Inleiding
Er zijn veel relaties tussen mensen en dieren.
Denk aan het houden van dieren door mensen voor allerlei doeleinden, of aan de invloed die menselijk handelen heeft op een bepaald dier of een diergroep.
De laatste tijd worden dieren steeds vaker beschouwd als wezens die moreel meetellen, omwille van het dier zelf. Daardoor is er een steeds bredere maatschappelijke discussie over de omgang met dieren.
Bovendien zijn veel gedragsonderzoekers geïnteresseerd in de overeenkomsten tussen het gedrag van mensen en dat van hun naaste verwanten, zoals de mensapen.
Mensen houden (van) dieren
Mensen houden om verschillende redenen dieren, bijvoorbeeld voor de gezelligheid, als leverancier van producten of diensten, als studieobject, voor vermaak en educatie, en soms ook om de (bedreigde) soort te beschermen.
Of het nu (landbouw)huis-, circus-, dierentuin- of proefdieren zijn: als je ze houdt, dan moet je er goed voor zorgen. De laatste jaren is hier in de politiek veel aandacht voor. Daarbij speelt de term dierenwelzijn een belangrijke rol.
Dierenwelzijn
Bij dierenwelzijn gaat het erom dat de lichamelijke en gevoelsmatige toestand van een dier goed zijn.
De Europese Unie meet dierenwelzijn af aan de volgende criteria:
- Vrij zijn van dorst, honger en ondervoeding.
- Vrij zijn van fysiek en fysiologisch ongerief.
- Vrij zijn van pijn, verwondingen en ziektes.
- Vrij zijn om het normale gedrag te kunnen uitoefenen.
- Vrij zijn van angst en chronische stress.
Stereotiep gedrag
Als dieren in gevangenschap onvoldoende prikkels krijgen, kunnen ze hun natuurlijke gedrag ook niet vertonen, terwijl de inwendige drang (motivatie) hiertoe wel aanwezig blijft. Ze kunnen dan stereotiep gedrag gaan vertonen. Stereotiep gedrag is een vast patroon van handelingen dat regelmatig wordt herhaald zonder dat daarbij ogenschijnlijk een doel wordt bereikt. Voorbeelden zijn het stangbijten bij varkens, het kopschudden van olifanten en het ‘ijsberen’ van roofdieren.
Het is erg lastig om dieren die stereotiep gedrag vertonen dit weer af te leren. Deze dieren raken namelijk verslaafd aan endorfine, een op morfine lijkende signaalstof die zij tijdens dit gedrag zelf aanmaken.
Door de omgeving van dieren te verrijken kun je wel proberen om het ontstaan van stereotiep gedrag te voorkomen. In dierentuinen wordt dit wel gedaan door op onvoorspelbare tijdstippen te voeren, en door het voer te verstoppen zodat de dieren het moeten gaan zoeken.
Stress
Stress op zichzelf hoeft niet per se slecht te zijn. Als een dier door stress(hormonen) beter in staat is om op gevaar te reageren heeft het een grotere overlevingskans dan dieren die dat niet hebben.
De twee belangrijkste stresshormonen zijn adrenaline en cortisol. Adrenaline is kortwerkend, en maakt het dier alert, klaar om in actie te komen. Cortisol werkt langdurig, en helpt het lichaam om energie te mobiliseren. Ook is het van belang voor het dag-nachtritme.
Langdurige stress is wel nadelig. Het vermindert bijvoorbeeld de werking van het afweersysteem en leidt tot concentratie- en geheugenproblemen. De enige objectieve manier om langdurige stress bij dieren vast te stellen is door de hoeveelheid cortisol in het bloed te meten.
Neurobiologie
Bij het inzicht in het tot stand komen van positieve en negatieve emoties (motivatie, angst) kan kennis van neurobiologische processen belangrijk zijn. Gedragsproblemen bij dieren (en mensen) kunnen beter vastgesteld en behandeld worden, als het vergeleken wordt met de manier waarop bij gezonde dieren het gedrag wordt aangestuurd.
De technieken waarmee de hersenen bestudeerd kunnen worden zijn voortdurend in ontwikkeling. Was het eerst alleen mogelijk de hersenen van dode dieren te bekijken, tegenwoordig zijn er allerlei technieken waarmee de hersenen `live` kunnen worden bestudeerd.
Zo is het mogelijk te achterhalen vanuit welke delen van de hersenen de verschillende gedragssystemen worden aangestuurd.
Ook bij het bestuderen van gedrag van mensen is neurobiologie waardevol. Denk o.a. aan leergedrag, het ontstaan en de behandeling van verslavingen, omgaan met agressie, seksuele differentiatie, puberteit, autisme en dyslexie.