Afzet, omzet en winst
Vooraf

Job de Vroes is lid van de basketbalvereniging Rood-Zwart. Hij heeft zich bij zijn teamleider opgegeven om zaterdag de vereniging te helpen.
Twintig ouders bakken dan de hele dag oliebollen in het clubhuis en Job helpt, samen met andere leden, bij het bezorgen van de 1500 oliebollen.
Voor het maken van de oliebollen zijn de volgende inkopen gedaan:
- meel € 105,-
- rozijnen € 62,-
- gist € 13,-
- olie € 120,-
De verkoopprijs is € 0,35 per oliebol.
Wat denk jij?
Welk bedrag levert het verkopen van de oliebollen op?
Aan het eind van deze opdracht kun je:
- het verschil tussen afzet en omzet uitleggen
- het verschil tussen brutowinst en nettowinst uitleggen.
- voorbeelden van bedrijfkosten geven
- Het verschil tussen constante- en variabele kosten uitleggen.
- kostprijs berekeningen maken.
Stap 1
Afzet, omzet en winst
Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste pagina van het volgende onderdeel:
KB: Afzet, omzet en winst
- Neem de tabel over en vul hem verder in.
Artikel |
Afzet |
Verkoopprijs |
Omzet |
A |
50 |
€ 1,80 |
€ ...... |
B |
..... |
€ 2,50 |
€ 487,50 |
C |
90 |
€ ..... |
€ 301,50 |
- Een rijwielhandelaar verkoopt een fiets voor € 450,-.
De inkoopprijs van de fiets is € 270,-.
De bedrijfskosten per fiets zijn € 45,-.
Bereken de brutowinst en de nettowinst.
Voor wie is de nettowinst bestemd?
Antwoorden stap 1 afzet, omzet en winst
- Neem de tabel over en vul hem verder in.
Artikel |
Afzet |
Verkoopprijs |
Omzet |
A |
50 |
€ 1,80 |
€ 90 |
B |
195 |
€ 2,50 |
€ 487,50 |
C |
90 |
€ 3,35 |
€ 301,50 |
- Een rijwielhandelaar verkoopt een fiets voor € 450,-.
De inkoopprijs van de fiets is € 270,-.
De bedrijfskosten per fiets zijn € 45,-.
Bereken de brutowinst en de nettowinst.
♦ € 450 - € 270 = € 180 brutowinst
♦ € 180 - € 45 = € 135 nettowinst
Voor wie is de nettowinst bestemd?
♦ Dit is de inkomstenbron van de ondernemer.
Stap 2
Brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst
- Neem de tabel over en vul de ontbrekende bedragen in.
Omzet |
Inkoopprijs |
Brutowinst |
Bedrijfskosten |
Nettowinst |
€ 3000,- |
€ 2200,- |
€ ..... |
€ 125,- |
€ ..... |
€ ..... |
€ 6000,- |
€ 4500,- |
€ 1200,- |
€ ..... |
€ 834,- |
€ ..... |
€ ..... |
€ 256,- |
€ 112,- |
€ 75,30 |
€ ..... |
€ 36,15 |
€ 12,70 |
€ ..... |
- De firma BeeldGeluid verkoopt televisietoestellen.
Op 1 mei is de voorraad van een bepaald merk tv-toestellen 31 stuks.
Er worden in mei 20 van deze toestellen ingekocht. Op 1 juni is de voorraad nog 16 stuks.
De verkoopprijs van dit toestel is € 625,-. De inkoopprijs is € 385,-.
De bedrijfskosten bedragen € 100,- per toestel.
- Bereken de afzet van dit merk televisietoestel in deze periode.
- Bereken ook de omzet.
- Hoeveel bedraagt de brutowinst?
- En hoeveel de nettowinst?
Controleer je antwoorden.
Antwoorden stap 2 afzet, omzet en winst
- Neem de tabel over en vul de ontbrekende bedragen in.
Omzet |
Inkoopprijs |
Brutowinst |
Bedrijfskosten |
Nettowinst |
€ 3000,- |
€ 2200,- |
€ 800 |
€ 125,- |
€ 675 |
€ 10500 |
€ 6000,- |
€ 4500,- |
€ 1200,- |
€ 3300 |
€ 834,- |
€ 466 |
€ 368 |
€ 256,- |
€ 112,- |
€ 75,30 |
€ 39,15 |
€ 36,15 |
€ 12,70 |
€ 23,45 |
- De firma BeeldGeluid verkoopt televisietoestellen.
Op 1 mei is de voorraad van een bepaald merk tv-toestellen 31 stuks.
Er worden in mei 20 van deze toestellen ingekocht. Op 1 juni is de voorraad nog 16 stuks.
De verkoopprijs van dit toestel is € 625,-. De inkoopprijs is € 385,-.
De bedrijfskosten bedragen € 100,- per toestel.
- Bereken de afzet van dit merk televisietoestel in deze periode.
♦ 1 mei = 31
♦ Mei = 31 + 20 = 51
♦ 1 juni = 16 stuks over
♦ dus 51 - 16 = 35 stuks verkocht
- Bereken ook de omzet.
