Het immuunsysteem

Inleiding

Het afweersysteem in ons lichaam is heel complex, maar ondanks dat niet perfect. Op allerlei manieren kunnen ziekteverwekkers door de mazen van het net kruipen en ons ziek maken. Biologen, artsen en farmaceuten doen er alles aan om de mazen zo klein mogelijk te houden.

 

Immuunsysteem

Ons immuunsysteem kan de meeste ziekteverwekkers wel de baas.
Toch zijn er nog voldoende over die het ons moeilijk kunnen maken.
Daarnaast is er het gevaar van de combinatie van ziekteverwekkers. Bij een verkoudheid kan bijvoorbeeld eerst een virus je keel ruw maken, waardoor deze vatbaar wordt voor een bacteriële infectie. Gelukkig zijn er geneesmiddelen en andere middelen om het immuunsysteem te ondersteunen.

Passieve en actieve immunisatie

Ons lichaam is immuun voor een ziekte als het voldoende antistoffen tegen een ziekteverwekker heeft. Dit is bijvoorbeeld het geval als we een ziekte eerder in ons leven overwonnen hebben. Meestal maakt het afweersysteem pas antistoffen als de ziekteverwekker is binnengedrongen. De ziekteverwekkers hebben dus een voorsprong.

In bepaalde gevallen kun je al vast antistoffen tegen een ziekteverwekker inspuiten. Dit heet een serum. Zodra de ziekteverwekker je lichaam dan infecteert, hechten de antistoffen zich er aan vast en kan hij door fagocyten onschadelijk gemaakt worden.
Omdat het lichaam in dat geval niet zelf antistoffen
hoeft te maken, heet dit passieve immunisatie.
De antistoffen verdwijnen na verloop van tijd uit het lichaam, je bent dan niet immuun meer.

Passieve immunisatie wordt bijvoorbeeld toegepast als je een tijdje naar een (sub)tropisch land gaat, waar een ziekte heerst die in Nederland niet of nauwelijks voorkomt.

Bij actieve immunisatie worden er antigenen in het lichaam gespoten.
Deze antigenen zijn echter ongevaarlijk gemaakt, bijvoorbeeld doordat ze zich niet meer kunnen vermenigvuldigen. Het afweersysteem wordt door de antigenen actief en gaat antistoffen maken tegen de antigenen. Doordat het lichaam er zelf (= actief) iets voor heeft moeten doen, blijft immuniteit door actieve immunisatie langer bestaan.

De vaccinaties die kinderen krijgen tegen bijvoorbeeld mazelen, rode hond en de bof zijn een voorbeeld van actieve immunisatie.

Antibiotica kunnen bacteriën doden of hun groei remmen. Antibiotica worden gemaakt door schimmels. Ziekmakende bacteriën die het lichaam binnendringen, kunnen onschadelijk gemaakt worden door antibiotica. Voor elk type bacterie is er een antibioticum. Een longontsteking is een voorbeeld van een bacteriële infectie die met antibiotica wordt bestreden.

Bacteriën kunnen resistent worden tegen antibiotica. Dat gebeurt als enkele bacteriën een behandeling met een antibioticum overleven, bijvoorbeeld door een mutatie. Deze overblijvende bacteriën planten zich voort en zorgen voor de verspreiding van deze erfelijke eigenschap. Na enige tijd zijn dan zo goed als alle bacteriën bestand tegen het antibioticum.

Als de afweer in de fout gaat

Een zo complex geheel als onze afweer laat wel eens een steekje vallen.
Er zijn tenminste drie manieren waarop de afweer niet correct reageert:

  • een allergische reactie
  • een auto immuun ziekte
  • een vermindert aantal T-helper cellen

Allergische reactie

Een allergische reactie treedt op tegen een ziekteverwekkende lichaamsvreemde stof. Dat kunnen cellen zijn zoals stuifmeelkorrels (pollen), maar ook metalen bijvoorbeeld zilver kunnen een allergische reactie starten.
De begrippen gevoeligheid of overgevoeligheid duiden op een reactie van het afweersysteem. Onmiddellijke overgevoeligheid (allergie) wordt veroorzaakt een snelle reactie van het afweersysteem na blootstelling aan een allergeen.
Helper T-cellen (TH–cellen) komen in contact met allergeen presenterende macrofagen en activeren B-lymfocyten die meer antistoffen gaan maken.
Bij een allergische reactie wordt een bepaald type antistof geproduceerd en er ontstaan ook geheugen cellen. Deze antistoffen (IgE) binden aan zogenaamde mestcellen die histamine en andere stofjes gaan maken. Bij een tweede blootstelling aan de allergene stof komst histamine vrij uit de mestcellen.

Vaatverwijding, vernauwing van de bronchiën en slijmvorming zijn het resultaat. Uitgestelde overgevoeligheid, bij contact met metalen (koper, zilver) of planten (diffenbachia) ontstaat wanneer eerst weer mestcellen geactiveerd moeten worden. Het produceren van nieuwe antistoffen kost een paar dagen.

Auto-immuunziekte

Bij een auto-immuunziekte gaat je afweer systeem in de fout.
Het gaat gezonde cellen van je eigen lichaam aanvallen. Het onderscheid tussen lichaamseigen en lichaamsvreemd valt weg. B-lymfocyten gaan antistoffen tegen eigen weefsel maken. Die antistoffen zijn heel specifiek en ze reageren alleen op bepaalde weefsels of bepaalde organen. Bij insulineafhankelijke suikerziekte (Diabetes I) maakt het lichaam antistoffen tegen insulineproducerende cellen van de alvleesklier.
Reuma wordt veroorzaakt door antistoffen tegen collageen.
Er ontstaan ontstekingen en vergroeiingen.

