Doel 1.1 Ik kan vertellen welke beroepen er aansluiten bij het vak M&T
Het schoolvak Mens en Techniek komt in verschillende beroepen terug. Alles wat gemaakt is, moet eerst bedacht worden of is langzaam ontstaan omdat technieken zijn verbeterd. Dit vak leert je hoe de meest gewone dingen werken of in elkaar zitten.
Ook al weet je nog niet veel van techniek af, er zijn veel vaardigheden die je hier leert, die je later bij elk beroep weer kunt gebruiken. Denk aan veilig werken, samenwerken, onderzoeken en (zelfstandig) ontdekken.
Tot aan het examenjaar zijn er een aantal onderwerpen die behandeld worden. Hoe hoger je niveau hoe meer onderwerpen er bij komen. Hieronder staan de hoofdstukken van de onderbouw.
Hoofdstukken M&T klas 1 en 2
Beroepen in de techniek
1.2 Hoe ziet een les eruit?
De theorielessen
Bij M&T leren we je zelfstandig werken aan je eigen doelen. De doelen krijg je per hoofdstuk in een mapje. Om de doelen te leren bekijk je de informatie op deze website, dit kan een uitleg zijn, filmpjes bekijken of oefenen met vragen.
We kunnen ook van elkaar leren door iets vóór te doen wat de ander nog niet kent. Wanneer de docent dat doet heet het een DEMO en wanneer je klasgenoot dat doet heet dat samenwerkingsopdracht.
De dikgedrukte woorden in een tekst heten begrippen en zijn vaak erg belangrijk. Als je gaat leren voor een toets gebruik je de doelen en begrippen om het nog eens door te nemen.
De praktijklessen
Na dat je de theorie hebt geleerd van een onderwerp ga je aan de slag in de praktijk. Tijdens deze lessen leer je een vaardigheid, bijvoorbeeld een brander gebruiken.
Bij elk hoofdstuk kun je zelf kiezen hoe jij je praktijk lessen gaat invullen, hier moet je dus ook zelfstandig zijn. Je kunt kiezen uit.
Doen: Oefenen met een vaardigheid
Meer Weten: Extra informatie over een onderwerp
Toepassen: Oefenen met een vaardigheid dat aansluit bij een beroep (Moeilijk)
Ontdekken: Ergens zelf achter komen door te onderzoeken (Moeilijk)
Map
In je map vindt je doelen, begrippen en extra opdrachten waar mee je kunt oefenen. Wanner je hier gebruik van maakt staat altijd als opdracht aangegeven op je wikiwijs.
Beoordeling
Er zijn twee soorten toetsen die je krijgt. Oefentoetsen zijn er om te kijken of je alles snapt en klaar bent voor de repetitie. Repetities bepalen hoe goed je kennis is over een hoofdstuk, hier krijg je een cijfer voor. Bij een praktijkopdracht krijg je een cijfer voor je gedrag tijdens de praktijklessen, de docent bekijkt hoe jij de opdracht uitvoert.
1.3 Veiligheid
Doel1.3 Ik weet hoe ik veilig moet werken, door de regels te kennen en veiligheidskleding te dragen.
Voor de praktijklessen hebben we een speciaal lokaal waar je onderzoeken, practicum of proefjes kunt uitvoeren. Er gelden een aantal regels in dit lokaal.
Veiligheid in het practicumlokaal
1.4 Gevarensymbolen
Doel 1.4 Ik kan 5 gevarensymbolen herkennen en de betekenis opnoemen
Sommige stoffen zijn gevaarlijk waardoor je erg voorzichtig moet voor je ze gebruikt. Over de hele wereld gebruiken we dezelfde gevarensymbolen om het gevaar van de stof aan te geven.
Op school gebruiken we een BINAS, dit is een klein boekje waar informatie in staat over stoffen. Voor de volgende vragen kun je een BINAS ophalen bij je docent of kijk op deze website. https://www.gevaarsymbolen.be/nl
Gevarensymbolen
1.5 Praktijk
Doel 1.5 Ik weet hoe de brander werkt en ik kan hem veilig aansteken, vlam veranderen en weer opruimen.
