In de brugklas zijn we begonnen met een introductie op dit thema. Biologie is de studie naar het leven (bio=leven).
We kijken dus naar alle organismen (levende wezens) op aarde.
Cellen zijn de bouwstenen van het leven. Er zijn organismen die uit 1 cel bestaan (bacteriën bijvoorbeeld), maar de meeste soorten bestaan uit veel cellen. Cellen die bij elkaar weefsels, organen en orgaanstelsel vormen.
Cellen kunnen er verschillend uitzien. Afhankelijk van de functie die ze moeten uitvoeren en tot welk organisme ze behoren.
In dit thema gaan we op deze zaken in en we gaan letterlijk kijken naar de verschillen tussen cellen van planten en dieren. Dit doen we door met de microscoop aan de slag te gaan.
Leerdoelen
Kennis
Aan het eind van dit thema kun je:
Levenskenmerken
de 9 levenskenmerken van organismen noemen en beschrijven
uitleggen of iets levend, dood of levenloos is
uitleggen dat een soort een levenscyclus heeft en uitleggen dat soorten blijven bestaan doordat individuen zich voortplanten
Organisatieniveaus
de onderdelen waaruit weefsels, organen en orgaanstelsels zijn opgebouwd benoemen, aanwijzen in tekeningen en modellen, en hun functies benoemen
Cellen bekijken
de belangrijkste onderdelen van een dierlijke en plantaardige cel benoemen, in een model of afbeelding aanwijzen en de functies er van beschrijven
Chromosomen
de kenmerken van chromosomen noemen
het doel en het verloop van de gewone celdeling (mitose) beschrijven
Vaardigheden:
Aan het eind van dit thema kun je:
Een biologisch onderzoek uitvoeren en er een verslag van maken
verantwoord omgaan met apparatuur en instrumenten
Werkplan en Werkboek
Het thema Organen & Cellen bestudeer je door de 5 hoofdstukken in deze Wikiwijs te maken.
In het schema hieronder staat een tijdsinschatting.
Hoofdstuk
Aantal lessen
1. Terugblik
1
2. Organisatieniveaus
2
3. Cellen bekijken
3
4. Chromosomen
2
5. Onderzoek
2
Diagnostische toets
1
Totaal
11
Het is belangrijk dat je goed bijhoudt wat je gedaan hebt.
Om je hierbij te helpen is er een werkplan gemaakt.
Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.
Download hetWerkplan Organen & Cellen door op onderstaande link te klikken:
Biologie betekent: leer van het leven.
Je noemt iets levend als het alle levenskenmerken of levensverschijnselen vertoont.
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel 'Levenskenmerken'.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Wanneer iets alle 9 levensverschijnselen vertoont noemen we het levend. Dat hoeft niet altijd alle 9 op elk moment te zijn. Een dier plant zich bijvoorbeeld niet zijn hele voort, of is niet de hele dag aan het eten.
Bekijk de afbeelding en kijk wat levend is:
De kraaien zijn levend, omdat ze sommige van de levensverschijnselen gedurende kortere en andere gedurende hele lange perioden in hun leven vertonen.
De maïsplant is levend, omdat hij sommige van de levensverschijnselen gedurende kortere en andere gedurende hele lange perioden in hun leven vertonen.
We noemen iets dat leeft een levend wezen of organisme.
Wat noemen we dood?
Wanneer iets de 9 levensverschijnselen niet meer vertoont, maar wel heeft gehad noemen we het dood. Kijk wat dood is:
De vogelverschrikker vertoont geen levenskenmerken.
Het hout dat voor de vogelverschrikker gebruikt is, komt van een boom. Een boom heeft ooit de 9 levensverschijnselen vertoond. Dit hout noemen we dus dood.
De hoed van de vogelverschrikker is van vilt. Dit komt van wol van een schaap. Dat schaap heeft ooit de 9 levensverschijnselen vertoond. Dit vilt noemen we dus dood.
