Democratisering

Inleiding - Democratisering

Democratisering is het streven naar politieke medezeggenschap. Voor de Franse Revolutie lag in de meeste landen de absolute macht bij de vorst en was politieke inspraak van het gewone volk of de derde stand ondenkbaar. De Franse Revolutie rekende af met dat tijdperk van het absolutisme.

In de 19de eeuw kwam met de Industriële Revolutie een nieuwe groep op die haar economische macht ook op politiek niveau deed gelden: de burgerij. Hun politieke vertegenwoordigers waren de liberalen die een grote mate van burgerlijke vrijheid nastreefden. Hun politieke strijd en hervormingen van het politieke bestel bood ook andere groepen in de samenleving mogelijkheden tot emancipatie. Stap voor stap en met wisselend succes zetten diverse groepen zich in om meer inspraak te krijgen. Het algemeen kiesrecht voor mannen (1917) en vrouwen (1919) was in Nederland een voorlopig eindpunt van de lange weg naar een gedemocratiseerde samenleving.

Schema - 1

Na de Franse Revolutie was de macht van de vorst beperkt. Hij deelde de macht met het parlement waarin de liberalen, de politieke vertegenwoordigers van de burgerij, initiatieven namen tot democratisering van het politiek bestel.

Schema - 2

18e eeuw - Standenmaatschappij
De standenmaatschappij was in de achttiende eeuw in de meeste landen nog de normale situatie. De politieke invloed en medezeggenschap van de derde stand was nihil. De vorst werd beschouwd als plaatsvervanger van God op aarde, stond boven de wet was in die zin onaantastbaar. Bekendst voorbeeld van absolute macht is de regeerperiode van Lodewijk XIV, de ‘Zonnekoning’, die zich omringde met een indrukwekkende hofhouding en zo uitdrukking gaf aan zijn onbeperkte macht.

Franse revolutie
De Franse Revolutie was een gewelddadige politieke omwenteling waarbij de absolute macht van de koning werd gebroken. Bovendien werd er afgerekend met de dominante positie van de geestelijkheid en de adel. De bevolkingsgroep die het meest profiteerde van de afbraak van de standenmaatschappij was de opkomende burgerij.

19e eeuw - Bourgeoisie
De Franse Revolutie maakte het mogelijk dat de economische macht van de opkomende burgerij, de bourgeoisie ook werd omgezet in politieke macht. In de 19de eeuw werden de politieke vertegenwoordigers van de burgerij, de liberalen, steeds belangrijker in de politiek. Zij namen het initiatief in de democratisering van de maatschappij.

Democratisering in Nederland

Revolutiejaar in Europa: 1848
Het jaar 1848 was een roerig jaar in Europa. Overal in Europa braken revoluties uit. Burgers, arbeiders, liberalen en nationalisten probeerden vanuit verschillende motieven revolutie te ontketenen om de macht van vorsten en adel te breken. In Frankrijk werd de tweede Republiek uitgeroepen en de koning afgezet. Op meerdere landen in Europa dreigde hetzelfde te gebeuren. De poging om na de Franse Revolutie de oude machtsverhoudingen te herstellen was mislukt. De tijd van het absolutisme was voorbij en de liberalen stonden te popelen om het politieke stelsel ingrijpend te verbouwen.

Willem I en Willem II

Vanaf 1815 was Nederland een koninkrijk waarbij de zuidelijke en noordelijke Nederlanden waren samengevoegd. Willem I en zijn zoon Willem II lieten zich graag met veel pracht en praal portretteren als absoluut vorst. De werkelijkheid was anders. De macht van beide vorsten werd vanaf het begin van ieders regeerperiode uitgedaagd door de steeds invloedrijkere liberalen.

Willem I spande zich in voor de economische ontwikkeling van zowel de zuidelijke als de noordelijke Nederlanden. Toch waren vooral de liberalen in de zuidelijke Nederlanden niet blij met de weinig democratische koning. Op zijn beurt moest Willem I weinig hebben van de roep om meer politieke medezeggenschap.

Willem II die in 1840 de troon besteeg, was nog afkeriger van politieke hervormingen dan zijn vader. Zijn verhouding met de belangrijkste liberaal J.R. Thorbecke was uitermate koeltjes. Angst voor revolutie en sociale onrust bracht hem er in 1848 toe om een commissie onder leiding van Thorbecke opdracht te geven een moderne democratische grondwet te ontwerpen. Zoals Willem II later zelf verwoordde werd hij in één nacht van zeer conservatief tot zeer liberaal.

J.R. Thorbecke

J.R. Thorbecke (1798 – 1872) was een liberaal staatsman en architect van de belangrijke grondwetswijziging van 1848. Thorbecke was de politieke leider van liberale politici in de Tweede Kamer. Liberalen vertegenwoordigden de burgerij, die gebaat waren bij vrijheid op politiek en economisch gebied.

Dat betekent een beperkte rol voor de Kerk en voor de koning. In Nederland probeerden liberalen grondwetswijzigingen door te voeren die de macht van koning Willem I zou beperken. Dat was in hun ogen noodzakelijk omdat Willem I op allerlei gebied het beleid bepaalde. De ministers konden volgens de grondwet niet verantwoordelijk worden gesteld voor het beleid. Zij voerden in de praktijk uit wat de koning hen opdroeg en waren op dat beleid niet aanspreekbaar.

Grondwet van 1848

De grondwetswijziging van 1848 legde de basis van ons moderne parlementaire stelsel. Hoewel allerlei politieke spelregels in de loop van de jaren zijn ontstaan, ligt de kern van de moderne politiek bij de grondwet zoals die door Thorbecke is vastgesteld.