Leren hoe een brander werkt.
Pak uit het kabinet een brander en bekijk dit filmpje terwijl je een brander hebt. Let op de volgende begrippen.
Schoorsteen
Luchtregelschijf
Gasschroef
Werken met de brander
Branderpracticum
Je hebt binnenkort je eerste practicumles. Dan mag je zelf een brander aansluiten en op drie verschillende vlammen zetten.
Voor dat dit gaat gebeuren moet je goed voorbereid zijn. Zorg dat je de volgende handelingen kunt.
Gasregelschroef open en dicht doen
Luchtregelschroef open en dicht doen
De brander aansluiten op de gaskraan
De gaskraan open en dicht draaien
De veiligheidsregels kennen
De juiste veiligheidskleding dragen
Doel1.5 Ik weet wat het kabinet is en ik kan de volgende materialen vinden
Brander
Driepoot
Gaasje
Berkerglas
Erlenmeyer
Reageerbuisje
Maatcilinder
Trechter
Filterpapier
Wanneer je praktijk doet dan ga je aan de slag in het practicumlokaal. De spullen die je daar voor nodig hebt liggen in het kabinet. Tijdens de praktijk doe je proeven, onderzoek of leer je een vaardigheid. Je kunt pas echt praktijk doen als je verstand hebt van materialen. Beantwoord daarom eerst de volgende vragen over de materialen uit het kabinet.
1.6 Onderzoek
Doel 1.6 Ik weet met welke stappen ik onderzoek moet doen en hoe ik dit verwerk in een verslag met tabel.
Een onderzoek doen.
In de geschiedenis zijn er een aantal mensen geweest die belangrijke uitvindingen hebben gedaan. Als je iets uit wil vinden dan moet je eerst onderzoek doen. Tijdens een onderzoek doe je een proef om te kijken hoe iets werkt. In dit filmpje vertellen ze over een bekende uitvinder Galileo Galilei.
Op school leren we je om in 3 stappen een onderzoek te doen. Het bestaat uit:
Voorbereiding
Uitvoering
Afsluiting
Voorbereiding en uitvoering
Alle onderzoekers beginnen met een vraag of probleem die ze willen oplossen, dit noem je een onderzoeksvraag. In een werkplan beschrijf je wat je nodig hebt aan materialen om dit te onderzoeken en hoe je dit gaat doen (werkwijze). Je voert het werkplan uit en daarbij doe je waarnemingen. Waarnemingen is wat je ziet, hoort, voelt of ruikt. Soms moet je ook wat meten, dit schrijf je dan op in een tabel en verwerk je in een grafiek.
Afsluiting
In een onderzoeksverslag zet je alles nog eens op een rijtje en geef je uiteindelijk antwoord op je onderzoeksvraag. Dit is dan je conclusie, waar je een verklaring geeft van je waarnemingen.
Voorbeeld van een onderzoeksverslag
Onderzoek doen in de klas
Je gaat onderzoek doen in je klas om te oefenen met onderzoeken.
Gegevens van je onderzoek verwerk je in een tabel, zodat je de meetresultaten makkelijk weer terug vind. Gebruik hiervoor het aantekeningen blad in je map. Een voorbeeld van een tabel ziet er zo uit.
Van het onderzoek maak je een onderzoeksverslag volgens die stappen die hierboven staan uitgelegd. Lever je verslag in via Magister, bij ELO - Opdracht, zoals op het plaatje.
Je krijgt van je docent bericht of het goed is gegaan, deze feedback kun je gebruiken bij je volgende onderzoek.
1.7 Grafieken (KBL)
Doel 1.7 Ik kan gegevens van een onderzoek verwerken in een tabel en grafiek in Excel
Grafieken maken in Excel
In dit hoofdstuk leer je hoe je een grafiek moet maken in Excel. Bij de lessen van wiskunde ga je komend jaar ook leren hoe je dat zelf kunt tekenen in je boek. Met het programma Excel gaat dat een stuk sneller en kun je een grafiek ook plakken in een onderzoeksverslag.
