3M: Rondkomen

3M: Rondkomen

Inleiding - Rondkomen

Thema

Rondkomen
Het is pas woensdag en je zakgeld voor die week is alweer op. Waar heb je je geld aan uitgegeven? Het lijkt wel of het weggevlogen is. Ligt het aan jouw koopgedrag of heeft iedereen dat probleem?
Als je dat wilt, kun je hulp krijgen over hoe je het beste met je geld kunt omgaan. Zeker als je iets duurs koopt, is het verstandig om vooraf advies in te winnen.

De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'Waar geven we geld aan uit?'.
In de opdracht onderzoek je de vraag: 'Wat zijn de verschillen in uitgaven tussen een gezin met een hoog inkomen en een gezin met een laag inkomen?' Dat onderzoek je door de uitgaven van drie gezinnen met een verschillend inkomen met elkaar te vergelijken. De resultaten geef je weer in drie cirkeldiagrammen.

Je sluit het thema af met een diagnostische toets. De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen. Je moet 80% van de vragen goed beantwoorden om een voldoende te scoren voor de toets.

Leerdoelen

Aan het eind van het thema moet je:

  • weten wat het verschil is tussen primaire producten en secundaire producten.
  • uitgaven kunnen onderverdelen in dagelijkse uitgaven, vaste uitgaven en incidentele uitgaven.
  • de begrippen budget en begroting kennen.
  • kunnen werken met indexcijfers.
  • weten wat het verschil is tussen je nominale inkomen en je reële inkomen.
  • factoren kunnen noemen die je koopgedrag bepalen.
  • weten wat wordt bedoeld met consumentisme en met een vergelijkend warenonderzoek.

Werkplan

Het thema Rondkomen bestaat uit een inleiding, drie opdrachten, een afsluitende opdracht, een begrippenlijst en een diagnostische toets.

Het is belangrijk dat je goed bijhoudt wat je gedaan hebt. Om je hierbij te helpen is er een werkplan gemaakt. Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.

Download hier het Werkplan Rondkomen

Wat doe je met je geld?

Vooraf

Ken je dat: het is pas woensdag en je geld voor die week is al op? Waar heb je teveel geld aan uitgegeven? Hoe los je dat op? Lukt het je om de rest van de week wat minder uit te geven?

Het is belangrijk om goed zicht te hebben op je inkomsten en uitgaven.
Maar dat geldt natuurlijk niet alleen voor jou. Dat is ook belangrijk voor je ouders/verzorgers; ook zij moeten goed weten hoeveel geld ze te besteden hebben en hoeveel geld ze aan verschillende zaken kunnen uitgeven. En het liefst niet alleen voor de komende week, maar als het even kan voor een wat langere periode.

Wat denk jij?

  • Waarom is het handig om regelmatig een overzicht te maken van de verwachte inkomsten en uitgaven?
  • Maak een lijstje met uitgaven die in ieder gezin voorkomen.
    Geef bij iedere uitgave aan of het een eenmalige uitgave is of dat de uitgave regelmatig terugkomt.
Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen dat je producten kunt indelen in goederen en diensten.
  • uitleggen dat je producten kunt indelen in primaire producten en secundaire producten.
  • de definitie van de begrippen dagelijkse uitgaven, vaste uitgaven en incidentele uitgaven geven.
  • de definitie van de begrippen budget en begroting geven.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Vragen beantwoorden over verschillende producten.
Stap 2 Alleen Schema invullen en vragen beantwoorden over verschillende producten.
Stap 3 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over verschillende uitgaven.
Stap 4 Alleen Vraag beantwoorden over telefoonkosten.
Stap 5 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over budgetteren.
Stap 6 Alleen + samen Vragen over bezuinigen beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 7 Alleen Vragen beantwoorden over omrekenen.
Stap 8 Alleen Vragen beantwoorden over begroten.
Stap 9 Alleen De website van het NIBUD bezoeken en vragen beantwoorden met behulp van deze website.
Extra Alleen + samen Video's bekijken en bespreken met klasgenoot.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

 

 

 

 

 

Stap 1

Producten
Met je inkomen kun je sparen of consumeren.
Consumeren is het kopen van producten.
Het niet uitgeven van je geld noem je sparen.

Producten kun je onderverdelen in goederen en diensten.

  • Goederen kun je aanraken, bijvoorbeeld een schrift of een brommer.
  • Diensten kun je niet aanraken, bijvoorbeeld een busrit of les krijgen.
Producten kun je ook nog onderverdelen in primaire en secundaire producten.
  • Primaire producten zijn goederen en diensten die je nodig hebt om in leven te blijven. Denk aan voeding, kleding en huisvesting.
  • Secundaire producten zijn goederen en diensten die niet echt nodig zijn. Denk aan: een wintersportvakantie of een zonnebank.

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Primaire producten worden ook wel basisbehoeften genoemd. Leg uit waarom.
  2. Secundaire producten worden ook wel luxe producten genoemd. Leg uit waarom.

Stap 2

Indeling producten

Bekijk het schema hieronder. Het schema is nog niet af.
Neem het schema over en vul het verder in.
Welk woord ontbreekt in de volgende zinnen, primaire of secundaire?

  1. Een bakker verkoopt voornamelijk ............... producten.
  2. Bij de Bijenkorf koop je vooral ............... producten.
  3. Als je moet bezuinigen kun je dat het best doen op ............... producten.

Stap 3

Verschillende uitgaven
Hieronder zie je een aantal verschillende uitgaven van een gezin.

1 brood      5 huur woning 9 nieuwe schoenen
2 kaas 6 gas en elektra 10 reparatie wasmachine
3 melk 7 krantenabonnement 11 nieuwe computer
4 rijst 8 contributie muziekschool      12 reparatie fiets

 

  1. Wat is het verschil tussen de producten in het 1e rijtje en de producten in het 2e rijtje?
  2. Schrijf op wat het verschil is tussen het 2e rijtje en het 3e rijtje.

 

Bestudeer nu de eerste pagina van het volgende onderdeel. 

KB: Indeling uitgaven

Bekijk nogmaals de drie kolommen met uitgaven.

  1. In welke kolom gaat het om dagelijkse uitgaven?
  2. In welke kolom gaat het om vaste uitgaven?
  3. In welke kolom gaat het om incidentele uitgaven?

Stap 4

Telefoonkosten
Edwin en Bianca zijn het niet met elkaar eens.
Volgens Edwin behoren telefoonkosten tot tot de dagelijkse uitgaven; je maakt immers iedere dag gebruik van je telefoon.
Volgens Bianca behoren de telefoonkosten tot de vaste uitgaven; je betaalt maar één keer per maand.

  • Wie heeft er volgens jou gelijk? Leg je antwoord uit.

Stap 5

Budget en begroting
Bestudeer nu uit de Kennisbank economie het volgende onderdeel. 

KB: Budgetteren

Beantwoord vervolgens de vragen.

  1. Hoe noem je de hoeveelheid geld waarvan je een bepaalde periode moet rondkomen?
  2. Hoe noem je een overzicht van de inkomsten en uitgaven?
  3. Waar of niet waar?
    Als je wilt sparen, moet je minder uitgeven dan je budget toelaat.
  4. Waar of niet waar?
    Als je moet bezuinigen, kun je dat het best doen op de uitgaven aan primaire behoeften.
  5. Waar of niet waar?
    Als je meer gaat verdienen, zullen de uitgaven aan primaire producten in procenten toenemen.
  6. Waar of niet waar?
    Als je meer gaat verdienen, zullen de uitgaven aan secundaire producten in procenten toenemen.

Stap 6

Bezuinigen
Anne is student. Zij heeft € 800,- aan inkomsten per maand.
In de tabel zie je de uitgaven van Anne in de maand september.

  Dagelijkse uitgaven   Vaste lasten   Incidentele uitgaven  
Boodschappen € 180,-    
Huur   € 300,-  
Gas, water en licht     € 40,-  
Verzekeringen   € 24,-  
Studieboeken     € 200,-
Kleding     € 140,-
Telefoon   € 45,-  


Beantwoord de volgende vragen. Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

  1. Komt Anne in september uit met haar inkomsten?
  2. Hoe kun je in een maand meer uitgeven dan je inkomen toelaat?
    Geef twee mogelijkheden.
  3. Wat denk je, zijn de uitgaven van Anne iedere maand even hoog? Leg uit.
  4. Op welke uitgaven kan Anne het gemakkelijkst bezuinigen?

Stap 7

Omrekenen
Soms moet je een bedrag per maand omrekenen naar een bedrag per jaar of naar een bedrag per kwartaal. Daarvoor kun je het onderstaand schema gebruiken.


Reken uit.
  1. Een abonnement van € 60,- per kwartaal is gelijk aan ……… per maand.
  2. Een autoverzekering van € 120,- per jaar is gelijk aan …….. per maand.
  3. € 60,- per week aan boodschappen is gelijk aan ……… per maand.

Stap 8

Begroten
Een gezin heeft een schatting gemaakt van de uitgaven voor het komend jaar.

Periode Bedrag
Boodschappen wekelijks € 120,-
Huur, gas, water en licht maandelijks € 800,-
Kleding maandelijks € 400,-
Auto wekelijks € 60,-
Vakantie jaarlijks € 2520,-
Overigen maandelijks € 300,-

De inkomsten van het gezin bedragen € 2500,- per maand.
Is dat genoeg? Leg je antwoord uit met een berekening.

Stap 9

NIBUD
Op de website van het NIBUD (www.nibud.nl) vind je veel nuttige informatie over allerlei geldzaken. Op de site vind je ook een aantal zinvolle tests en spellen.
Bezoek de site van het NIBUD en surf er minimaal 10 minuten rond.