Enkele belangrijke kenmerken van de grondwet van 1848:

  • Voor het eerst werden de grondrechten van burgers nauwkeurig omschreven. Daartoe behoorden meervoudige vrijheden zoals de vrijheid van godsdienst, persvrijheid
  • De staatsmacht bestond uit duidelijke gescheiden machten: bestuurlijke, wetgevende en rechterlijke macht.
  • Invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid: de ministers zijn verantwoordelijk, de koning is onschendbaar. De macht van de koning werd daardoor meer symbolisch omdat de ministers die het beleid bepaalden daarvoor ook zelf verantwoordelijk waren.
  • Rechtstreekse verkiezingen van de leden Tweede Kamer door het volk in plaats van de verkiezingen via het districtenstelsel. 'Het volk' bestond uit mannen die genoeg verdienden en genoeg belasting betaalden (vanaf 1850 ongeveer 10% van de volwassen mannen!)
  • De Tweede Kamer controleert het beleid van de regering.
  • De vergaderingen van alle vertegenwoordigende lichamen zijn openbaar.
  • De mogelijkheid om de Kamers te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
  • Het recht van amendement voor de Tweede Kamer.
  • Het recht van onderzoek (enquête) aan de Tweede Kamer.
  • Jaarlijkse vaststelling van de begroting in plaats van een tweejaarlijkse vaststelling.

Politiek na 1848

  • De politiek van de tweede helft van de 19e eeuw werd dankzij de grondwet van 1848 niet langer gedomineerd door de koning. Dankzij links-liberale figuren als Samuel van Houten en Hendrik Goeman Borgesius werd een begin gemaakt met sociale wetgeving. De betrokkenheid met de politiek werd daarbij vergroot door uitvoerige berichtgeving in kranten. Dat was mogelijk dankzij de afschaffing van het dagbladzegel, een belasting op kranten.
  • De oudere generatie liberalen waaronder Thorbecke hield zich intussen afzijdig van de sociale kwestie en had vertrouwen in het zelfregulerende vermogen van de maatschappij. Economische en politieke vrijheid gingen hand in hand naar de opvatting van oud-liberalen zoals de groep rondom Thorbecke werd genoemd. De staat diende volgens deze liberalen uiterst terughoudend te zijn met ingrijpen in het leven van de burgers.
  • De leden van de Tweede Kamer gingen zich steeds meer organiseren rondom een politiek standpunt of op basis van een godsdienst. De Anti-Revolutionaire Partij (ARP, opgericht in 1879) onder leiding van Abraham Kuyper (zie afbeelding)(1837 – 1920) was in die zin de eerste politieke partij van Nederland met een landelijke organisatie. Onder invloed van politiek netelige kwesties als de schoolstrijd en vanuit onvrede met de antikerkelijke politiek van de liberalen organiseerde de gereformeerde Kuyper zijn achterban. De politieke strategie die Kuyper volgde ging uit van het idee van de antithese, een scheiding aanbrengen tussen confessionele partijen (protestanten en katholieken) en de seculiere partijen (liberalen en socialisten).
  • Enkele belangrijke partijen waren de Anti-Revolutionaire Partij (ARP, 1879), de Rooms Katholieke Staat Partij (RKSP, 1926), de Sociaal Democratische Bond (SDB, 1881), de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP, 1894), de Communistische Partij Nederland (CPN, 1909), de Liberale Unie (1885), de Bond van Vrije Liberalen (1906) en de Vrijzinnige Democratische Bond (VDB, 1901).
  • De politiek na 1848 werd bepaald door:
    • partijvorming;
    • de tegenstelling tussen confessionelen aan de ene kant en de liberalen en socialisten aan de andere kant,
    • politieke en maatschappelijke problemen als de sociale kwestie, de strijd om algemeen kiesrecht en de schoolstrijd.

Algemeen kiesrecht

Jaar Percentage
1850 10,8
1860 10,7
1870 11,1
1880 12,1
1900 49
1913 65
1917 100

Percentage mannelijke
volwassenen met kiesrecht.

Uitbreiding kiesrecht
Het kiesrecht was ook na de grondwetsherziening van 1848 nog erg beperkt. Er was sprake van censuskiesrecht: alleen mannen van 23 jaar en ouder die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, hadden stemrecht. Er werd herhaaldelijk geprobeerd om via een wetsvoorstel de census omlaag te brengen.

De verkiezingsstrijd van 1894 stond geheel in het teken van uitbreiding van het kiesrecht. Links-liberalen en progressieve ARP’ers stonden daarbij tegenover conservatief-liberalen en conservatieve ARP’ers en katholieken. Pas in 1896 kwam er een nieuwe kieswet. Voorwaarden om te mogen stemmen waren het betalen van belastingen (censuskiezers), het bezit van spaargeld, loon van een bepaalde hoogte en het bezit van een eigen woning.

Vanaf 1897 werd de strijd om algemeen kiesrecht vooral gevoerd door de SDAP. Er werden massademonstraties georganiseerd om voor de zaak te pleiten. Onder het kabinet Cort van der Linden werd de strijd om het kiesrecht beëindigd. Tegelijkertijd met de gelijkberechtiging van het bijzonder onderwijs werd in 1917 het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd.

Susanna Groeneweg, lid van
de SDAP, was in 1918 het
eerste vrouwelijke lid van de
Tweede Kamer.

Vrouwenkiesrecht
Het passief kiesrecht voor vrouwen (recht om gekozen te worden) werd in 1917 samen met het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd. Het actief vrouwenkiesrecht (recht om te stemmen) werd in Nederland twee jaar later ingevoerd in 1919.

Affiche uit 1916 voor vrouwenkiesrecht.

 

  • Het arrangement Democratisering is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2021-05-25 12:34:09
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    De Kennisbanken bevatten de theorie bij de opdrachten.
    Leerinhoud en doelen
    Geschiedenis;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld