Die Introduktion
Herzlich Willkommen!
Ik ben Inas Ayada, duitslerares, in opleiding. Ik zit in mijn tweede jaar op de Hogeschool te Rotterdam. Sinds de tweede van de middelbareschool heb ik Duitse lessen gekregen. In je derde jaar van de middelbareschool moet je kiezen tussen Duits of Frans of allebei. Dit was in mijn geval, ik koos voor de beide talen. Ieder zijn eigen keus. Ik had ook vriendinnen in de klas die totaal niets van de Duits taal wilde afweten. Dit omdat de taal ze totaal niet aansprak of ze het gewoon te moeilijk vonden.
Daar ben ik nu voor! Ik ga er voor zorgen dat jij Duits SUPERTOLL gaat vinden!
Zit jij nog op het voortgezet onderwijs en je denkt ik ga Duits een keer toch echt afsluiten met een acht, ik wil die leraar eens laten zien wat ik in huis heb. Dan is deze pagina zeker voor jou bestemd.
Heb jij binnenkort een toets over die ''vreselijke'' naamvallen en ben je ten eide raad! Is het nou einem oder einen of toch der of die?? Blijf dan hier en ik verzeker je de dikke voldoende. Neem gelijk ook een kijkje bij het lijdendvoorwerp en meewerkendvoorwerp. Werkwoorden die maar niet willen blijven hangen in je hoofd, daar heb ik alle handige tips en trics voor. Zet deze pagina als je startpagina en blijf op de hoogte van al het nieuws dat zeker in je voordeel zal werken.
Introduction: Grammatik
Grammatica, is een groot onderdeel van een taal. Het is een systeem van regels en principes voor het schrijven en spreken van een taal. Het ondersteunt de taal enorm. Je begint eerst met het werkwoordelijk gezegde, alle werkwoorden in de zin. In het Nederlands als zowel het Duits bestaat een werkwoordelijke gezegde uit een hulpwerkwoord en een zelfstandigwerkwoord. De duitse taal heeft drie hulpwerkwoorden namelijk: haben,sein und werden. Het werkwoord waar het nu eigenlijk om draait is het zelfstandig werkwoord, het hoofdwerkwoord bijvoorbeeld zwemmen, dansen, eten, drinken etc.
Zum Beispiel: Sie hat gestern Maria gesehen
Hulpwerkwoord, hilfsverb: hat
Vollverb: Sehen
Je ziet dat -ge er voor staat zoals we in het Nederlands ook hebben weten we dat werkwoorden die beginnen met -ge, -be, -ver voltooid deelwoorden worden genoemd.
Zum Beispiel:
Er hat gestern viel Cola getrunken.
hilfsverb: hat
vollverb: trinken --> Partizip Präsens II getrunken
Verben
Werkwoorden Werkwoorden heb je in elke taal. Zo ook in het Duits. Wat alles zo verschillende maakt in de verschillende talen is de vervoeging. De vervoeging noem je in het Duits das Konjuction, wil je gaan vervoegen noemt men dat konjugieren. Voordat je kan gaan vervoegen heb je natuurlijk ook personen nodig om te weten hoe je het werkwoord moet vormen. Het ligt aan de persoon, hoe je het werkwoord gaat vormen. Bij de ik-vorm, zeg je ''ik heb'' maar bij de wij-vorm heb je de infinitief dus heel werkwoord ''wij hebben''. Die personen noemen we persoonlijk voornaamwoorden.
Persoonlijkvoornaam woorden:
Ik
Jij
U
Hij/zij/het
Wij
Jullie
Zij
Elke onderwerp heeft een eigen uitgang, zo ook in het Duits. Het trucje is ''ESTTENTEN''. Bij regelmatige werkwoorden kun je in de tegenwoordige tijd ESTTENTEN invullen je haalt -EN van 't hele werwoord af, je houdt de stam over en vult van boven naar beneden ESTTENTEN in bijvoorbeeld bij het werkwoord "wohnen":
Ich wohn-e
Du wohn-st
Er/Sie/Es wohn-t
Wir wohn-en
Ih wohn-t
Sie/sie wohn-en
In het onderstaande filmpje leg ik alles nog haarfijn uit.
Was ist das Persönlich Feuerwort?
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Alle woorden die persoonlijke voornaamwoord kunnen zijn, staan in het schema:
|
Onderwerpsvorm/ |
Voorwerpsvorm |
Enkelvoud |
|
|
Eerste persoon |
ik |
mij (me) |
Tweede persoon |
jij (je) |
jou (je) |
|
u |
u |
Derde persoon |
hij |
hem |
|
zij (ze) |
haar |
|
het |
het |
|
|
|
Meervoud |
|
|
Eerste persoon |
wij (we) |
ons |
Tweede persoon |
jullie |
jullie |
|
u |
u |
Derde persoon |
zij (ze) |
hun, hen, ze |
Uitleg:
De eerste naamval geeft het onderwerp van de zin aan.
De vierde naamval geeft het lijdendvoorwerp van de zin aan.
Ik kom morgen ook. Ik is het onderwerp, dus de eerste naamval.
Ken jij hem? Jij is hier in deze zin het onderwerp. Wat is nou het lijdendvoorwerp in deze zin? Wie/wat ken jij? Hem--> 4e naamval ihn. Kennst du ihn?
De derde naamval geeft het meewerkend voorwerp aan.
Geef jij mij de afstandbeding? Gibst du mir bitte die Fernbedienung?
Je kan het volgende zeggen: Geef jij aan mij de afstandbediening?
enkelvoud:
1 HIJ onderwerp |
ich |
= ik |
du |
= jij |
er |
= hij |
sie |
= zij |
es |
= het |
3
AAN
meew. voorwerp |
mir |
= mij |
dir |
= jou |
ihm |
= hem |
ihr |
= haar |
ihm |
= hem |
4 HEM lijd. voorwerp |
mich |
= mij |
dich |
= jou |
ihn |
= hem |
sie |
= haar |
es |
= het/hem |
meervoud:
1 HIJ onderwerp |
wir |
= wij |
ihr |
= jullie |
sie |
= ze |
Sie |
= u |
3
AAN
meew. voorwerp |
uns |
= ons |
euch |
= jullie |
ihnen |
= hun |
Ihnen |
= u |
4 HEM lijd. voorwerp |
uns |
= ons |
euch |
= jullie |
sie |
= ze/hen |
Sie |
= u |
|
Probepruefung
Oefening: Test jezelf
Start
Probeprüfung
http://https://www.powtoon.com/c/daDQSeLVsmy/1/m