♦ 35 x € 625 = € 21.875
- Hoeveel bedraagt de brutowinst?
♦ Inkoopprijs = 35 * € 385 = € 13.475
♦ Brutowinst = € 21.875 - € 13.475 = € 8400
- En hoeveel de nettowinst?
♦ Brutowinst = € 21.875 - € 13.475 = € 8400
♦ Nettowinst = € 8400 - (35 * 100) = € 4900
Bedrijfskosten
Vooraf

De heer De Groot heeft een bouwbedrijf. Een van zijn klanten wil een houten schuur laten maken.
De Groot moet een prijsopgaaf maken.
Wat denk jij?
Waar hangt de prijs van de houten schuur vanaf?
Schrijf zoveel mogelijk verschillende factoren op.
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
- een aantal voorbeelden van bedrijfskosten noemen.
- uitleggen wat afschrijvingskosten zijn en ken je verschillende manieren om de afschrijvingskosten te berekenen.
- uitleggen wat het verschil is tussen constante kosten en variabele kosten.
- uitleggen waarom de btw geen kostenpost voor de ondernemer is
Stap 1
Bedrijfskosten
Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste pagina van het volgende onderdeel:
KB: Bedrijfskosten
Welke soort bedrijfskosten herken je in de volgende situaties?
- Het bedrijf sponsort de plaatselijke voetbalclub.
- De nota van het gasbedrijf bedraagt € 259,-.
- De secretaresse verstuurt een aantal brieven.
- Als je hier gaat werken, krijg je een bedrijfsopleiding.
- Het magazijn is afgelopen zomer voor € 10.000,- verbouwd.
- Voor de aanschaf van een nieuwe machine heeft de ondernemer € 8.000,- geleend.
Controleer je antwoorden.
Antwoorden stap 1 bedrijfskosten
Welke soort bedrijfskosten herken je in de volgende situaties?
- Het bedrijf sponsort de plaatselijke voetbalclub.
♦ Reclamekosten
- De nota van het gasbedrijf bedraagt € 259,-.
♦ Huisvestingskosten
- De secretaresse verstuurt een aantal brieven.
♦ administratiekosten
- Als je hier gaat werken, krijg je een bedrijfsopleiding.
♦ personeelskosten
- Het magazijn is afgelopen zomer voor € 10.000,- verbouwd.
♦ Huisvestingskosten
- Voor de aanschaf van een nieuwe machine heeft de ondernemer € 8.000,- geleend.
♦ rentekosten
Stap 2
Verschillende kosten
De heer De Groot heeft een bouwbedrijf. Een klant wil een houten schuur laten maken. Bij het maken van de prijsopgaaf moet De Groot rekening houden met materiaalkosten. Daarnaast moet hij rekening houden met de kosten van het gereedschap dat hij gebruikt. Het gereedschap wordt niet weggegooid als de schuur klaar is, maar het gereedschap zal eens vervangen moeten worden.
- Geef twee voorbeelden van materiaalkosten waarmee De Groot rekening moet houden bij het maken van de prijsopgaaf.
- Bedenk een manier waarop De Groot in de prijsopgaaf rekening kan houden met de kosten die gemaakt worden voor het gereedschap dat wordt gebruikt?
Bestudeer nu de tweede pagina van het onderdeel bedrijfskosten:
KB: Bedrijfskosten
- De aanschafprijs van een machine is € 540.000,-. De verwachting is dat de machine 9 jaar meegaat.
- Bereken de afschrijvingskosten per jaar.
- Wat doet een ondernemer om na 9 jaar een nieuwe machine te kunnen kopen?
Antwoorden stap 2 bedrijfskosten
- Geef twee voorbeelden van materiaalkosten waarmee De Groot rekening moet houden bij het maken van de prijsopgaaf.
♦ Hout en houtbeslag (spijkers, schroeven etc.)
- Bedenk een manier waarop De Groot in de prijsopgaaf rekening kan houden met de kosten die gemaakt worden voor het gereedschap dat wordt gebruikt?
♦ gebruik in je antwoord in ieder geval de term afschrijvingskosten
Stap 3

Een dameskapsalon heeft per week de volgende kosten:
|
kostensoort |
bedrag |
|
Loonkosten |
€ 2480,- |
|
Huisvestingskosten |
€ 1760,- |
|
Energiekosten |
€ 440,- |
|
Afschrijvingskosten |
€ 680,- |
|
Overige kosten |
€ 1040,- |
Per week heeft de salon gemiddeld 320 klanten.
Beantwoord de volgende vragen.
- Leg uit waarom een kapsalon afschrijvingskosten heeft.
- Geef een voorbeeld van mogelijke overige kosten.
- Hoeveel is dat per klant?
- Een klant besteedt gemiddeld € 25,- in de kapsalon.
Is dat genoeg?
- Leg uit waar de BTW niet als kostensoort er tussen staat.