AIDS

In een aantal gevallen gaat een virus de TH cellen zelf aanvallen. Bij AIDS gaat het HIV virus zich vermenigvuldigen in de TH–cellen. De door het virus geïnfecteerde TH vallen uit elkaar en helpen bij de verspreiding van het virus. Het gevolg is dat de afweer tegen andere infecties zoals longontsteking ook stil valt doordat er minder TH zijn met alle gevolgen van dien. Mensen die met HIV besmet zijn, hebben in hun bloed specifieke antistoffen tegen dit virus. Bij een aidstest wordt gekeken of er antistoffen tegen HIV in het bloed voorkomen.
Is dit het geval, dan ben je seropositief.

Lichaamsvreemdweefsel

Bij een orgaantransplantatie ontvangt iemand een orgaan van iemand anders. Het nieuwe orgaan wordt als lichaamsvreemd weefsel gezien en het afweersysteem treedt in werking. Om de afweerreactie te onderdrukken zijn medicijnen nodig, anders wordt het getransplanteerde orgaan afgestoten.
De afweer mag daarbij ook weer niet helemaal uitgeschakeld worden, anders kan de patiënt aan een simpele verkoudheid overlijden.

Bloedtransfusie is ook een vorm van weefseltransplantatie. Er kan dus een afweerreactie optreden, tenzij donor en ontvanger dezelfde bloedgroep hebben.

MHC en transplantatie

Bij een transplantatie komen er donorcellen met hun eigen combinatie antigenen in het lichaam. De antigenen van de donor zijn gekoppeld aan het Major Histocompatibility Complex (MHC). Er zijn twee typen: MHC-1 bevindt zich in alle cellen met een kern. MHC-II bevindt zich alleen op cellen van het afweersysteem zoals macrofagen en lymfocyten.

Het afweersysteem van de ontvanger ziet de antigenen van de donorcellen als vreemd en reageert erop. De donorcellen worden verzwolgen door macrofagen.
De macrofagen presenteren de vreemde antigenen in hun eigen MHC-II. Hiermee geven ze aan dat het afweersysteem op gang moet komen en de afweerreactie gaat verhevigd verder. Cytotoxische T-cellen doden de vreemde cellen. Alleen een afweeronderdrukkend medicijn kan afstoting van het getransplanteerde orgaan voorkomen.

Bloedtransfusie I

Bij een bloedtransfusie spelen antigenen op het celmembraan van de rode bloedcellen een belangrijke rol. Stel dat de donor een andere bloedgroep heeft dan de ontvanger. De ontvanger heeft antistoffen tegen de antigenen van de donor. De rode bloedcellen van de donor klonteren samen (agglutinatie) als ze in contact komen met de antistof van de ontvanger. Door de werking van macrofagen komt bovendien de specifieke afweer op gang. Er worden vervolgens steeds meer antistoffen gemaakt.

Iemand met bloedgroep B reageert op een transfusie van iemand met bloedgroep A door antistoffen tegen het antigen van bloedgroep A te maken.
Bij een transfusie is het daarom van belang om de bloedgroepen te matchen. De vier belangrijkste bloedgroepen zijn A, B, AB en 0.
Dit heet het AB0-systeem.

Antigenen en antistoffen bij de bloedgroepen van het AB0-systeem.


Bloedtransfusie II

De bloedtransfusietabel (beweeg met de muis over de afbeelding) laat zien welke combinaties van donor- en ontvangerbloed mogelijk zijn.

Serum (vloeistof die overblijft als de rode bloedcellen en de bloedplaatjes uit het bloed zijn verwijderd) kan meestal wel zonder problemen aan patiënten worden gegeven. De hoeveelheid antistoffen in het serum is meestal onvoldoende voor een sterke afweerreactie.

 

Resusfactor

Als het kind de resusfactor wel op het membraan van zijn bloedcellen heeft en de moeder niet, dan is contact tussen bloed van moeder en kind gevaarlijk. Tijdesn de zwangerschap, maar vooral tijdens de geboorte, kunnen bloedcellen van het kind in het bloed van de moeder terecht komen.
De moeder maakt dan antistoffen (antiresus) tegen de resusfactor van het kind. Deze antistoffen kunnen door de placenta heen gaan en bij de foetus komen. De rode bloedcellen van de foetus worden dan afgebroken.

Bij een eerste zwangerschap heeft een verschillende resusfactor tussen moeder (Rh-) en kind (Rh+) nog geen gevolgen, omdat de hoeveelheid antistoffen die de moeder maakt klein is. Als bij een volgende zwangerschap het kind weer resuspositief is, is het gevolg groot: er kan er meer antiresus bij het bloed van het kind komen. Het ongeboren kind (zo’n kindje noem je een resusbaby) krijgt bloedarmoede door de bloedafbraak. Soms is zelfs een bloedtransfusie in de baarmoeder nodig. Om deze problemen te voorkomen krijgt een Rh- moeder direct na de geboorte van haar eerste Rh+ baby een injectie met antiresus, zodat ze die niet zelf gaat aanmaken.

1
Bij de eerste zwangerschap en geboorte.

 

2
Tussen de eerste en tweede zwangerschap.
3
Bij de tweede en volgende zwangerschappen.

 

 

  • Het arrangement Het immuunsysteem is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2021-04-29 10:40:36
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    De Kennisbanken bevatten de theorie bij de opdrachten.
    Leerinhoud en doelen
    Biologie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld