eten en gegeten worden, waarbij elk organisme een voedselbron is voor een volgend organisme. Een voedselketen begint altijd met een plant (producent).
Bijvoorbeeld: gras → rups → koolmees.
voedselweb
geheel van voedselrelaties binnen een levensgemeenschap.
F. Verdieping - VWO
Intro
In thema 6 heb je bij Scienceweb én bij ecologie geleerd over energie.
Logisch want: "alles draait op energie"!
Klik op het plaatje en bekijk de animaties en informatie over energie op bioplek.org. Gebruik op Bioplek steeds het groene pijltje linksonder om álle pagina's te kunnen lezen.
Opdracht-beoordeling
Opdracht
Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en lever dat in via Classroom.
Leerdoelen
Na deze deelopdracht kan je:
uitleggen op welke manieren mensen, ook in Nederland, afhankelijk zijn van de natuur
vertellen wat fossiele brandstoffen zijn en hoe die zijn ontstaan
voorbeelden noemen van biogrondstoffen
Werkwijze
Groepsgrootte
Je doet deze opdracht alleen.
Je overlegt wel regelmatig met een klasgenoot.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer een uur nodig.
Stap1
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Toets "Ecosysteem"
Toets "Kringlopen"
Energie in ecosystemen
Afhankelijk van de natuur
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.