Hieronder kun je een filmpje met uitleg vinden over hoe je het beste een grafiek kunt maken in Excel. In de vorige paragraaf 1.6, heb je een onderzoek gedaan in de klas. Deze gegevens mag je gebruiken om te oefenen met het maken van een grafiek in Excel.
Wanneer je een grafiek hebt toegevoegd aan je onderzoeksverslag dan mag je deze opnieuw inleveren via Magister - ELO - Opdrachten. Net als de vorige keer.
Een grafiek maken in Excel
H2. Meten is weten
2.1 Schatten
Doel 2.1 Ik kan uitleggen wat schatten is en waarom het minder nauwkeurig is dan meten.
Maak een schatting
Iedereen kent wel de Pringlesbus, maar hoeveel chips zit er eigenlijk in?
Als je daar antwoord op moet geven kun je een schatting maken, het aantal chipsjes tellen (dat heet meten) of onderzoek doen op internet en kijken of iemand anders dat al eens geteld heeft. Over schatten en meten gaat dit hoofdstuk.
Schatten doe je wanneer je iets snel moet weten, maar het heeft ook een groot nadeel. Bij schatten weet je niet of het precies klopt, daarom is schatten niet nauwkeurig. Hieronder een aantal oefeningen met schatten.
Reactietest
2.2 Grootheden en eenheden
Grootheid
Kijk naar het plaatje, hier worden twee dingen gemeten. Wat je aan het meten bent, noem je de grootheid. In het plaatje wordt de grootheid afstand en tijd gemeten.
Welke grootheid zie je?
Eenheid
Wanneer je iets hebt gemeten dan geef je dat aan in een getal. Achter het getal geef je aan waar het over gaat. Wat je achter het getal zet, noem je de eenheid. Doe je dit niet dan weet niemand wat het getal betekend.
Voorbeeld: De slak legt een afstand af van 0,5 meter.
In deze zin is de afstand de grootheid en meter de eenheid.
Afkorting
Als je vaak moet meten moet je de eenheid ook vaak opschrijven. Om er voor te zorgen dat je daar niet heel lang mee bezig bent, zijn er afkortingen bedacht. Hieronder zie je een aantal grootheden, eenheden en afkortingen die bij elkaar horen.
Beroepen
Binnen heel veel beroepen kom je wel grootheden en eenheden tegen. Maar ook binnen het dagelijkse leven, denk maar eens aan een recept om wat te koken, een bouwtekening of klokkijken. Hieronder vindt je een aantal vragen die gaan over beroepen en grootheden.
Donorassistent (Dit filmpje hoort bij vraag 2.2.1)
Hoogspanningsmonteur (dit filmpje hoort bij vraag 2.2.5)
2.3 Omrekenen van eenheden
Omrekenen van eenheden
Eenheden kun je ook omrekenen naar andere eenheden. Van elke grootheid zijn er verschillende eenheden.
Bijvoorbeeld van Zwolle naar Kampen is 15 kilometer dit kun je omrekenen naar meters. Het antwoord is 1500 meter. Wanneer het aantal meters kleiner of groter wordt is het nauwkeuriger om een andere eenheid te kiezen.
Bijvoorbeeld: Als je op moet schrijven hoe dik een grasspriet is, dan doe je dat in een kleine eenheid, omdat het ook iets kleins is, bijvoorbeeld millimeter.
Voor dat je kunt omrekenen moet je weten;
Welke eenheden er zijn
Welke reken regels er zijn
Het antwoord daar op vindt je in het onderstaande filmpje.
Ezelsbruggetje 1
Om de volgorde van het rijdje te onthouden is er een ezelsbruggetje bedacht waardoor je het makkelijker onthoudt. De eerste letters blijven altijd hetzelfde, ook als de grootheid veranderd, namelijk;
Ezelsbruggetje 2
Om te onthouden of je moet delen (:) of keer (x) moet doen, is er nog een ezelsbruggetje.
Naar rechts is keer
Naarlinks is delen
Zoals op de afbeelding hieronder.
Totaal overzicht
2.4 Lengte, Massa en Inhoud
2.4.1 Opdracht: Poster maken
Maak op 3 verschillende witte vellen a4-papier een poster over de volgende onderwerpen.
Afstand
Massa
Inhoud
Je kunt informatie halen van deze website, internet of de meetinstrumenten pakken uit het kabinet.
Bewaar je posters in je mapje.
Regels:
De poster mag niet digitaal, wel met geprinte plaatjes.
De poster geeft de eenheden aan die bij de grootheid horen
De poster geeft 3 voorbeelden van voorwerpen waarvan je iets kan zeggen over de grootheid
(bijvoorbeeld, een rijstkorrel is ongeveer 1 cm) (1 literpak melk weegt ongeveer 1kg)
De poster legt uit hoe het meetinstrument is gebouwd (onderdelen.
Schrijf netjes, eventueel met lettermal
Teken netjes met liniaal.
Wees creatief en gebruik kleuren
Ben je klaar, dan laat je de poster zien aan je docent.
Afstand
De afstand heeft veel meer woorden die hetzelfde betekenen, zoals; lengte, dikte, hoogte, diepte en de breedte.
Bij al deze voorbeelden gebruik je dezelfde eenheden.
Ook zijn er verschillende meetinstrumenten.
Liniaal of meetlint: Voor de eenheden millimeter, centimeter, decimeter en meter.
Kilometer teller of meetwiel: Voor het meten van meters, decameter, hectometer en kilometer.
Massa
De massa is een grootheid waarin je aangeeft, hoe zwaar een bepaald voorwerp is. Dit doe je in gram.
Dit is niet hetzelfde als gewicht. Overal op de wereld blijft een massa van een voorwerp hetzelfde alleen het gewicht kan veranderen. Dit komt omdat gewicht te maken heeft met de zwaartekracht en schrijf je op als Newton.
Voorbeeld: Een astronaut met een massa van 60 kg zal op de aarde een zwaartekracht van (ongeveer) 600 N ondervinden, terwijl dat op de maan maar 70 N is. De massa van de astronaut blijft nog steeds 60 kg.
Massa kun je meten met de volgende instrumenten
Weegschaal: Deze zijn vaak digitaal en geven de massa aan in gram of kilogram
Balans: Een balans is ouderwets en werd vroeger gebruikt om bijvoorbeeld precies 1kg aardappelen af te meten. Dit doe je door een gewicht van precies 1kg aan de ene kant neer te leggen. Daarna leg je net zo veel aardappels er op tot meter in balans is.
Inhoud
De inhoud is een grootheid waarin je aangeeft hoeveel ruimte door iets wordt ingenomen. Dit geef je aan in kubieke meter, afgekort schrijf je dat als m3. Het kleine 3-tje geeft aan dat het om een voorwerp gaat waarvan je de 3 zijkanten keer elkaar hebt gedaan. Bijvoorbeeld bij dit plaatje, daar wordt de lengte x de breedte x de hoogte gedaan (l x b x h).
Inhoud kun je meten met de volgende meetinstrumenten. Meetlint of liniaal. Dit geldt alleen voor voorwerpen die rechte zijdes heeft, zoals het plaatje hierboven. Want hoe meet je de lengte en de breedte en de hoogte van een steen bijvoorbeeld? Dat kan niet omdat hij ronde kanten heeft. Daar is gelukkig een oplossing voor, namelijk de onderdompelmethode. Alleen heb je hier een andere eenheid, namelijk Liters. De omcirkelde eenheden bij Liters is hetzelfde als de omcirkelde eenheden bij kubieke meter m3.
Onderdompelmethode: In de eerste maatcilinder zit 23 ml water, als je de steen er bij doet dan stijgt het water naar 33 ml. Het aantal ml dat het water is gestegen, zo veel ruimte neemt de steen in beslag.