Ga in ieder geval op zoek naar antwoord op de volgende vragen:

  1. Krijg jij genoeg zakgeld in vergelijking tot je leeftijdsgenoten?
  2. Hoeveel belgeld krijgt iemand van jouw leeftijd gemiddeld?
  3. Hoeveel procent van de jongeren koopt wel eens iets via internet?
  4. Wat is een spaarplan?
  5. Hoeveel procent van de jongeren leent wel eens geld om iets te kunnen kopen?

Extra: lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staan video's die goed passen bij dit thema.
Bekijk de video's. Kun je de video's goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video's met een klasgenoot.

Video: Goederen en diensten
Video: Budgetteren

Antwoorden

Stap 8
Uitgaven per jaar:
Boodschappen 52 x 120,- = € 6240,-
Huur, gas, water en licht: 12 x € 800,- = € 9600,-
Kleding: 12 x € 400,- = € 4800,-
Auto: 52 x € 60,- = € 3120,- Vakantie: € 2520,-
Overigen: 12 x € 300,- = € 3600,-
Totaal: € 29.880,-

Inkomsten per jaar: 12 x € 2500,- = € 30.000,-.

Het inkomen is dus net hoog genoeg.

Indexcijfers

Vooraf

In de tabel hieronder zie je de loonontwikkeling tussen 2000 en 2008 in een drietal bedrijfstakken.

Lonen per bedrijfstak (2000 = 100)

  2000      2002      2004      2006      2008     
Landbouw      100 109 112 114 117
Horeca 100 111 116 117 118
Onderwijs 100 108 112 114 116


Wat denk jij?

  1. De lonen zijn tussen 2000 en 2008 in de drie bedrijfstakken steeds gestegen. Hoe zie je dat in de tabel?
  2. In welke bedrijfstak zijn de lonen tussen 2000 en 2008 het meest gestegen?
  3. Kun je uit de tabel afleiden dat in 2008 iemand in de horeca meer verdient dan iemand in het onderwijs?

Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen hoe je verschillende perioden kunt vergelijken met indexcijfers.
  • uitleggen wat het verschil is tussen het nominale inkomen en reële inkomen.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen + samen Informatie lezen, vragen beantwoorden en vergelijken met klasgenoot.
Stap 2 Alleen Rekenen met indexcijfers - 1.
Stap 3 Alleen Rekenen met indexcijfers - 2.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over het prijsindexcijfer.
Stap 5 Alleen Vragen beantwoorden over lonen en prijzen.
Stap 6 Alleen Vragen beantwoorden over het nominale en reële inkomen.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Indexcijfers
Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderdeel. 

KB: Indexcijfers

Tabel indexcifers: Lonen per bedrijfstak (2000 = 100)

  2000      2002      2004      2006      2008     
Landbouw      100 109 112 114 117
Horeca 100 111 116 117 118
Onderwijs 100 108 112 114 116

 

  1. Welk jaar is het basisjaar? Wat wordt bedoeld met het basisjaar?
  2. In 2002 waren in de landbouw de lonen 9% hoger dan in 2000. Hoe zie je dat?
  3. Met hoeveel % zijn de lonen in het onderwijs gestegen tussen 2000 en 2004?
  4. In welke bedrijfstak zijn de lonen tussen 2000 en 2008 het meest gestegen?
  5. Kun je uit de tabel afleiden dat iemand in de horeca in 2008 meer verdiende dan iemand in het onderwijs. Leg je antwoord uit

 

Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

Stap 2

Rekenen met indexcijfers
Hieronder zie je nogmaals de loonontwikkeling in een aantal bedrijfstakken tussen 2000 en 2008.

Lonen per bedrijfstak (2000 = 100)

  2000      2002      2004      2006      2008     
Landbouw      100 109 112 114 117
Horeca 100 111 116 117 118
Onderwijs 100 108 112 114 116


Reken uit.

  1. Herman Glas werkt in de horeca. In 2000 verdiende hij € 2000,- per maand.
    Hoeveel verdiende Herman in 2008 per maand?
  2. Yvonne Jager werkt in de landbouw. In 2000 verdiende zij € 1800,- per maand.
    Hoeveel verdiende Yvonne in 2008 per maand?
  3. Ito Markouc werkt in het onderwijs. In 2000 verdiende zij € 2400,- per maand.
    Hoeveel verdiende Ito in 2008 per maand?

Stap 3

Rekenen met indexcijfers - 2
In de tabel zie je hoe het maandsalaris van Roland Hendrixs de afgelopen jaren is veranderd.

jaar salaris indexcijfer
2008 € 1500,- 100
2009 € 1590,- 106
2010 € 1725,- .. 1 ..
2011 € 1620,- .. 2 ..
2012 € 1470,- .. 3 ..

  1. Laat met een berekening zien dat het indexcijfer in 2009 klopt.
  2. Bereken het indexcijfer in 2010, 2011 en 2012.

Stap 4

Prijsindexcijfer
Ook de ontwikkeling van de prijzen van producten wordt vaak weergegeven met indexcijfers. Een grafiek die de prijsontwikkeling in een land over een aantal jaren weergeeft zou er zo uit kunnen zien.

