Biologie
De komende 7 weken gaan we aan de slag met biologie. Maar wat is biologie? Volgens wikipedia is dit de definitie van biologie:
"Biologie is een natuurwetenschap die zich bezighoudt met de studie van het leven en levende organismen, met inbegrip van hun structuur, mechanisme, functie, groei, oorsprong, evolutie, verspreiding en taxonomie."
bron:https://nl.wikipedia.org/wiki/Biologie
Een beetje een stoffige tekst maar als je het goed bekijkt dan heeft biologie alles te maken met jullie opleiding. We hebben tenslotte te maken met dieren, hoe en waar ze leven, waar komen ze vandaan?
Dit vak moet je dan ook zien als een basis vanuit hier gaan jullie tijdens de verschillende vakken dieper in op alle thema's en richten we ons met name op de dieren die in en rond het huis leven.
Ecologie
ECOSYSTEMEN
"Een ecosysteem is een bepaald gebied met alle organismen (levende wezens) die daar in voorkomen."
Een voorbeeld van een ecosysteem is bijvoorbeeld de waddenzee.
Het gebied van de Waddenzee bestaat uit:
- zout en brak water (met eb en vloed!)
- zandbanken (kan ook klei of leem zijn)
De organismen daar in:
- Zeehonden
- Vogels
- Vissen
- Schaaldieren
- Planten (die tegen zout kunnen)
- Zeewier
- ………
Alle organismen bij elkaar in een bepaald gebied noemen we de levensgemeenschap.
De planten en dieren in de Waddenzee zijn helemaal aangepast aan het gebied. Ze moeten dus goed tegen zout kunnen, en tegen wisselende waterstanden.
Opdracht 1: Noem nog wat omstandigheden waar planten en dieren in de Waddenzee goed tegen moeten kunnen.
Al die omstandigheden bij elkaar noemen we: a-biotische factoren (niet-levende factoren). De a-biotische factoren hebben invloed op de planten en de dieren in dat gebied.
Opdracht 2: Noem eens planten en dieren die niet in de Waddenzee kunnen leven, vanwege de daar voorkomende a-biotische factoren.
Nog een moeilijk woord: biotische factoren. Hiermee wordt bedoeld: de invloed die levende organismen op elkaar hebben. Zeehonden eten vis, toeristen verstoren zeehonden, kwallen verstoren mensen, enz.
Opdracht 3: Vul in, en gebruik bovenstaande onderstreepte woorden:
Een ecosysteem bestaat dus uit een ……………………………….
plus ……………………………… en ……………………………..
|
Opdracht 4: Noem de biotische en a-biotische factoren die een rol spelen bij:
- Een weiland:
- Een bos:
- Een klaslokaal:
Opdracht 5: Geef hieronder aan of het gaat om a-biotische (A) of biotische factoren (B):
- In een jaar met veel muizen brengen kerkuilen meer jongen groot (A/B)
- Varens staan het liefst in de schaduw (A/B)
- Als er onder konijnen myxomatose uitbreekt, is er op termijn voor vossen minder te eten (A/B)
- Sommige sluipwespen leggen hun eitjes in de rupsen van het koolwitje (A/B)
- In het wild levende dieren kunnen besmet zijn met parasieten (A/B)
- Riet staat alleen op drassige plaatsen (A/B)
- De karekiet komt niet tot broeden als er geen overjarig riet is, want daaraan maakt deze vogel zijn nesten vast (A/B)
- Op de zuidkant van een duin groeien andere planten dan aan de noordkant (A/B)
Opdracht 7: Waarom kan het zelfs voor onze huisdieren die bij ons in huis leven belangrijk zijn dat wij als eigenaar weten wat hun oorspronkelijke ecosysteem is?
Opdracht 8: Wij leven nu in Nederland, sommige van jullie wonen in een stad, een dorp of misschien wel buitenaf. Allemaal eigen ecosystemen. Maar als je een ecosysteem op de aarde zou kunnen bedenken waar je zou willen wonen. Waar is dat dan? (mag ook gewoon Nederland zijn).
a. Benoem welk in welk ecosysteem jij zou willen wonen (ook al is dat helemaal niet mogelijk; bijvoorbeeld in een oceaan)
b. Geef aan welke a-biotische factoren jou juist aanspreken en welke biotische factoren.
Relaties tussen organismen
RELATIES TUSSEN ORGANISMEN
Voedselketen en voedselweb:
Een voedselketen is een aantal organismen op een rij, waarvan de ene gegeten wordt door de voorgaande. Een voedselweb is datzelfde, maar dan zijn er meerdere organismen tegelijk bij betrokken.
