Antwoorden kostpijs

  1. De eigenaar van een winkel in cadeauartikelen heeft berekend dat de bedrijfskosten per product gemiddeld 20% van de inkoopprijs zijn.
    1. De winkelier heeft een kandelaar ingekocht voor € 20,-. Laat met een berekening zien dat de kostprijs van de kandelaar € 24,- is.

      ♦ 20 % van € 20 = € 4
      ♦ €20 + € 4 = € 24
       
    2. Wat is de kostprijs als de inkoopprijs € 85,- is?
      ♦ € 85 x 1,2 = €102
      En wat is de kostprijs bij een inkoopprijs van € 132,-?
      ♦€132 x 1,2 = €158,40
       
    3. Van een artikel is de kostprijs € 48,-. Wat was de inkoopprijs?
      ♦€48 /1,2 = €40
       
    4. Waarom wil een ondernemer de kostprijs van een product weten?
      ♦Dan weet hij voor welk bedrag hij het product kinimaal moet verkopen om geen verlies te maken. 
       
  2. Sander Lokic werkt in vaste dienst bij een garagebedrijf. Hij verdient € 1700,- per maand.
    Yke Engels plukt aardbeien bij een boer. Per doosje aardbeien dat ze plukt, krijgt ze € 0,60 cent betaald.
    1. Horen de loonkosten van Sander tot de constante kosten of tot de variabele kosten?
      ♦ Constante kosten, hij werkt in vaste dienst, het salaris komt dus elke maand terug. 
      De loonkosten zijn onafhankelijk van de productie
    2. En hoe zit dat met de loonkosten van Yke?
      ♦ Variabele kosten. De loonkonsten zijn afhankelijk van de productie van Yke.