Breuken vergelijken - 1
|
\(\small{\frac13}\) |
|
\(\small\frac23\) |
Breuken kun je met elkaar vergelijken.
- \(\small\frac{1}{3}\) is kleiner dan \(\small\frac{2}{3}\)
Je schrijft \(\small\frac{1}{3}<\frac{2}{3}\)
Het teken \(\small<\) betekent: 'is kleiner dan'.
- \(\small\frac{3}{4}\) is groter dan \(\small\frac{1}{4}\)
Je schrijft \(\small\frac{3}{4}>\frac{1}{4}\)
Het teken \(\small>\) betekent: 'is groter dan'.
Breuken vergelijken - 2
Soms helpt een plaatje bij het vergelijken van breuken.
Je ziet twee even grote rechthoeken.
- Van de bovenste rechthoek \(\small\frac{1}{5}\) is deel gekleurd.
- Van de onderste rechthoek is \(\small\frac{1}{3}\) deel gekleurd.
In de bovenste rechthoek is minder gekleurd dan in de onderste rechthoek:
- \(\small\frac{1}{5}\) is kleiner dan \(\small\frac{1}{3}\)
- \(\small\frac{1}{5}<\frac{1}{3}\)
In de onderste rechthoek is meer gekleurd dan in de bovenste.
- \(\small\frac{1}{3}\) is groter dan \(\small\frac{1}{5}\)
- \(\small\frac{1}{3}>\frac{1}{5}\)
Zie je in de rechthoeken ook dat \(\small\frac{4}{5}\) deel groter is dan \(\small\frac{2}{3}\) deel?
- \(\small\frac{4}{5}\) is groter dan \(\small\frac{2}{3}\)
- \(\small\frac{4}{5}>\frac{2}{3}\)
Breuken vergelijken - 3
Soms gebruik je de rekenmachine bij het vergelijken van breuken.
- \(\small\frac{3}{5}=3:5=0{,}6\)
\(\small\frac{7}{10}=7:10=0{,}7\)
Dus \(\small\frac{3}{5}<\frac{7}{10}\)
- \(\small\frac{4}{5}=4:5=0{,}8\)
\(\small\frac{3}{4}=3:4=0{,}75\)
\(\small0{,}75\) is kleiner dan \(\small0{,}8\)
Dus \(\small\frac{3}{4}<\frac{4}{5}\)
Breuken vergelijken - Voorbeeld 1
|
\(\small{\text{Irma}}\) |
|
\(\small{\text{Ito}}\) |
Irma en Ito eten pizza in een restaurant.
- Irma eet \(\small\frac{2}{3}\) deel van haar pizza op.
- Ito eet \(\small\frac{3}{5}\) deel van haar pizza op.
Wie heeft het meest van haar pizza gegeten?
- \(\small\frac{2}{3}=2:3\approx0{,}67\)
- \(\small\frac{3}{5}=3:5=0{,}6\)
- \(\small\frac{2}{3}>\frac{3}{5}\)
Dus Irma heeft het meest van haar pizza gegeten.
Breuken vergelijken - Voorbeeld 2
In de klas van Samir zitten \(\small20\) leerlingen.
Van die \(\small20\) leerlingen hebben er \(\small7\) een onvoldoende voor wiskunde.
Dat is \(\small\frac{7}{20}\) deel.
\(\small\frac{7}{20}=7:20=0{,}35\)
In de klas van George zitten \(\small24\) leerlingen.
Van die \(\small24\) leerlingen hebben er \(\small8\) een onvoldoende voor wiskunde.
Dat is \(\small\frac{8}{24}\) deel.
\(\small\frac{8}{24}=8:24\approx0{,}33\)
Je ziet: \(\small\frac{7}{20}>\frac{8}{24}\)
In de klas van George zitten dus in verhouding minder mensen met een onvoldoende.