Gebruik de grafiek bij het beantwoorden van de volgende vragen.

  1. De grafiek loopt steeds omhoog.
    Wat betekent dat voor de prijzen van de producten.
  2. Hoe noem je het duurder worden van producten?
  3. Volgens de grafiek is het prijsindexcijfer in jaar 5 gelijk aan 110. Dat betekent dat de prijzen met 10% zijn gestegen ten opzichte van het basisjaar.
    Betekent dat dat alle producten in dat land 10% duurder zijn geworden? Leg je antwoord uit.
  4. Het duurder worden van producten kan gevolgen hebben voor je koopkracht. Leg dat uit.

Stap 5

Lonen en prijzen
Bekijk de gegevens in de tabel.

jaar indexcijfer lonen indexcijfer prijzen
2010 100 100
2013 105 108

Beantwoord de volgende vragen.
  1. Met hoeveel procent zijn de lonen gestegen tussen 2010 en 2013?
  2. En met hoeveel procent zijn de prijzen gestegen tussen 2010 en 2013?
  3. Is de koopkracht van de consumenten er op vooruit of op achteruit gegaan tussen 2010 en 2013? Leg je antwoord uit.

De hoeveelheid geld die je verdient, wordt ook wel je nominale inkomen genoemd. Het aantal producten dat je van je inkomen kunt kopen, noem je je reële inkomen.
Je reële inkomen is hetzelfde als de koopkracht van je inkomen.

Stap 6

Nominaal of reëel?
In Astraland is de munteenheid de Astra. Een leraar in Astraland heeft een maandinkomen van 150 Astra.

  1. Is 150 Astra het nominale inkomen of het reële inkomen van een leraar in Astraland?
  2. Waar moet je iets over weten om iets te kunnen zeggen over het reële inkomen van een leraar in Astraland?

Je hebt het afgelopen jaar 10% zakgeldverhoging gekregen.
De inflatie was het afgelopen jaar ongeveer 3%.

  1. Wat klopt? Kies het juiste antwoord.
  1. Je zakgeld is nominaal met 10% verhoogd en reëel met ong. 10% verhoogd.
  2. Je zakgeld is nominaal met 7% verhoogd en reëel met ong. 10% verhoogd.
  3. Je zakgeld is nominaal met 10% verhoogd en reëel met ong. 7% verhoogd.
  4. Je zakgeld is nominaal met 7% verhoogd en reëel met ong. 7% verhoogd.
  5. Je zakgeld is nominaal met 10% verhoogd en reëel met ong. 3% verhoogd.
  6. Je zakgeld is nominaal met 7% verhoogd en reëel met ong. 3% verhoogd.

Stap 7

Samengesteld indexcijfers
Bestudeer uit de Kennisbank het onderdeel:

KB: Consumenten prijs index (CPI)

Beantwoord de volgende vragen.

  1. Geef een omschrijving van het begrip inflatie.
  2. In de Kennisbank staat: "Bij het bepalen van de inflatie, houd je rekening met het belang van de prijsstijging van de verschillende producten."
    Maak met een voorbeeld duidelijk wat met deze zin wordt bedoeld.
  3. Geef een omschrijving van het begrip samengesteld indexcijfer.
  4. Leg uit waarom het CPI een samengesteld indexcijfer is.

Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

Stap 8

Berekening samengesteld indexcijfer
Op pagina 2 in het volgende Kennisbankitem staat een voorbeeld van hoe je een samengesteld indexcijfer kunt berekenen. Bestudeer dat voorbeeld goed.

KB: Consumenten prijs index (CPI)

Gebruik de informatie uit de Kennisbank om de volgende vragen te beantwoorden.

  1. De uitgaven van een gezin zijn onderverdeeld in vier productgroepen.
    Welke vier?
  2. Iedere productgroep heeft een wegingsfactor.
    Welke productgroep heeft de hoogste wegingsfactor?
    Wat betekent dat?
  3. In de kolom prijsverschil zie je hoeveel de prijzen gestegen of gedaald ten opzichte van het vorige jaar.
    Van welke productgroep is de prijs het meest gestegen?
  4. Hoe wordt het CPI berekend?
    Wat betekent een CPI van 101,5?

Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

 

Stap 9

Samengesteld indexcijfer
Bekijk de tabel hieronder.

Berekening CPI

productgroep wegingsfactor prijsverschil
wonen 25% 104 0,25 x 104 = ....
voeding 20% 102
kleding 20% 96
ontspanning 15% 110
overig 20% 104
totaal 100%

Neem de tabel over.
Bereken het CPI op basis van de gegevens uit de tabel.