Dus: 33 ml – 23 ml = 10 ml
De steen is 10 ml, dus ook 10 cm3
2.5 Kracht en temperatuur
Krachten
F staat voor Kracht en de pijl staat voor de richting en grootte van de kracht
Je kunt een kracht niet zien, maar wel het effect er van. Dat kan zijn beweging, snelheid of verandering van richting. Kracht is hoe hard iets,ergens tegen aan drukt of trekt.
Dat iets kan een mens zijn. Hij of zij drukt dan met zijn spierkracht.
Dat iets kan ook een auto zijn. De auto wordt aangedreven door de motor, je noemt dit aandrijfkracht.
Dat iets kan ook de wind zijn dat met zijn kracht tegen een voorwerp aan drukt, je noemt dit windkracht.
Het kan ook de aarde zijn die met zijn aantrekkingskracht iets naar de aarde trekt.
De grootheid kracht geeft je aan in de eenheid Newton en meet je met een veer. Hoe ver de veer uitrekt geeft aan hoe groot de kracht is. Het meetinstrument heet een veerunster of ook wel krachtmeter genoemd.
Krachten (bekijk dit filmpje tot en met minuut 6:30)
Temperatuur
Temperatuur kun je niet zien maar wel voelen. De grootheid temperatuur wordt aangegeven in de eenheid graadCelsius.
Meneer Celsius had de vloeistofthermometer bedacht aan de hand van water. Op het punt dat water net begon te bevriezen gaf hij het cijfer 0. Water dat boven een vlam hield en begon te borrelen gaf hij het cijfer 100. Er zijn ook nog andere soorten thermometers.
Voorbeelden van bekende temperaturen.
Water smelt bij 0 graden Celsius (smeltpunt van water)
Water kookt bij 100 graden Celsius (kookpunt)
Zeewater kookt bij 109 graden Celsius
Je lichaam heeft temperatuur tussen de 35,5 en de 37,8 graden Celsius.
De warmste temperatuur op aarde ooit gemeten is 57,7 graden Celsius (in Libië)
De koudste temperatuur op aarde ooit gemeten is – 89,2 (Zuidpool)
Aan het einde van elke paragraaf kun je antwoord geven op de onderstaande vragen.
3.1 Wat is een atoom?
3.1 Wat is het periodieksysteem en welke informatie vind je daar?
3.2 Wat is een molecuul?
3.2 Noem een voorbeeld van een molecuul?
3.3 Noem een voorbeeld waarom en wanneer deze materialen worden gebruikt? (hout, kunststof, textiel, metaal, steen, beton of glas)
3.4 Noem de 8 verschillende stofeigenschappen en geef een voorbeeld hiervan?
3.5 Hoe worden de verschillende soorten afval verwerkt?
3.5 Wat is het verschil tussen recyclen en hergebruiken?
3.6 Leg uit welke negatieve gevolgen er zijn voor het milieu bij verwerken van afval?
3.6 Noem een oplossing voor het verwerken van afval dat minder schadelijk is voor het milieu?
3.7 Leg uit waarom de dichtheid altijd in g/cm3 wordt gegeven?
3.7 Leg uit hoe je de dichtheid berekend, met volume en massa?
3.8 Geef een voorbeelden van een metaal hoe het gemaakt word?
3.8 Geef een voorbeelden van plastic?
3.1 Atomen
Wat is het allerkleinste deeltjes dat je kunt bedenken? Als je aan het kleinste zandkorreltje dacht kan het nog miljoenen keer kleiner.
Een rijstkorrel bestaat uit miljoenen kleine kettingen van bolletjes die aan elkaar verbonden zijn, samen vormen ze de rijstkorrel. Onder een microscoop kun je ze niet zien, zo klein zijn ze.
Atoom
Één bolletje van de ketting heet een atoom. Een atoom is de kleinste bouwsteen om een stof te maken en zelfs deze bestaan weer uit kleinere delen (protonen, neutronen en elektronen)
In totaal bestaan er 118 verschillende atomen waarvan alles is gemaakt. Deze atomen vindt je in het periodiek systeem, dat is een overzicht van alle atomen die er bestaan door wetenschappers samengesteld, van licht naar zwaar. In het overzicht worden de soorten atomen aangegeven met een afkorting. Goud heet bijvoorbeeld Au. In het periodiek systeem staan atomen die je misschien wel kent, bijvoorbeeld ijzer. Dit betekend dat een stukje ijzer, alleen maar bestaat uit ijzer atomen.
