Ecosysteem Min of meer begrensd deel van de natuur als een samenhangend geheel van biotische (levende) en abiotische (niet-levende) factoren. |
Biotisch Biotisch betekend 'levend'. |
Abiotisch Abiotisch betekent 'niet levend'. |
Biotoop Door abiotische factoren bepaald gebied(je) binnen een ecosysteem waar organismen kunnen leven. Bijvoorbeeld: droge en warme heidegebieden vormen een biotoop voor de adder. |
Verstoring Gebeurtenis die ervoor zorgt dat een ecosysteem verandert. |
Dynamisch evenwicht |
Abiotische factoren De niet-levende omgeving in een ecosysteem. |
Wisselwerking De invloed van biotische en abiotische factoren onderling en op elkaar. |
Competitie Concurrentieproces waarbij individuen elkaar nadelig beïnvloeden als gevolg van een beperkende omgevingsfactor die ze allebei nodig hebben, zoals bv. voedsel of water. Competitie kan binnen de soort en tussen soorten optreden. |
Symbiose |
Parasitisme Type van symbiose waarbij het ene individu voordeel heeft en het andere individu nadeel ondervindt. |
Mutualisme Type van symbiose waarbij de individuen van beide soorten voordeel hebben. |
Commensalisme Type van symbiose, waarbij de individuen van de ene soort voordeel hebben en de individuen van de andere soort geen nadeel |
Levensgemeenschap Alle populaties die in een bepaald gebied leven. |
Saprofyt Organisme dat zich voedt met dode (delen van) andere organismen. |
Populatie Groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten. |
Predator Natuurlijke vijand of roofdier, dier dat zijn prooi actief bejaagt om te doden (predatie). |
Predatie Het doden en als voedsel gebruiken van dieren. |
Producenten Organismen (planten) die zelf voedsel maken; planten maken door fotosynthese suikers (voedsel) van koolstofdioxide en water, met zonlicht als energiebron. |
Prooi Dier dat als voedsel dient voor een predator. |
Territorium Gebied dat door een of meer individuen van een soort wordt bezet en tegen binnendringende soortgenoten wordt verdedigd. |
Voedselketen Een keten van eten en gegeten worden, waarbij elk organisme een voedselbron is voor een volgend organisme. Een voedselketen begint altijd met een plant (producent). Bijvoorbeeld: gras → rups → koolmees. |
Voedselweb Geheel van voedselketens binnen een levensgemeenschap. |
Consumenten Organismen die andere organismen als voedsel gebruiken. |
Reducenten. Organismen die stoffen in uitwerpselen en dood materiaal afbreken tot mineralen. De vrijkomende mineralen kunnen door planten weer als voedingsstof worden opgenomen. Reducenten spelen een belangrijke rol in de kringloop van mineralen. Voorbeelden van reducenten zijn schimmels die hun energie uit dode organismen halen en ook bacteriën die leven van uitwerpselen van andere organismen. |