Antwoorden

Stap 3

  1. 1590/1500 = 1,06, dus indexcijfer is 106. Klopt!
  2. 2010: 1725/1500 = 1,15, dus indexcijfer is 115.
    2011: 1620/1500 = 1,08, dus indexcijfer is 108.
    2012: 1470/1500 = 0,98, dus indexcijfer is 98.
Stap 9
productgroep wegingsfactor prijsverschil
wonen 25% 104 0,25 x 104 = 26
voeding 20% 102 0,2 x 102 = 20,4
kleding 20% 96 0,2 x 96 = 19,2
ontspanning 15% 110 0,15 x 110 = 16,5
overig 20% 104 0,2 x 104 = 20,8
totaal 100% 102,9

Koopgedrag

Vooraf

Als je een spijkerbroek koopt, heb je veel keus. De keuze die je uiteindelijk maakt voor het merk of het model wordt beïnvloed door allerlei factoren.
Hieronder zie je een aantal factoren.

het weer je humeur
je vrienden je woonplaats
je leeftijd je geslacht
je inkomen de dag van de week

Wat denk jij?
Welke factoren hebben invloed op de manier waarop je een spijkerbroek koopt?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen wat bedoeld wordt met koopgedrag en kun je factoren noemen die je koopgedrag bepalen.
  • uitleggen wat het verschil is tussen commerciële en ideële reclame.
  • uitleggen wat een vergelijkend warenonderzoek is.
  • twee voorbeelden van consumentenorganisaties noemen en kun je het begrip consumentisme beschrijven.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over koopgedrag.
Stap 2 Alleen Nederlandse commerciële reclameslogans opzoeken.
Stap 3 Alleen Informatie lezen, een vergelijkend warenonderzoek bekijken en vragen beantwoorden met behulp van dit onderzoek.
Stap 4 Alleen + samen Een enquête over koopgedrag houden onder je klasgenoten.
Stap 5 Alleen Een vergelijkend warenonderzoek bekijken en vragen beantwoorden met behulp van dit onderzoek.
Stap 6 Alleen + samen Vragen beantwoorden en onderzoek doen naar een consumentenorganisatie.
Extra Samen Een vergelijkend warenonderzoek doen met een klasgenoot.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank de eerste twee pagina's van het volgende onderdeel.

KB: Koopgedrag

Beantwoord nu de volgende vragen.

Toets:Koopgedrag

Stap 2

Reclame
Commerciële reclame is bedoeld om je koopgedrag te beïnvloeden.
Ideële reclame is bedoeld om je gedrag te beïnvloeden.

Ga op zoek naar Nederlandse commerciële reclameslogans. 
Schrijf drie reclameslogans op die jij goed vindt. Schrijf ook op waarom je deze reclameslogans goed vindt.

Ga ook op zoek naar drie ideële reclameslogans.
Kijk bijvoorbeeld eens op www.sire.nl.
Schrijf weer drie reclameslogans op die jij goed vindt.
Waarom vind je de slogans goed?

Stap 3

Vergelijkend warenonderzoek
Bestudeer uit de Kennisbank de laatste twee pagina's het volgende onderdeel.

KB: Koopgedrag

Bekijk het vergelijkend warenonderzoek naar hamburgers bij McDonalds.

Gebruik het onderzoek om de volgende vragen te beantwoorden.

  1. In welk land zijn de hamburger het duurst?
  2. In welk land worden de kleinste hamburgers verkocht?
  3. In welk land hebben de hamburgers per portie de meeste calorieën?
  4. In welke landen scoort McDonalds op het punt hygiëne minimaal goed?
  5. Wat kun je zeggen over de vleessamenstelling van de hamburgers in Finland?

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.

Stap 4

Enquête koopgedrag
Je gaat onder je klasgenoten een kleine enquête houden.

Stel je wilt een nieuw telefoontoestel + abonnement kopen.
Wat beïnvloedt je koopgedrag het meest?
Kies twee factoren uit:
[] Vrienden/familie
[] TV reclame
[] Folder
[] Nieuwsbrief
[] De verkoper
[] Een vergelijkend warenonderzoek

Verzamel de antwoorden van minstens 10 klasgenoten.
Verwerk de uitkomsten in een tabel of in een staafdiagram.

Komt de uitkomst overeen met je verwachting?

Stap 5

Hieronder zie je een gedeelte van een onderzoek naar kinderzitjes.


 
  1. Welk kinderzitje is het duurst?
  2. Welk kinderzitje scoort het slechts op veiligheid?
  3. Jasper en Inge de Bruin willen een kinderzitje kopen.
    Welk zitje zou jij hen aanraden? Leg je antwoord uit.

Bij het vergelijkend warenonderzoek is het volgende schema gemaakt.

  1. Welk merk kinderzitje hoort bij het cijfer 2? En welk merk bij het cijfer 4?
  2. Wat is het voordeel van dit schema in vergelijking met het vergelijkend warenonderzoek? Schrijf ook een nadeel van dit schema op.

Stap 6

Veel vergelijkend warenonderzoek wordt uitgevoerd door de de Consumentenbond. De resultaten worden gepubliceerd in de Consumentengids.
Andere consumentenorganisaties zijn de ANWB en vereniging Eigen Huis.