Het shirt van de vogelverschrikker is van katoen. Dit komt van katoen van een katoenplant. Die plant heeft ooit de 9 levensverschijnselen vertoond. Dit shirt noemen we dus dood.
Wat noemen we levenloos?
Als iets nooit heeft geleefd (en dus ook niet dood is gegaan) noemen we dat levenloos. Het water is bijvoorbeeld levenloos, maar ook de stenen op de grond en de zuurstof in de lucht. De ijzeren spijkers waarmee het frame van de vogelverschrikker in elkaar is getimmerd zijn daarom ook levenloos.
- ? - Opdracht:
Maak nu in een 2-tal een tekening op een A4-tje (zoals die van de vogelverschrikker), waarin een aantal levende, dode en levenloze elementen te zien zijn.
Hiervoor heb je 10 minuten de tijd
Geef deze tekening daarna aan een ander 2tal. Jullie nemen de tekening van hun, en gaan op een papier schrijven welke elementen in de tekening levend, dood en levenloos zijn.
Hiervoor heb je 5 minuten de tijd.
Vergelijk daarna met z'n vieren de antwoorden.
Neem hiervoor ook 5 minuten de tijd.
- ? - Maak opdracht 1 in je werkboek
1.3 Levenscyclus
Elk apart organisme noemen we een individu. Het leven van elk individu eindigt met de dood.
Tijdens het leven kunnen individuen zich voortplanten. Hierdoor ontstaan nakomelingen.
Deze nakomelingen gaan groeien en zich ontwikkelen. Voordat deze nakomelingen dood gaan, kunnen die zich ook weer voortplanten. We noemen dit de levenscyclus van een organisme.
In de levenscyclus gaan de ouders op een gegeven moment dood. Doordat ze nakomelingen hebben gekregen, blijft de soort echter bestaan.
Metamorfose
Bij sommige dieren, bijvoorbeeld vlinders en kikkers, lijken de volwassen dieren helemaal niet meer op de jonge dieren, die ze eerst waren.
Deze verandering van uiterlijk noemen we gedaanteverwisseling of metamorfose.
Na de paring legt een koolwitje eieren, waar rupsen uitkomen.
De rupsen groeien en vervellen een paar keer.
Als een rups groot genoeg is, verpopt ze. Uit de pop komt tenslotte een vlinder.
Klik op de onderstaande link en bekijk het filmpje en maak daarna de oefening over metamorfose:
Eindtoets
Je sluit dit hoofdstuk af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet ongeveer 80% van de punten halen om een voldoende voor je toets te halen.
Klik op de volgende link om te beginnen:
Laat het eindresultaat aan de docent zien voor je verder gaat!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Een organisme dat geen levenskenmerken meer vertoont noemen we dood
Wanneer noemen we iets levenloos? Als het nooit heeft geleefd
Is een tafel die is gemaakt van hout: levend, levenloos of dood?
dood , want hout komt van een boom die ooit heeft geleefd.
Opdracht 2: De kikker
Hiernaast zie je een figuur over de kikker
Deze figuur geeft de levenscyclus
van een kikker weer.
Noem 3 levenskenmerken die je kan afleiden uit de figuur:
1. Voortplanten (eitjes en jongen)
2. Groeien (kleine kikker wordt groter)
3. Ontwikkeling (bv ontstaan van poten)
2. Organisatieniveaus
Leerdoelen
Dit hoofdstuk gaat over de verschillende niveaus binnen een organisme. Biologisch gezien is de cel het kleinste niveau en het hele organisme het grootste.
In dit hoofdstuk leer je het volgende:
1. Je kunt de onderdelen waaruit weefsels, organen en orgaanstelsels zijn opgebouwd benoemen
2. Je kunt menselijke organen aanwijzen in tekeningen en modellen, en hun functies benoemen
2.1 Cellen, Weefsels en Organen
Elk organisme bestaat uit verschillende organisatieniveaus.