IJzer atomen bij elkaar.
Test jezelf
Schrijf de betekenis van de begrippen op deze pagina in je map.
Geef antwoord op je doelen in je map.
Test jezelf door onderstaande vragen te maken.
3.2 Moleculen
Atomen en moleculen
Een rijstkorrel bestond uit kettingen van bolletjes, deze bolletjes zijn atomen. Wanneer verschillende atomen aan elkaar zitten noem je dat moleculen. Moleculen zijn verschillende groepjes atomen bij elkaar. Een stof zoals hout, suiker, water, maar ook rijst, ze bestaan allemaal uit verschillende soorten moleculen, er bestaan wel 50 000 000 verschillende moleculen.
Water molecuul.
Water, bestaat uit 2 waterstof atomen (H) en 1 zuurstof atoom (O). De molecuul ziet er dan zo uit als op het plaatje. De afkortingen die in de molecuul staan zijn die van de atomen, deze kun je weer vinden in het periodiek systeem.
Mengen
Soms willen atomen goed mengen met elkaar. Bijvoorbeeld water en suiker, de suiker lost op in het water. Alle atomen blijven nog hetzelfde, maar de suiker moleculen zijn verspreid tussen de water moleculen. Je kunt ze ook weer scheiden, wanneer je het mengsel weer verwarmt, verdampt het water en blijft de suiker weer over.
Chemische reactie
Moleculen kunnen ook veranderen, ze zijn altijd in beweging, ze trillen door de temperatuur. Soms kan de ene molecuul samen gaan met de andere molecuul en vormt het een nieuw soort molecuul.
Een molecuul kan ook weer kleiner worden door bijvoorbeeld verbranding, dan gaat de molecuul uit elkaar en vormen er zich nieuwe soort moleculen.
Chemische reactie
Test jezelf
Schrijf de betekenis van de begrippen op deze pagina in je map.
Geef antwoord op je doelen in je map.
Test jezelf door onderstaande vragen te maken.
3.3 Stoffen en materialen
Heel veel atomen bij elkaar vormen een stof, maar niet altijd bestaat de stof uit 1 soort atoom. IJzer is een stof en is gemaakt van 1 soort atoom, daarom staat hij ook in het periodiek systeem. Een stof kan ook bestaan uit meerdere atoomsoorten die samen een molecuul vormen. Het kan zijn dat deze stof dan ook uit een ijzer atoom bestaat. Bijvoorbeeld de stof roest, dit is een molecuul van ijzer en zuurstof.
Een stof kun je gebruiken om er iets van te maken. Of je nu een huis gaat bouwen of kleren ontwerpt, bij alles wat je kunt maken worden stoffen gebruikt. Hout, kunststof, textiel, metaal, steen, beton of glas zijn voorbeelden van materialen.
Wanneer je een stof gebruikt om er wat van te maken, dan noem je het materiaal. Zo kan een bouwvakker steen, hout, beton of ijzer gebruiken om een huis te maken. Een mode ontwerper gebruikt textiel voor het maken van kleren, de stoffen die ze kunnen gebruiken zijn katoen, leer of wol. Je kiest altijd het materiaal die het beste past bij wat je gaat maken
Veel stoffen komen in de natuur niet gelijk voor zoals wij ze gebruiken. Grondstoffen zijn de stoffen die nodig zijn om een nieuwe stof te maken. Glas wordt bijvoorbeeld gemaakt van het silicium atoom (Si) dat in zand zit. Als je zand in een hete oven doet dan gaat de silicium atoom samen met een zuurstof atoom en dat heet dan glas. Zand is dan de grondstof voor glas.
Grondstoffen in je mobieltje
Test jezelf
Schrijf de betekenis van de begrippen op deze pagina in je map.