  1. Schrijf de afkorting ANWB voluit.
  2. Voor welke groep consumenten komt de ANWB op?
  3. Schrijf ook de groep consumenten op die lid zijn van de Vereniging Eigen huis

Doe samen met iemand uit je klas een onderzoek naar één van de drie genoemde consumentenorganisaties.
Geef onder andere antwoord op vragen als:

  • Welke activiteiten organseren de organisaties voor hun leden?
  • Hoeveel leden heeft iedere organisatie?
  • Hoe komen de organisaties aan hun geld?
  • ....

Geef aan het eind van je onderzoek aan of je zelf wel of geen lid denkt te worden van een consumentenorganisatie.

Extra

Vergelijkend warenonderzoek
Als je tijd over hebt, kun je samen met een klasgenoot een vergelijkend warenonderzoek doen. Overleg met je docent.
Je vergelijkt soortgelijke producten op prijs en een aantal andere kenmerken. Je verwerkt de uitkomsten in een schema.

  • Ga naar de site www.consumentenbond.nl/ en surf allebei 5 minuten rond op deze website.
  • Kies samen één product uit waarmee jullie een vergelijkend warenonderzoek willen doen. Zorg dat er van het product minstens drie merken bestaan.
  • Bedenk minimaal vier kenmerken waarop je de producten wilt gaan vergelijken. Vergelijk de producten in ieder geval op prijs.
  • Maak het schema waar jullie de gegevens in kunnen vullen.
  • Ga op zoek naar de informatie om het schema in te vullen en vul het schema ook daadwerkelijk in.
  • Zorg voor enkele afbeeldingen bij het schema.
Klaar?
Laat het schema beoordelen door je docent.

Extra Chiptest

Chiptest

Chiptest

Marsha en Jorien zitten in de bovenbouw van het vmbo. Ze maken voor het vak economie een praktische opdracht. De titel is 'Een vergelijkend warenonderzoek naar paprikachips'.

Denk, samen met een klasgenoot, alvast eens na over de volgende vragen.

  • Wat voor soort producten onderzoek je in een vergelijkend warenonderzoek?
  • Op welke zaken vergelijk je de producten?
  • Een onderwerp is nog niet hetzelfde als een praktische opdracht. Welke stappen moet je doorlopen om tot een praktische opdracht te komen.
  • Veel chips eten is niet gezond! Zou de overheid het eten van chips moeten verbieden?
Over het onderzoek van Marsha en Jorien ga je straks een aantal vragen beantwoorden.

Kennisbank

Kennisbank
Voor je aan de slag gaat met het beantwoorden van de vragen die horen bij deze opdracht, bestudeer je de theorie in het volgende item in de Kennisbank Economie. 

KB: Koopgedrag en vergelijkend warenonderzoek

Zorg dat je antwoord kunt geven op de volgende vragen.

  1. Welke factoren hebben invloed op je koopgedrag? Noem er drie.
  2. Wat is het doel van commerciële reclame?
  3. Hoe noem je reclame die gericht is op het geven van een belangeloze boodschap?
    Ga op zoek naar een voorbeeld.
  4. Wat is een vergelijkend warenonderzoek?
    Noem een organisatie die vergelijkend warenonderzoeken uitvoert.

Vragen

Chipstest - Vragen

Marsha en Jorien zitten in de bovenbouw van het vmbo. Ze maken voor het vak economie een praktische opdracht. De titel is: ‘Een vergelijkend warenonderzoek naar paprikachips’. Tijdens de voorbereiding kwamen Marsha en Jorien het volgende filmpje tegen.

Beantwoord nu de volgende vraag.

  1. Onderzoek je de volgende zaken wel of niet met een vergelijkend warenonderzoek?
    Kies steeds ja of nee.
    - de kwaliteit van de producten                    ja/nee
    - de prijs van de producten                           ja/nee
    - de plaats van de producten in de winkel     ja/nee

Marsha zegt: "Een onderwerp verzinnen vonden we niet zo moeilijk, want van paprikachips houden we allebei, maar daarmee heb je nog geen praktische opdracht! Dus moesten we eerst bepalen welke stappen in welke volgorde we moesten afwerken." De leraar had gezegd: "Begin met het kiezen van een aanpak."
Beantwoord ook de volgende vragen.

  1. Bekijk de vijf stappen:
    1 Een aanpak kiezen,
    2 de deelvragen netjes uitwerken,
    3 hoofd- en deelvragen maken,
    4 onderzoek doen,
    5 een evaluatie maken.
    In welke volgorde moeten de stappen worden afgewerkt?
  2. Niet alle zakken chips bleken even zwaar.
    Dus hebben Marsha en Jorien gewichten omgerekend.
    Een zak chips van 250 gram kost € 0,75.
    Reken uit hoeveel deze chips per 100 gram kost.
    Schrijf de berekening op.

Bestudeer de informatie in de bron.