Elk organisme in een voedselketen wordt een schakel genoemd. Een producent maakt zelf voedsel (alle planten), een consument eet, en een reducent (schimmels, bacteriën) breekt alles wat dood gaat weer af. Vaak heb je in een voedselketen meerdere consumenten.
Voorbeeld van een voedselketen:
Gras --> Konijn --> Vos
Opdracht 1: Maak eens twee nieuwe voedselketens met een plant aan het begin. Zet erbij wat de: producent, consument en de reducent is.
Opdracht 2: Hieronder staat een plaatje van een voedselweb. Probeer in je eigen woorden te beschrijven wat een voedselweb is.

Bron afbeelding :http://biologiepagina.nl/Oefeningen/voedselweb/voedselweb.htm
Opdracht 3: Haal uit het bovenstaande voedselweb drie voedselketens, schrijf die op, en zet er bij wat producenten, reducenten en consumenten zijn.
Opdracht 4: Je hebt bij het thema “Ecologie” mogen bedenken in welk ecologisch gebied jij het liefste zou willen wonen. Maak eens een voedselweb van dat gebied. Vergeet niet om jouzelf erin te betrekken!
Populatie:
Een populatie is een groep organismen van dezelfde soort. Bijvoorbeeld: een populatie konijnen, een populatie zeemeeuwen, een populatie leeuwen.
De grootte van een populatie wordt gereguleerd door factoren als
- de aanwezigheid van voedsel
- de aanwezigheid van vijanden
- het voorkomen van ziekten
- abiotische factoren als temperatuur, regenval
De dieren (en planten) van een populatie leven in een biotoop. Dat is de plek waar ze zich thuis voelen. Nou vraag je je misschien af wat nou het verschil is tussen een biotoop en een ecosysteem…
Een ecosysteem ecosysteem gaat over de algemene soorten gebieden zoals woestijn in het algemeen, bossen in het algemeen. Bij een biotoop gaat het over de specifieke gebieden, zoals tropisch regenwoud.
Opdracht 5: Wat is de beste biotoop voor:
a. Koeien
B. Reeën
C. Wormen
D. Leerlingen
C. Zeehonden
Opdracht 6: In een bepaald gebied leven konijnen en vossen.
a. Wat is een goede biotoop voor konijnen én vossen?
b. Beschrijf een situatie wanner er evenwicht is voor beide populaties, dus wanneer zou de verhouding tussen vos en konijn ideaal zijn. Wat is daar voor nodig?
c. Beschrijf door welke omstandigheden beide populaties kunnen veranderen in de loop van b.v. 10 jaar. Wat verandert er dan?
Opdracht 7: Lees het artikel over dierplagen in Australië (staat onderaan in de wikiwijs).
a. Welke plagen komen daar allemaal voor?
b. Hoe zijn deze plagen ontstaan?
c. Wat proberen ze nou te doen om deze plagen te bestrijden?
Artikel over dierenplagen in Australie
Mens en milieu
BIOLOGIE KLAS 1
MENS EN MILIEU
We hebben het al over ecosystemen en biotopen gehad. Allemaal gebieden waar verschillende organismen moeten leven. De natuur doet altijd enorm zijn best om dit soort omgevingen in balans te houden zodat er plek is voor elk levend wezen in dat gebied.
Stel dat er in een gebied ineens meer muizen voorkomen dan hebben uilen meer te eten, hierdoor kunnen zijn weer beter voortplanten en hierdoor komt er geen overschot aan muizen.
Helaas ontstaan er in gebieden met grote regelmaat wel problemen waardoor alle planten en dieren in dat gebied het heel moeilijk krijgen en meer dan eens zijn wij mensen de grote oorzaak van het probleem.
We gaan nu eens kijken naar onze invloed op het milieu, maar wat bedoelen we eigenlijk met het begrip milieu?
“Onder milieu (omgeving) wordt het geheel van voorwaarden en invloeden verstaan die voor het leven van organismen (zoals mens, dier, plant) en voor levensgemeenschappen van essentieel belang zijn. Het is de omgeving waarin de organismen leven.”
Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Milieu
Beantwoord de onderstaande vragen, je mag met je buurman/buurvrouw overleggen en je mag ook het internet gebruiken.
Opdracht 1: Beschrijf hoe de mens invloed kan hebben op het milieu.
Opdracht 2: Bevolkingsgroei heeft een grote invloed, beschrijf waarom dat zo is. Geef zeker 4 redenen.