In de biologie is de cel het kleinste onderdeel van een organisme.
Als we dan een stapje hoger gaan komen we bij het weefsel.
Een weefsel is een groep cellen met dezelfde vorm en functie.
Een orgaan is een deel van een organisme met een bepaalde functie. Organen zijn opgebouwd uit meerdere weefsels.
Een groep samenwerkende organen noemen we dan weer een orgaanstelsel.
Alle orgaanstelsel bij elkaar vormen uiteindelijk samen het organisme.
In het plaatje hieronder zie je een voorbeeld van een mens (het organisme).
Verschillende organen bij elkaar voeren vaak samen een bepaalde functie uit. Zo'n groep organen noemen we een orgaanstelsel.
Het ademhalingsstelsel bevat bijvoorbeeld de mondholte, het strottehoofd, de luchtpijp, de bronchien en de longen. Organen die samen het ademhalingsstelsel vormen en er voor zorgen dat we zuurstof binnen krijgen en koolstofdioxide uitstoten.
In het plaatje hieronder staan een aantal orgaanstelsels van de mens:
en maak de oefening. Hierin staan een aantal orgaanstelsels die niet in de figuur hierboven staan, maar door logisch na te denken lukt het vaak wel om te bedenken welk orgaanstelsel wordt bedoeld.
Afronding hoofdstuk 2
Om hoofdstuk 2 over organisatieniveaus af te ronden maak je de volgende toets.
Laat het resultaat aan je docent zien, of maak een screenshot en bewaar deze, zodat je die later kunt laten zien.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In dit hoofdstuk gaan we kijken naar cellen: de kleinste eenheden binnen de biologie.
Vooral naar het verschil tussen plantaardige en dierlijke cellen.
In klas 1 hebben we bij het onderwerp ordening al gezien dat planten en dieren ingedeeld worden in het planten- en dierenrijk op basis van de kenmerken van hun cellen.
Leerdoelen
Leerdoelen: aan het van dit hoofdstuk:
- Kun je de belangrijkste onderdelen van een dierlijke en plantaardige cel benoemen, in een model of afbeelding aanwijzen en de functies er van beschrijven
- Kun je verantwoord omgaan met apparatuur en instrumenten
3.1 Plantaardige en Dierlijke cellen
Alle planten en dieren bestaan uit cellen.
Bestudeer uit de Kennisbank het onderdeel 'Bouw van cellen'.
In de figuur hieronder zie je de belangrijkste verschillen tussen een plantaardige en een dierlijke cel
De figuur is erg schematisch. In de volgende oefening benoem je de onderdelen van een plantaardige cel die aangegeven zijn in 2 verschillende tekeningen. De rechter is weer erg schematisch en de linker tekening is iets meer natuurlijk.
De onderdelen die je op de juiste plek moet zetten zijn:
celmebraan: een dun vlies dat de inhoud van de cel scheidt van zijn omgeving
vacuole: Een blaasje gevuld met vocht. Het vocht bestaat vooral uit water
celwand: Een stevig wand om de cel heen die voor stevigheid zorgt. De celwand ligt buiten de cel
bladgroenkorrels: Hier vindt fotosynthese plaats en ze maken de plant groen
intercellulaire ruimte: Ruimte tussen de celwanden. Meestal op de hoeken van de cellen
celkern: bevat de chromosomen en is het regelcentrum van de cel
cytoplasma: De vloeistof waarin alle onderdelen van een cel drijven. Het is water met opgeloste stoffen
- ? -Oefening plantaardige cel
3.2 Vaardigheid microscoop
Deze les gaan we werken met de microscoop.
Omdat het al weer een tijdje geleden is dat je hiermee hebt gewerkt, kijk je als opfrisser voor je begint het volgende filmpje van 5 minuten over het werken met de microscoop:
Als je de tekenregels niet meer allemaal kent, kijk dan even op deze webpagina:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Jullie hebben een boekje gekregen voor het uitvoeren van het practicum.
