Arbeiders
De arbeidersemancipatie liep chaotischer en langs meerdere wegen. Invloed via het parlement ging moeizaam vanwege het beperkte kiesrecht. Arbeiders hadden lage inkomens en geen stemrecht. Algemeen kiesrecht was daarom een belangrijk punt op het programma van de arbeiderspartijen. Er was ook discussie over de te volgen strategie: velen zagen liever een revolutie om in één klap hun situatie te verbeteren. In de praktijk verliep de emancipatie van Nederlandse arbeiders door de oprichting van vakbonden, politieke partijen, verenigingen en betere scholingsmogelijkheden. Ook het burgerlijke beschavingsoffensief speelde een rol bij de arbeidersemancipatie.
Vrouwen
De emancipatie van vrouwen liep door verschillende partijen en sociale lagen heen. Het burgerlijke feminisme sprong het meest in het oog. Het einde van de schoolstrijd en algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen dat in 1919 werd ingevoerd, vormden een voorlopig hoogtepunt in de emancipatie van de verschillende emancipatoire groepen in de samenleving.
Katholieken
Dankzij de vrijheid van onderwijs en godsdienst konden protestanten en katholieken zich richtten op de oprichting van eigen scholen. Tegelijkertijd scherpte de nieuwe grondwet de schoolstrijd verder aan. Onbedoeld dus een belangrijke impuls voor emancipatie en partijvorming bij de confessionelen. Het terugtrekken op het eigen bastion van geloof of overtuiging legde de basis voor de verzuiling van de Nederlandse samenleving.
Protestanten
De liberalen die de grondwet van 1848 vormgaven, stelden daarmee ook andere groepen in staat om zich te emanciperen. Het parlement kreeg meer politieke macht en werd daarmee een belangrijk instrument om je belangen te bepleiten.