Geef antwoord op je doelen in je map.
Test jezelf door onderstaande vragen te maken.
3.4 Stofeigenschappen
Stel je maakt een stoel, voor welke stof zou jij dan kiezen?
De stof die je kiest zorgt voor de eigenschappen van de stoel. Kies je voor ijzer, dan wordt de stoel sterk en zwaar, kies je voor kunststof dan wordt hij sterk en licht. Alle stoffen hebben verschillende eigenschappen. Voorbeelden van stofeigenschappen zijn. Kleur, geur, smaak, brandbaarheid, doorzichtigheid, giftigheid, zuurgraad, hardheid, kookpunt, smeltpunt, dichtheid en fase.
Op deze paragraaf leggen we wat stofeigenschappen uit, zoals zuurgraad, fase, kookpunt en smeltpunt, omdat je misschien nog niet weet wat het is. Later in dit hoofdstuk komt de stofeigenschap dichtheid nog terug.
Fase
Alle stoffen kunnen één of meerder fasen hebben doordat bijvoorbeeld de temperatuur veranderd. Als voorbeeld gebruiken we water. Als het koud is komt water in de vaste fase voor, wordt het warmer dan is het vloeibaar en wordt het nog warmer dan is het gas.
Fase en faseovergangen
Zuurgraad
Een eigenschap van een stof kan de zuurgraad zijn. Een stof kan zuur of basisch zijn, hoe zuur iets is geef je aan in een getal en de eenheid bij dat getal is pH. Voorbeelden zijn water, dit is neutraal (7pH), citroensap is zuur (2pH) en bleekmiddel is basisch (12pH)
Kookpunt en smeltpunt
Elke stof kookt bij een bepaalde temperatuur en elke stof smelt bij een bepaalde temperatuur. Het makkelijkste voorbeeld is dat van water. Dit smelt bij 0 graden en kookt bij 100 graden. Veel stoffen zoals metalen kunnen smelten en koken, denk maar eens aan ijzer, goud of diamant.
Test jezelf
Schrijf de betekenis van de begrippen op deze pagina in je map.
Geef antwoord op je doelen in je map.
Test jezelf door onderstaande vragen te maken.
3.5 Afval
Afval
Wanneer materialen niet meer bruikbaar zijn dan wordt het afval. Bedrijven maar ook mensen thuis gooien veel soorten afval weg. In de Gemeente Kampen kennen we verschillende soorten afval, zie het plaatje.
Hieronder worden een paar belangrijke soorten afval uitgelegd.
GFT – Betekend Groente, fruit en tuin afval. Dat wordt vaak in de groene container gedaan en is biologisch afbreekbaar. Dat wil zeggen dat het door bacteriën wordt afgebroken in compost.
KCA – Dat betekend Klein, Chemisch afval. Dit moet apart opgehaald of afgeleverd worden bij een inzamelpunt omdat het (licht) gevaarlijke stoffen zijn voor het milieu.
PMD – Dat betekend, Plastic, metalen en drankkartons. Hier kun je dus verschillende soorten afval in 1 container doen. Deze materialen kunnen goed hergebruikt worden en makkelijk gescheiden worden van elkaar.
Restafval – Is het afval dat over blijft als je alle andere soorten afval er uit hebt gehaald. Met dit soort afval kan niets meer worden gedaan dus wordt het verbrand.
Hergebruik
Spullen kunnen hergebruikt worden. Dat betekend dat afval door iemand anders nog wel gebruikt kan worden, zonder dat er iets mee gedaan hoeft te worden. Een paar voorbeelden zijn;
Kleding: Deze worden ingezameld bij het Legers des Heil’s en gaan naar mensen die ze nog wel kunnen gebruiken.