Prijzen
In het staafdiagram hierboven zie je van vijf merken chips de prijs per 100 gram.

  1. Hoeveel procent is merk D goedkoper dan merk B.
    Schrijf de berekening op.

Jorien: "Heerlijk al die chips, ik blijf maar eten. Ik kan wel 10 zakken per dag op!"
Marsha: "Dat lijkt mij niet zo’n goed plan. Kijk maar eens naar de info in de bronnen 2 en 3."

Voedingswaarde
In de tabel zie je de gemiddelde voedingswaarde per 100 gram chips.


Aanbevolen hoeveelheid per dag
In de tabel zie je de aanbevolen hoeveelheid energie per dag voor verschillende leeftijden.

 

  1. Gebruik de informatie uit de bronnen. Jorien is 16 jaar.
    Hoeveel zakken chips van 300 gram zou Jorien per dag mogen eten (gelet op de aanbevolen hoeveelheid kilocalorieën per dag), als ze alleen maar chips eet?
    Schrijf je berekening op.

Veel chips eten is ongezond!
Veel chips eten leidt tot gewichtstoename. Ook het gemiddeld hoge zoutgehalte en de aanwezigheid van slechte vetten bevorderen de gezondheid niet.

De overheid zou er wat tegen moeten doen", zegt Marsha, "bijvoorbeeld een belasting op vet in levensmiddelen." "Dat vind ik niet", zegt Jorien, "de mensen moeten dat zelf weten." "Nou", zegt Marsha, "door dat vette eten doen meer mensen een beroep op de gezondheidszorg. Dit leidt tot hogere premies voor de ziektekostenverzekering: dan kost het ons allemaal geld. Dan moeten die mensen als ze ziek worden maar een deel van de kosten zelf betalen". "Daar ben ik het niet mee eens", zegt Jorien. "Iedereen kan ziek worden".

  1. Geef een argument voor de mening van Jorien.

Antwoorden

Antwoorden
  1. - de kwaliteit van producten: ja
    - de prijzen van producten: ja
    - de plaats van producten in de winkel: nee
  2. Juiste volgorde is: 1 - 3 - 4 - 2 - 5
  3. \({0},\frac{{75}}{{2}},{5}={0},{3}\), dus € \(\small{0},{30}\).
  4. \(\frac{{{0},{50}-{0},{30}}}{{0}},{50}={0},{4}\) = \(\small{40}\)%
  5. \(\frac{{2200}}{{{3}\times{540}}}\) is ongeveer \(\small{1},{36}\) zak
  6. Voorbeeld van een juist argument:
    Ook mensen die niet vet eten, kunnen ziek worden. Vaak kunnen ze daar niets aan doen. Daarom is het niet eerlijk ze ook nog daarvoor te laten betalen.

Eindopdracht

Vooraf

Waar geven we geld aan uit?
Eten, drinken en een dak boven je hoofd. Hoeveel geld geef je daaraan uit?
En hoeveel geld heb je dan nog over voor andere uitgaven?
Als je twee keer zoveel geld zou hebben, zou je uitgavenpatroon dan erg veranderen?

In deze opdracht vergelijk je de uitgaven van drie gezinnen:

  • een gezin met een laag inkomen,
  • een gezin met een gemiddeld inkomen en
  • een gezin met een hoog inkomen.


Eindproduct
Je maakt een A4-tje met daarop:

  • drie cirkeldiagrammen bij de uitgaven van de drie gezinnen
  • antwoord op de vraag "Wat zijn de verschillen in uitgaven tussen een gezin met een hoog inkomen en een gezin met een laag inkomen?"


Beoordeling
Het A4-tje met de cirkeldiagrammen en het antwoord wordtbeoordeeld door de docent. De docent let op:

  • de inhoud: zijn de drie cirkeldiagrammen juist?
  • de inhoud: geef je antwoord op de vraag: 'Wat zijn de verschillen in uitgaven tussen een gezin met een hoog inkomen en een gezin met een laag inkomen?'
  • de netheid: is het A4-tje met zorg gemaakt?


Werkwijze
Deze opdracht doe je alleen.
Voor de opdracht heb je ongeveer twee uur de tijd.
Vraag aan je docent wanneer het eindproduct klaar moet zijn.

Stap 1

Waar geven we geld aan uit?
Je gaat straks in Excel drie diagrammmen maken.
Heb je al eens eerder in Excel een diagram gemaakt?
Nee? Download dan het practicum: Diagrammen in Excel.
Print het practicum uit en werk het door.

In de bronnen hieronder staan drie bestedingspatronen.
Bekijk de drie bronnen goed.