De laatste 2 tekeningen in dit boekje zijn voor het cijfer.
De tekening van de waterpest is een goed voorbeeld van een plantaardige cel.
De tekening van de dierlijke cel is een goed voorbeeld van een dierlijke cel.
Let op dat je tijdens het tekenen de tekenregels goed toepast!
Voor dit praticum nemen we 2 blokuren de tijd.
Werk lekker door, lees de instructies goed en gebruik de eerste tekeningen om te zorgen dat je goed oefent.
De tekeningen voor het cijfer (waterpest en wangslijmvlies), maak je alleen, je mag dan niet samenwerken en geen vragen meer stellen aan de docent.
Antwoorden hoofdstuk 3
Plantaardige cel dierlijke cel
Onderdeel
nummer
Plantaardige cel
Dierlijke cel
Bladgroenkorrels
5
X
Celkern
4/2
X
X
Celmembraan
2/1
X
X
Celwand
1
X
Cytoplasma
6/3
X
X
Grote vacuole
3
X
4. Chromosomen
In elke celkern in je lichaam liggen chromosomen. Chromosomen zijn langgerekte dunne draden. Ze liggen in de celkern als een wirwar door elkaar.
Chromosomen zijn de dragers van het erfelijk materiaal van een organisme.
Leerdoelen
In dit hoofdstuk leer je het volgende:
1. Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen
2. Je kunt het doel en het verloop van de gewone celdeling (mitose) beschrijven
4.1 Kenmerken van chromosomen
De celkern regelt alles wat er in een cel gebeurt.
In de celkern bevinden zich chromosomen.
Op een chromosoom liggen verschillende genen.
Chromosomen bestaan uit DNA en eiwit.
DNA bevat de informatie voor je erfelijke eigenschappen.
Een chromosoom bestaat uit een lange dunne draad van DNA-moleculen.
Chromosomen zijn met een gewone microscoop niet zichbaar. Maar als de cel gaat delen, krullen de lange draden op.
Hierdoor worden ze wel zichtbaar onder de microscoop.
4.2 Mitose: de gewone celdeling
Een mens bestaat uit ongeveer 100 biljoen cellen (100.000 miljard).
Al deze cellen zijn ontstaan uit de ene cel die ontstond tijdens de bevruchting van de eicel door een zaadcel.
Sommige cellen blijven jaren in leven, andere cellen leven maar kort. Op allerlei plaatsen in je lichaam gaan cellen dood en ontstaan nieuwe.
Per seconde ontstaan er ongeveer een miljoen nieuwe cellen.
Het vormen van nieuwe cellen
Elke cel in het menselijk lichaam bevat 46 chromosomen.
De gewone celdeling noemen we de mitose. Bij deze deling ontstaat een kopie van de moedercel.
De vorming van nieuwe cellen gaat bij alle organismen op ongeveer dezelfde manier.
Het verloop van de mitose
1. De chromosomen in de kern worden verdubbeld (elk chromosoom maakt een kopie van zichzelf)
2. Er ontstaan 2 kernen met elk 46 chromosomen
3. Uit de ene cel ontstaan 2 nieuwe cellen
4. Na de celdeling vindt plasmagroei plaats. De dochtercellen worden groter doordat de hoeveelheid cytoplasma toeneemt.
- ? - Maak opdracht 6 in je werkboek
4.3 Praktische opdracht
Je krijgt van de docent een opdracht op papier waarmee je de werking van de gewone celdeling gaat oefenen.
Het werkblad is ook te downloaden via de onderstaande link:
Waar liggen de chromosomen bij mensen? In de celkern
Bevat ieder chromosoom 1 of meerdere genen? meerdere
Hoeveel chromosomen bevat de kern van een huidcel van een mens?
46 Chromosomen
En een cel in de lever?
46 Chromosomen
5. Een biologisch onderzoek
Bij biologie doen we vaak een practicum. In dit hoofdstuk gaan we kijken hoe je een biologisch onderzoek moet voorbereiden, uitvoeren en beoordelen.
Leerdoelen
In dit hoofdstuk leer je:
- Hoe je een biologisch onderzoek moet voorbereiden, uitvoeren en beoordelen
- Hoe je een goed verslag schrijft van een biologisch onderzoek
5.1 Onderzoeksopzet
Biologisch onderzoek gaat altijd volgens dezelfde stappen. Dit doen we, zodat iedereen, waar ook ter wereld, kan beoordelen of een onderzoek goed is uitgevoerd en of de conclusies die er uit worden getrokken ook terecht zijn.
In een biologisch verslag zitten dan ook altijd dezelfde hoofdstukken, in dezelfde volgorde en met dezelfde inhoud.
Voor je begint aan het onderzoek bestudeer je de regels voor onderzoek op de volgende pagina:
Je hebt in hoofdstuk 2 de onderdelen van een plantaardige en dierlijke cel geleerd.
In de onderstaande Powerpoint wordt een vergelijking gemaakt tussen een plantaardige cel een een Middeleeuws dorp.
Start de Powerpoint op. Zet hem in de presentatiemodus en blader de Powerpoint door.
Als je bij het plaatje komt waar een vergelijking wordt gemaakt tussen de gebouwen in het dorp en de onderdelen van een plantaardige cel, probeer dan voordat er komt te staan wat het is te bedenken wat het moet zijn.
Verrijkingsfilmpjes
Via de onderstaande links kom je bij 2 filmpjes.
De ene over de dierlijke cel en de andere over de plantaardige cel.
Je hoeft niet alles te weten wat er in de filmpjes wordt gezegd, maar het zorgt er wel voor dat je beter begrijpt wat er in een cel allemaal gebeurd.
Metamorfose
Ook wel volledige gedaanteverwisseling genoemd; overgang van larve of rups via een popstadium naar volwassen stadium. De larve lijkt niet op het volwassen dier. Bij een vlinder of kever kent deze metamorfose de volgende fases: ei, rups/larve, pop en volwassen dier (imago).
Organische stoffen
Stoffen die voornamelijk uit koolstof- (C), zuurstof- (O) en waterstof- (H) atomen bestaan. Organismen zijn opgebouwd uit organische stoffen.
Anorganische stoffen
Stoffen die geen koolstof- (C) atomen bevatten, bijvoorbeeld zouten en water.
Pop
Levensfase waarbij de larve zich ontwikkelt tot een volwassen dier. Verpoppen is een proces bij de volledige metamorfose van veel insecten, zoals vlinders, vliegen en kevers. Het dier eet niet, beweegt niet, terwijl van binnen nieuwe organen ontwikkelen (bijvoorbeeld vleugels).
Levend-dood-levenloos
Wervelkolom
De wervelkolom is veerkrachtig en heeft een beschermende en vormgevende functie.
Tussenwervelschijven
Een kraakbeenkussentje, gevuld met vocht, gelegen tussen elke wervel en de volgende.
Wervellichaam
De buikzijde van de tussenwervelschijf.
Uitsteeksels
De rugzijde van de tussenwervelschijf.
Bekkengordel
De bekkengordel wordt gevormd door de heupbeenderen en het heiligbeen.
Kalk
Kalk is een stevige stof die je in je botten vindt en voorkomt dat je botten te soepel zijn.
Lijmstof
Lijmstof is een soepele stof die je in je botten vindt en voorkomt dat je botten te broos zijn.
Samenvatting
Door op de onderstaande link te klikken download je een samenvatting van het thema Stevigheid & Beweging.
In deze samenvatting staan ook de leerdoelen van dit thema. Ga voor jezelf na of je deze ook daadwerkelijk beheerst. Heb je nog vragen stel ze dan tijdens de les.
Het arrangement Thema 1: Organen en Cellen is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Biologie ALC
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2018-09-05 10:40:01
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.