Flessen: Lege plastic flessen zit statiegeld op omdat bedrijven deze flessen weer wassen zodat ze voor een tweede keer gebruikt kunnen worden. Filmpje:Flessen hergebruiken
Recycling
In afval kunnen nog bruikbare stoffen zitten, waarvan het zonde is om weg te gooien. In je oude mobiel, zit bijvoorbeeld goud, zilver, koper of kobalt, wat je weer kunt gebruiken om nieuwe apparaten mee te maken. Wanneer je dit op de vuilnisbelt gooit heb je er niets meer aan, daarom wordt afval ook wel eens gerecycled. Dat wil zeggen dat het afval zo wordt bewerkt dat je er weer wat anders van kunt maken. Een voorbeeld is het filmpje: Plastic recycling
Test jezelf
Schrijf de betekenis van de begrippen op deze pagina in je map.
Geef antwoord op je doelen in je map.
Test jezelf door onderstaande vragen te maken.
3.6 Milieu
Broeikaseffect
Op de wereld wonen meer dan 7 miljard mensen. Iedereen gebruikt verschillende stoffen en materialen in hun leven. Om deze stoffen te maken, maar ook om het afval van al deze mensen weer op te ruimen kost veel energie en moeite. Dit komt omdat er elektriciteit nodig is of omdat er stoffen verwarmt moeten worden en dit heeft gevolgen voor de aarde. Er ontstaat namelijk een versterkt broeikaseffect.
Uitleg over het versterkte broeikaseffect
Doordat de atmosfeer dikker wordt, blijft de warmte van de zon langer op aarde. Hierdoor stijgt de temperatuur op aarde.
Test jezelf
Schrijf de betekenis van de begrippen op deze pagina in je map.
Geef antwoord op je doelen in je map.
Test jezelf door onderstaande vragen te maken.
3.7 (K/TL) Dichtheid
Dichtheid
Elke stof heeft zijn eigen dichtheid. Kijk naar het plaatje hieronder, de voorwerpen zijn even groot, maar toch is de steeksleutel zwaarder. Dat komt omdat de deeltjes van ijzer, waar de steeksleutel van gemaakt is dichter op elkaar zitten dan bij de kam die van plastic is. Dichtheid heeft dus te maken met hoe dicht de stofdeeltjes van een stof op elkaar zitten.
Wetenschappers hebben afgesproken als we van elke stof een kubieke centimeter nemen en daar de massa van meten dan noemen we dat de dichtheid van de stof. Een overzicht van wat wetenschappers allemaal hebben gemeten vind je in een BINAS bij stofeigenschappen. Hier een voorbeeld daarvan;
Dit is een kubieke centimeter
Dichtheid berekenen
Je kunt ook uitreken van welke stof iets gemaakt is met deze formule.
Dichtheid = Massa : Volume
Stel je hebt een spijker en je wilt weten waar die van gemaakt is, dan meet je eerst de massa door te wegen.Volume betekend, hoeveel ruimte iets in neemt, dit kun je op twee manieren meten, namelijk;
1. Als een voorwerp een makkelijke vorm heeft dan kun je dit met een liniaal meten. Je doet dan, Lengte x breedte x hoogte. Je hebt dan de volume van het voorwerp berekend.
2. Hoeveel ruimte iets inneemt kun je ook meten met water (onderdompelmethode). Bekijk het plaatje.
Het aantal milliliter dat het water is gestegen kun je omrekenen naar cm3. Zo heb je dan weer het volume.
Wanneer je een antwoord krijgt uit de rekensom Massa : Volume dan kun je dit vergelijken met de stofeigenschappen in de BINAS. Dan weet je om welke stof het gaat.
Water is 1 g/cm3. Je van een stof de dichtheid weet dan, weet je ook of het blijft drijven. Want alles onder de 1 drijft en alles boven de 1 zinkt naar de bodem in water.
Test jezelf
Schrijf de betekenis van de begrippen op deze pagina in je map.
Het arrangement VMBO - Mens en Techniek Onderbouw is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteurs
Guido Strijker
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2018-05-21 10:48:56
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Energie;
Materie;
NaSk;
Chemische reacties;
Stoffen om ons heen;
Zuiver of gemengd?;
Eigenschappen;
Product;
Verbranden en verwarmen;
Bouw van stoffen;
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.