Antwoorden stap 3 bedrijfskosten
kostensoort |
bedrag |
|
Loonkosten |
€ 2480,- |
|
Huisvestingskosten |
€ 1760,- |
|
Energiekosten |
€ 440,- |
|
Afschrijvingskosten |
€ 680,- |
|
Overige kosten |
€ 1040,- |
Per week heeft de salon gemiddeld 320 klanten.
Beantwoord de volgende vragen.
- Leg uit waarom een kapsalon afschrijvingskosten heeft.
♦ Er zijn materialen nodig die langere tijd meegaan. Denk aan: fohn, schaar, droogkap etc.
- Geef een voorbeeld van mogelijke overige kosten.
♦ Sponsering, brochures
- Hoeveel bedragen de bedrijfskosten per klant?
♦ €6400 / 320 = €20 per klant
Een klant besteedt gemiddeld € 25,- in de kapsalon.
- Is dat genoeg?
♦ Dit is genoeg om de kostprijs van € 20 te dekken.
- ♦ BTW zijn geen kosten voor een ondernemer. De consument betaalt BTW de ondernemer draagt dat bedrag aan de belastingdienst af. Alle BTW die een ondernemer zelf betaalt mag van het ontvangen BTW bedrag worden afgetrokken.
Constante- en variabele kosten
Stap 1
Constante en variabele kosten
Bestudeer uit de Kennisbank economie de derde pagina van het onderdeel:
KB: Bedrijfskosten
Geef van de volgende bedrijfskosten aan of het constante kosten of variabele kosten zijn.
Als je twijfelt, leg dan uit waarom je twijfelt.
- energiekosten
- reclamekosten
- materiaalkosten
- huisvestingskosten
- afschrijvingskosten
- personeelskosten
- inkoopkosten
Bespreek jouw antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Hebben jullie steeds dezelfde antwoorden? Bespreek eventuele verschillen.
Antwoorden constante- en variabele kosten
Geef van de volgende bedrijfskosten aan of het constante kosten of variabele kosten zijn.
Als je twijfelt, leg dan uit waarom je twijfelt.
- energiekosten
♦ variabele kosten
- reclamekosten
♦ Constante kosten
- materiaalkosten
♦ variabele kosten
- huisvestingskosten
♦ Constante kosten
- afschrijvingskosten
♦ Constante kosten
- personeelskosten
♦ Constante kosten bij vast personeel
- inkoopkosten
♦ variabele kosten
Kostprijs
Stap 1
Kostprijs berekenen
Maak de volgende twee opdrachten.
- De eigenaar van een winkel in cadeauartikelen heeft berekend dat de bedrijfskosten per product gemiddeld 20% van de inkoopprijs zijn.
- De winkelier heeft een kandelaar ingekocht voor € 20,-. Laat met een berekening zien dat de kostprijs van de kandelaar € 24,- is.
- Wat is de kostprijs als de inkoopprijs € 85,- is?
En wat is de kostprijs bij een inkoopprijs van € 132,-?
- Van een artikel is de kostprijs € 48,-. Wat was de inkoopprijs?
- Waarom wil een ondernemer de kostprijs van een product weten?
- Sander Lokic werkt in vaste dienst bij een garagebedrijf. Hij verdient € 1700,- per maand.
Yke Engels plukt aardbeien bij een boer. Per doosje aardbeien dat ze plukt, krijgt ze € 0,60 cent betaald.
- Horen de loonkosten van Sander tot de constante kosten of tot de variabele kosten?
- En hoe zit dat met de loonkosten van Yke?
Antwoorden kostpijs
- De eigenaar van een winkel in cadeauartikelen heeft berekend dat de bedrijfskosten per product gemiddeld 20% van de inkoopprijs zijn.
- De winkelier heeft een kandelaar ingekocht voor € 20,-. Laat met een berekening zien dat de kostprijs van de kandelaar € 24,- is.
♦ 20 % van € 20 = € 4
♦ €20 + € 4 = € 24
- Wat is de kostprijs als de inkoopprijs € 85,- is?
♦ € 85 x 1,2 = €102
En wat is de kostprijs bij een inkoopprijs van € 132,-?
♦€132 x 1,2 = €158,40
- Van een artikel is de kostprijs € 48,-. Wat was de inkoopprijs?
♦€48 /1,2 = €40
- Waarom wil een ondernemer de kostprijs van een product weten?
♦Dan weet hij voor welk bedrag hij het product kinimaal moet verkopen om geen verlies te maken.
- Sander Lokic werkt in vaste dienst bij een garagebedrijf. Hij verdient € 1700,- per maand.
Yke Engels plukt aardbeien bij een boer. Per doosje aardbeien dat ze plukt, krijgt ze € 0,60 cent betaald.
- Horen de loonkosten van Sander tot de constante kosten of tot de variabele kosten?
♦ Constante kosten, hij werkt in vaste dienst, het salaris komt dus elke maand terug.
De loonkosten zijn onafhankelijk van de productie
- En hoe zit dat met de loonkosten van Yke?
♦ Variabele kosten. De loonkonsten zijn afhankelijk van de productie van Yke.