Opdracht 3: Wanneer er meer mensen op aarde zijn moet er ook meer voedsel komen. Op welke manieren proberen mensen de voedselproductie zo hoog mogelijk te maken, geef 3 methodes.
Bestrijdingsmiddelen:
De landbouw en de veehouderij sector heeft ook veel te maken met ziektes, parasieten en plagen. Om deze problemen te bestrijden kun je gebruik maken van chemische middelen maar ook van biologische middelen. Probeer eens te bedenken wat voor en nadelen zijn van deze twee methodes. Probeer elke methode twee voor en twee nadelen te beschrijven.
|
Voordelen
|
Nadelen
|
Biologische bestrijding
|
|
|
Chemische bestrijding
|
|
|
Bio-industrie:
In het nieuws hoor je heel vaak de term bio-industrie maar wat is dat nou eigenlijk? Dit is de definitie van bio-industrie:
Bio-industrie of vee-industrie is de industrie die met de hoogst mogelijke efficiëntie dierlijke producten produceert. Doordat de efficiëntie op gespannen voet kan staan met het welzijn van de gehouden dieren, ontvangt ze kritiek van dierenwelzijnsorganisaties. De term bio-industrie is bedacht door dierenwelzijnsorganisaties als vertaling van de Engelse term factory farming om de fabrieksmatigheid in intensieve veehouderij te duiden.”
Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Bio-industrie
Opdracht 4: Waarom wordt er zoveel gebruik gemaakt van bio-industrie? Wat zijn de voordelen?
Opdracht 5: Welke nadelen zitten er allemaal aan de bio-industrie, denk hierbij aan de nadelen voor de mens, de dieren en het milieu.
Opdracht 6: Als tegengeluid voor de bio-industrie hoor je onder andere vaak de term biologische veehouderij.
a. Wat bedoelen we met biologische veehouderij?
b. Wat zijn de voordelen van deze vorm van veehouderij?
c. Wat zijn de nadelen van deze vorm van veehouderij?
Opdracht 7: waarom denk je dat nog niet alle veehouderij in Nederland biologische veehouderij is geworden in Nederland?
Verontreiniging:
Opdracht 8: nog zo’n term waar je vroeger heel veel over hoorde; “zure regen”. Tegenwoordig hoor je het niet zo vaak meer, is het geen probleem meer dan? Lees het artikel dat over zure regen gaat (staat onderaan de wikiwijs pagina) en beantwoord de volgende vragen.
a. Wat is eigenlijk zure regen?
b. Wat zijn veroorzakers van zure regen?
c. Wat zijn de gevolgen van zure regen.
Nou zijn wij als mens kampioen in het verontreinigen van ons milieu maar de natuur zelf kan er ook wat van.
Opdracht 9: Hoe ontstaat natuurlijke verontreiniging in het milieu denk je?
Opdracht 10: Erosie is vernietiging en uitputting.
a. Kun je voorbeelden erosie van landschappen noemen?
b. hoe ontstaat erosie van landschap?
c. Welke mogelijke gevolgen zou erosie kunnen hebben?
Opdracht 11: Wat bedoelen ze met duurzame energie en geef voorbeelden.
Artikel over zure regen
Ingrijpen in de (voedsel)productie en voortplanting
BIOLOGIE KLAS 1
INGRIJPEN IN DE (VOEDSEL)PRODUCTIE EN VOORTPLANTING
Aanpassingen in fokbeleid:
In de vorige hoofdstukken hebben we gekeken naar leefomgevingen van dieren, welke behoeftes ze van nature hebben en waarom het belangrijk is om te weten. Ook hebben we uitgezocht welke invloeden wij als mens hebben op het milieu, vaak in negatieve zin maar soms ook in positieve zin. Het begrip bio-industrie is hierbij ook naar voren gekomen.
De afgelopen jaren zijn er veel ontwikkelingen geweest in de veehouderij sector. Tegenwoordig zijn we weer wat bewuster bezig en kijken we naar biologische producten en naar het welzijn van het dier.
Opdracht 1: Probeer bij de onderstaande dieren eens te bedenken welke eigenschappen wij bij die dieren hebben “gefokt” zodat ze meer nut voor de mens hebben? En bedenk waarom juist deze eigenschappen nadelige gevolgen kunnen hebben voor het dier.
Dier
|
Eigenschappen die voor veehouder of consument gunstig zijn
|
Nadelige gevolgen voor het dier
|
Kip
|
|
|
Melkkoe
|
|
|
Vleeskoe
|
|
|
Opdracht 2: Mogen deze aanpassingen nog steeds?