Bestedingen Bedrag in euro's % van het totaal
Voeding 2900 17,6
Wonen 6100 ...
Kleding en schoeisel 1000 ...
Hygiëne en geneeskundige verzorging 1300 ...
Ontwikkeling, ontspanning en verkeer 4700 ...
Overig 500 ...
Totaal 16500 100
 
Bestedingen Bedrag in euro's % van het totaal
Voeding 4700 16,5
Wonen 9500 ...
Kleding en schoeisel 1900 ...
Hygiëne en geneeskundige verzorging 2100 ...
Ontwikkeling, ontspanning en verkeer 9300 ...
Overig 700 ...
Totaal 28200 100

 

Bestedingen Bedrag in euro's % van het totaal
Voeding 7900 ...
Wonen 15200 ...
Kleding en schoeisel 4300 ...
Hygiëne en geneeskundige verzorging 3900 ...
Ontwikkeling, ontspanning en verkeer 18000 ...
Overig 1400 ...
Totaal 50700 100
 

De tabellen zijn ook beschikbaar in Excel: Bestedingspatronen.xls.
Open het bestand in Excel en vul van iedere tabel de rechterkolom verder in.

Maak bij ieder bestedingspatroon een tabel. Zorg voor een duidelijke titel en een duidelijke legenda.

 

Stap 2

Bestudeer de drie cirkeldiagrammen goed. Welke conclusie kun je trekken?
Gebruik bij het trekken van je conclusies de volgende vragen:

  • Wat zijn de grootste uitgavenposten voor een gezin? Zijn dit basisbehoeften of luxe behoeften?
  • Waar gaan mensen meer geld aan uitgeven als ze meer geld te besteden hebben? Kun je dat verklaren?

Eindproduct
Maak nu met de cirkeldiagrammen en de conclusie je eindproduct.
Zorg dat je eindproduct een titel heeft en voldoet aan de beoordelingscriteria.

Klaar?
Laat je A4-tje beoordelen door je docent.

Begrippenlijst

Rondkomen

consumeren
het kopen van producten.
dagelijkse uitgaven
uitgaven die bijna elke dag voorkomen.
sparen
het niet uitgeven van een deel van je inkomen.
vaste uitgaven
uitgaven die regelmatig terugkeren.
goederen
producten die je kunt aanraken.
incidentele uitgaven
uitgaven die onverwachts voorkomen.
diensten
producten die je niet kunt aanraken.
budget
bedrag waarvan je een bepaalde periode moet rondkomen.
primaire producten
de meest noodzakelijke producten.
begroting
een overzicht van de verwachte inkomensten en de verwachte uitgaven.
secundaire producten
luxeproducten. Producten die niet echt noodzakelijk zijn.
indexcijfer
verhoudingscijfer; geeft de procentuele verandering weer ten opzichte van het basisjaar.
basisjaar
het jaar waarmee je andere jaren vergelijkt; het jaar met indexcijfer 100.
commerciële reclame
reclame die als doel heeft de winst te vergroten.
nominaal inkomen
de hoeveelheid geld die je verdient.
consumentenorganisatie
een vereniging van consumenten met het doel op te komen voor de belangen van de consumenten.
reëel inkomen
de koopkracht van je inkomen.
vergelijkend warenonderzoek
een test tussen aantal soortgelijke producten.
consumentisme
het streven van consumenten om meer invloed te hebben op de producenten.
koopgedrag
de manier waarop je aankopen doet.

Diagnostische toets

Rondkomen

Het thema 'Rondkomen' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Aan de eind van de toets zie je je score.
Bij een score van 80% heb je een voldoende.
Aan het eind van je toets kun je van de vragen die je fout had, zien wat het goede antwoord was.

Succes.

Toets:Rondkomen

Examentraining

vmbo-kgt34

Examentraining
Op deze en de volgende pagina's vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt. Het zal echter ook wel voorkomen dat je kennis nodig hebt die niet in het thema behandeld is. Gebruik dan je gezonde verstand.

Eindexamen 2011
VMBO KGT 2011-1 Vraag 3
VMBO KGT 2011-1 Vraag 32
VMBO KGT 2011-2 Vraag 1
VMBO KGT 2011-2 Vraag 2
VMBO KGT 2011-2 Vraag 25
VMBO KGT 2011-2 Vraag 31

​Eindexamen 2012
VMBO KGT 2012-1 Vraag 8
VMBO KGT 2012-2 Vraag 25
VMBO KGT 2012-2 Vraag 26
VMBO KGT 2012-2 Vraag 27

​Eindexamen 2013
VMBO KGT 2013-2 Vraag 23
VMBO KGT 2013-2 Vraag 40
VMBO KGT 2013-2 Vraag 41
VMBO KGT 2013-2 Vraag 42

  • Het arrangement 3M: Rondkomen is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Henk-Jan van Mierlo Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2017-08-09 16:19:59
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 3; VMBO theoretische leerweg, 3; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Consumptie en consumenten-organisaties; Arbeid, productie en bedrijfsleven; Economie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    11 uur en 30 minuten
    Trefwoorden
    leerlijn, rearrangeerbare

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Economie. (2020).

    Thema: Rondkomen - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/62276/Thema__Rondkomen___vmbo_kgt34

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Koopgedrag

    Rondkomen

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.