Uitscheiding

Inleiding

Denk je bij uitscheiding meteen aan naar de wc gaan?
Dan kan er een misverstand ontstaan.
Biologen rekenen plassen, zweten en uitademen wel bij de uitscheiding, maar het maken van ontlasting niet!

Uitscheidingsorganen, lever en nieren, zijn hierbij belangrijk.
De huid en longen komen in andere delen van de Kennisbank terug.

Uitscheiding van stoffen

Excretie of uitscheiding is het proces waarbij een organisme afvalstoffen en overtollige stoffen verwijdert.
Er is alleen sprake van uitscheiding wanneer die stoffen uit het bloed worden verwijderd.
Het maken van ontlasting is geen uitscheiding, want de stoffen die je uitpoept zijn nooit in je lichaam opgenomen.
In je ontlasting zitten wel uitscheidingsproducten van je lever (galkleurstof), daarover meer in "Lever".

Wanneer een cel of een orgaan nuttige producten aan de buitenwereld afgeeft (zoals hormonen of spijsverteringsenzymen) noem je dat afscheiding (secretie).

Uitscheiding en afscheiding op celniveau

In "Gaswisseling" kun je lezen dat membranen in en om de cel een rol spelen bij
de uitwisseling stoffen. De uitscheiding van gassen en water gaat gemakkelijk.
De membranen zijn goed doorlaatbaar voor deze stoffen.
Het transport verloopt via diffusie.

Het transport van water via een semipermeabele membraan heet osmose.

Het uitscheiden van stoffen gebeurt ook via membranen.
Stoffen die de cel uit gaan zijn bijvoorbeeld celproducten (hormonen en neurotransmitters) en afvalstoffen. Het transport van deze stoffen verloopt meestal actief, dus kost energie.

De kloppende vacuole is een actief uitscheidingsorgaan van een eencellige zoals het pantoffeldiertje. Hoe hoger de waterconcentratie buiten het pantoffeldiertje hoe meer water er uitgescheiden moet worden.

Op die manier kan een eencellige zorgen voor osmoregulatie (zie "Osmose").
De osmotische waarde van de celinhoud blijft zo binnen bepaalde grenzen.

 

Uitscheiding op orgaanniveau

Naast water en gassen worden afvalstoffen door cellen uitgescheiden.

Meercellige organismen gebruiken speciale organen om afval stoffen aan het uitwendige milieu af te geven.

Zweetklieren kunnen water en zouten (en bijvoorbeeld knoflook en alcohol) uitscheiden door de huidporiën.

De longen geven koolstofdioxide en water af aan de omgeving. Daarnaast kan uitgeademde lucht allerlei andere stoffen (bijv. alcohol) bevatten.

De nieren zijn ook uitscheidingsorganen. Zie "Nieren".

De lever scheidt stoffen(gal) uit die in de galblaas worden opgevangen en met de ontlasting het lichaam verlaten.

Insecten/vissen/vogels (VWO)

Insecten
Om de osmotische waarde van het interne milieu constant te houden, proberen veel landdieren hun waterverlies tegen te gaan.
Het impermeabel maken van de huid is daarbij een eerste stap.

Insecten hebben een pantser van chitine (een suiker) met daar overheen een waslaagje. Zo’n ondoorlaatbare laag houdt ook zuurstof tegen en dat is niet de bedoeling. Speciale poriën (stigmata) zorgen voor de gaswisseling, ook al leidt dat ook tot waterverlies.

Om stikstofhoudende verbindingen uit te scheiden vanuit de lichaamsvloeistof hebben insecten geen nieren maar een systeem van buisjes aan hun darmen: de buisjes van Malpigi.
Daarnaast zorgt het systeem voor de osmoregulatie van de lichaamsvloeistof.

Vissen
Zeevissen lopen voortdurend het gevaar om water te verliezen; hun huid, maar vooral hun kieuwen zijn permeabel.
Om uitdroging te voorkomen, drinken ze zeewater. Daarmee krijgen ze grote hoeveelheden zouten binnen. Om die kwijt te raken, zouden ze geconcentreerde urine kunnen maken, maar daartoe zijn hun nieren niet in staat. In plaats daarvan vindt actief zouttransport plaats over de kieuw-membranen naar het zeewater.

Zoetwatervissen hebben het tegenovergestelde probleem.
De osmotische waarde van hun cellen is hoger dan die van het zoet water dat ze drinken.
Ze moeten dus veel water (verdunde urine) uitscheiden en ervoor zorgen dat ze veel zouten opnemen en vasthouden. In sommige gevallen nemen ze via de kieuwmembranen ook zouten op.

Palingen zijn vissen die zowel in zout- als in zoetwater leven.
Bij het zwemmen van zoet naar zoutwater verliezen ze in tien uur tijd wel 4% van hun lichaamsgewicht aan water.

Vogels
Zeevogels hebben eenzelfde osmotische probleem als zeevissen. Vogels hebben weliswaar nieren, maar ze hebben geen blaas.
Ze slaan geen urine op vanwege het gewicht tijdens het vliegen.
Ze kunnen ook geen zouten uitscheiden via de kieuwen!
In de kop van veel zeevogels zitten zoutklieren die actief zouten uit de lichaamsvloeistof uitscheiden om de osmotische waarde van het bloed te kunnen regelen.

  • Het arrangement Uitscheiding is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2021-05-05 11:00:30
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    De Kennisbanken bevatten de theorie bij de opdrachten.
    Leerinhoud en doelen
    Biologie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld