Jullie gaan nu een afrondende opdracht maken voor biologie, deze telt voor 50% mee voor het eindcijfer. De toets over alle lessen telt ook voor 50% mee. Je mag deze les na het bespreken van de vragen van het vorige deel er aan werken en volgende week kun je er weer een heel uur aan werken. Als je er 1,5uur goed aan hebt gewerkt dan moet je het ook af kunnen hebben.
Opdracht: Wat moet je gaan doen?
Je gaat een kort verslag maken waar de onderstaande punten in zijn verwerkt. Deze lever je voor de toets in op ELO (docent zal zeggen waar dat moet), als je het verslag niet hebt ingeleverd mag je de toets ook niet maken.
Let op: gebruik je eigen woorden! Wij gebruiken een plagiaatcontrole. En je moet je bronnen bijhouden en verwerken in het verslag.
Kies een dier uit dat in het wild leeft, kies wel een dier waar je wat over kunt vinden (maak het jezelf niet te moeilijk)
Beschrijf het ecosysteem waar het dier leeft en de biotoop (maak het verschil tussen die twee duidelijk) en geef de behoeftes aan van het dier (liever beschutting in het bos of open vlakte?)
Hoe ziet de levensgemeenschap van dit dier eruit; leeft het alleen of in groepen? Wat eet het dier?
Leg uit welke a biotische factoren er voorkomen in dat gebied en welke biotische factoren.
Maak een voedselweb van de biotoop van het dier. Dit moet bestaan uit minimaal 8 onderdelen. Maak gebruik van de termen consument, producent en reducent,
Met welke bedreigingen heeft het dier allemaal te maken; milieu, leefomgeving, vijanden, ziektes? Geef ook aan bij elke bedreiging wie de oorzaak is van deze bedreiging.
Wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat dit dier over 100 jaar nog steeds lekker in het wild kan leven?
Bij het afronden van je korte verslag maak je een voorkantje, een inleiding waarin je verteld voor welk dier je hebt gekozen en waarom en je zorgt voor een bronvermelding.