Genetische modificatie:
Kijk eens het onderstaande filmpje en beantwoord daarna de onderstaande vragen:
https://www.youtube.com/watch?v=LQi-5rKUQE8
Opdracht 3: In de voedselsector wordt regelmatig gesproken over “genetisch gemodificeerd”, probeer eens in simpele woorden uit te leggen wat we hiermee bedoelen?
Opdracht 4:
a. Waarom zou genetisch modificeren nuttig kunnen zijn?
b. Waarom zijn veel mensen huiverig voor genetische modificatie?
Bekijk het filmpje over het klonen van dieren: https://www.youtube.com/watch?v=Nno9A0g_Q0o
Opdracht 5: Wat bedoelen we met het klonen van een dier? Wat is hier het nut van?
Opdracht 6: Nou is veel van ons voedsel genetisch gemodificeerd (G.O of GMO), stel dat ik dat absoluut niet zie zitten hoe kan ik er dan voor zorgen dat ik voedsel eet dat niet genetisch gemodificeerd is.
Opdracht 7: de nieuwste ontwikkeling rond voedselproductie is kweekvlees (ook wel in-vitro vlees) genoemd.
a. Zoek eens uit wat dat precies is en welke voor en nadelen het heeft.
b. Zou jij het willen proberen?
c. Sommige mensen voorspellen dat we in de toekomst helemaal geen voedsel meer nodig hebben, dat we alles binnen kunnen krijgen via pillen en poeders. Denk jij ook dat dit gaat gebeuren?
Kunstmatige inseminatie (KI) en Embryotransplantatie (ET):
Buiten klonen, fokken met bepaalde eigenschappen, bio-industrie en genetische modificatie hebben wij mensen nog wat methodes om de fokkerij te beïnvloeden. Wij gebruiken bij onze dieren regelmatig KI en ET.
Bekijk de filmpjes en ga daarna op onderzoek uit voor de onderstaande vragen: https://www.youtube.com/watch?v=kvpIzCCj2ps en https://www.youtube.com/watch?v=1wyH4WVJbCc
Opdracht 8: Zoek de onderstaande vragen uit voor KI en ET. Zorg voor een compleet verhaal!
- Wat is het?
- Hoe werkt het?
- Bij welke dieren wordt het vaak toegepast?
Opdracht 9: Vul de onderstaande tabel in:
Diersoort
|
Voordelen van KI
|
Eventuele nadelen van KI
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Afrondende opdracht
AFRONDENDE OPDRACHT
Jullie gaan nu een afrondende opdracht maken voor biologie, deze telt voor 50% mee voor het eindcijfer. De toets over alle lessen telt ook voor 50% mee. Je mag deze les na het bespreken van de vragen van het vorige deel er aan werken en volgende week kun je er weer een heel uur aan werken. Als je er 1,5uur goed aan hebt gewerkt dan moet je het ook af kunnen hebben.
Opdracht: Wat moet je gaan doen?
Je gaat een kort verslag maken waar de onderstaande punten in zijn verwerkt. Deze lever je voor de toets in op ELO (docent zal zeggen waar dat moet), als je het verslag niet hebt ingeleverd mag je de toets ook niet maken.
Let op: gebruik je eigen woorden! Wij gebruiken een plagiaatcontrole. En je moet je bronnen bijhouden en verwerken in het verslag.
- Kies een dier uit dat in het wild leeft, kies wel een dier waar je wat over kunt vinden (maak het jezelf niet te moeilijk)
- Beschrijf het ecosysteem waar het dier leeft en de biotoop (maak het verschil tussen die twee duidelijk) en geef de behoeftes aan van het dier (liever beschutting in het bos of open vlakte?)
- Hoe ziet de levensgemeenschap van dit dier eruit; leeft het alleen of in groepen? Wat eet het dier?
- Leg uit welke a biotische factoren er voorkomen in dat gebied en welke biotische factoren.
- Maak een voedselweb van de biotoop van het dier. Dit moet bestaan uit minimaal 8 onderdelen. Maak gebruik van de termen consument, producent en reducent,
- Met welke bedreigingen heeft het dier allemaal te maken; milieu, leefomgeving, vijanden, ziektes? Geef ook aan bij elke bedreiging wie de oorzaak is van deze bedreiging.
- Wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat dit dier over 100 jaar nog steeds lekker in het wild kan leven?
- Bij het afronden van je korte verslag maak je een voorkantje, een inleiding waarin je verteld voor welk dier je hebt gekozen en waarom en je zorgt voor een bronvermelding.