Inleiding - Emancipatiebewegingen
Wat wilden zij bereiken?
Arbeiders
Arbeiders gingen zich organiseren om materiële en concrete verbeteringen te bereiken zoals betere werkomstandigheden, een eerlijk loon en betere huisvesting.
Vrouwen
De emancipatie van vrouwen uit de arbeidersklasse ging op in de algemene strijd naar gelijke rechten en verbetering van de omstandigheden van de arbeidersklasse. Het feminisme en haar belangrijkste voorvechtsters kwamen voort uit de burgerij. Dat waren vrouwen met voldoende financiële middelen, maar zonder zeggenschap over huishouden, opleiding of politieke invloed. Feministen streefden naar gelijke rechten en plichten voor alle mannen en vrouwen.
Katholieken
De katholieken voelden zich vanaf het tijdperk van de Republiek een minderwaardig deel van de samenleving. Hun godsdienst was lange tijd verboden en werd hier en daar slechts gedoogd. Hun maatschappelijke posities waren beduidend lager dan die in protestantse kringen. Zij streefden naar een volwaardige positie van het katholieke volksdeel in de maatschappij.
Protestanten
De emancipatie van de protestanten richtte zich vooral op de gelijkberechtiging van het confessionele onderwijs met het openbare onderwijs. Politieke tegenstanders waren de liberalen die een duidelijke scheiding tussen Kerk en Staat voorstonden en geen positieve rol zagen voor onderwijs met een religieuze grondslag.
Hoe?
Arbeiders
Door oprichting van vakbonden konden arbeiders verbeteringen afdwingen bij fabrikanten. De Socialistische Democratische Arbeiders Partij (SDAP, 1894) werd een belangrijke factor in de politiek met grote potentiële macht. Omdat het algemeen kiesrecht in de 19de eeuw nog niet was ingevoerd stonden socialisten in dubio over de beste strategie: revolutie of deelname aan het bestaande politieke bestel.
Vrouwen
Er bestond geen feministische politieke partij. Het feminisme was een beweging, actief op politiek en maatschappelijk terrein. Feministen gaven eigen kranten uit, demonstreerden, hadden eigen verenigingen, boden petities aan, enz. Deels werd vrouwenemancipatie gezien in het bredere kader van arbeidersemancipatie. Het burgerlijke feminisme richtte zich meer in het algemeen op het recht op volwaardige deelname van de vrouw aan het openbaar leven met toegang tot politiek en onderwijs.
Katholieken
Katholieke politici in het parlement sloten zich voor 1848 aan bij de hervormingsgezinde liberalen. Na invoering van de nieuwe grondwet tot 1848, leidde de schoolstrijd tot een breuk tussen katholieken en liberalen. In 1897 werd een landelijke katholieke kiesvereniging opgezet, voorloper van de Rooms-katholieke Staatspartij (RKSP, 1927). Het recht om katholieke scholen op te richten werd daadkrachtig ter hand genomen. Talloze Rooms-katholieke internaten werden vanaf de tweede helft van de 19e eeuw opgericht.
Protestanten
Een belangrijk instrument vormde de politieke partij. Abraham Kuyper, politiek voorman van het gereformeerde deel van het volk, richtte in 1879 de eerste landelijk politieke partij op: de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Om meer druk uit te kunnen oefenen in het parlement had hij meer zetels nodig. Daarom was Kuyper voorstander van uitbreiding van het kiesrecht.
Factoren - 1
Grondwet
In de grondwet van 1848 werd de vrijheid van godsdienst en onderwijs geformuleerd. Vrijheid van godsdienst was voor de katholieken het einde van een in de wet verankerde ongelijkheid. Vrijheid van onderwijs maakte het mogelijk om katholieke en protestante scholen op te richten. Tegelijkertijd was de grondwet van 1848 aanleiding voor de schoolstrijd. Deze strijd maakte de confessionelen meer bewust van het geloof als fundament van hun identiteit.
Onderwijs
Het onderwijs heeft een belangrijke rol gespeeld bij de emancipatie van verschillende bevolkingsgroepen. De confessionelen konden zich dankzij de grondwet van 1848 richten op de ontwikkeling van de zelfbewustheid van de achterban. De maatschappelijke kansen van arbeiderskinderen stegen vooral na invoering van de leerplicht in 1901. Het onderwijs zelf verbeterde ook. Er kwamen goede opleidingen voor onderwijzers, betere leermiddelen en meer aandacht voor didactiek.
Burgerij
De bemoeienis van de burgerij met het lot van arbeiders, wordt wel het burgerlijk beschavingsoffensief genoemd. Dat gebeurde vanuit mededogen maar deels ook uit eigenbelang. Het waren vaak rijke burgers die initiatieven namen tot oprichting van bibliotheken, scholen, liefdadigheidsinstellingen en verenigingen tegen drankmisbruik. Zo wilden zij bijdragen tot de opvoeding van arbeiders als nette burgers zonder revolutionaire ideeën.
Factoren - 2
Schoolstrijd = strijd om gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs.
Personen
|
|
Pieter Jelles Troelstra (1860-1930)
Voorman van de SDAP. Na het uitbreken van de Russische revolutie achtte Troelstra de tijd rijp voor een revolutionaire omwenteling in Nederland. Daar bleek tot zijn grote teleurstelling weinig animo voor.
Aletta Jacobs (1854-1929)
Aletta Jacobs werd na een verzoek tot toelating aan J.R. Thorbecke, in 1871 als eerste vrouw toegelaten tot de universiteit. Zij zette zich ook in voor haar lotgenoten. Ze streed voor betere werkomstandigheden voor vrouwen en voor algemeen vrouwenkiesrecht. Op 68-jarige leeftijd kon zij in 1922 voor het eerst zelf stemmen bij verkiezingen voor de Tweede Kamer.
Herman Schaepman (1844-1903)
Een van de eerste katholieken die in het parlement zat. Als politiek leider van de katholieken gaf hij die groep een politiek en maatschappelijk gezicht. Hij gaf de samenwerking met de christelijke partijen onder andere vorm, die lange tijd de Nederlandse politiek zou domineren.
Abraham Kuyper (1837-1920)
Oprichter van de eerste politieke partij in Nederland: de Anti Revolutionaire Partij (ARP) in 1879 en van 1901 tot 1905 minister-president. Grote tegenstanders van Kuyper waren liberalen en socialisten. Hij was tegenstander van de ideeën van de Verlichting en fel voorvechter van financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs.
Conclusie
Arbeiders
De arbeidersemancipatie liep chaotischer en langs meerdere wegen. Invloed via het parlement ging moeizaam vanwege het beperkte kiesrecht. Arbeiders hadden lage inkomens en geen stemrecht. Algemeen kiesrecht was daarom een belangrijk punt op het programma van de arbeiderspartijen. Er was ook discussie over de te volgen strategie: velen zagen liever een revolutie om in één klap hun situatie te verbeteren. In de praktijk verliep de emancipatie van Nederlandse arbeiders door de oprichting van vakbonden, politieke partijen, verenigingen en betere scholingsmogelijkheden. Ook het burgerlijke beschavingsoffensief speelde een rol bij de arbeidersemancipatie.
Vrouwen
De emancipatie van vrouwen liep door verschillende partijen en sociale lagen heen. Het burgerlijke feminisme sprong het meest in het oog. Het einde van de schoolstrijd en algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen dat in 1919 werd ingevoerd, vormden een voorlopig hoogtepunt in de emancipatie van de verschillende emancipatoire groepen in de samenleving.
Katholieken
Dankzij de vrijheid van onderwijs en godsdienst konden protestanten en katholieken zich richtten op de oprichting van eigen scholen. Tegelijkertijd scherpte de nieuwe grondwet de schoolstrijd verder aan. Onbedoeld dus een belangrijke impuls voor emancipatie en partijvorming bij de confessionelen. Het terugtrekken op het eigen bastion van geloof of overtuiging legde de basis voor de verzuiling van de Nederlandse samenleving.
Protestanten
De liberalen die de grondwet van 1848 vormgaven, stelden daarmee ook andere groepen in staat om zich te emanciperen. Het parlement kreeg meer politieke macht en werd daarmee een belangrijk instrument om je belangen te bepleiten.