Arbeiders
Arbeiders gingen zich organiseren om materiƫle en concrete verbeteringen te bereiken zoals betere werkomstandigheden, een eerlijk loon en betere huisvesting.
Vrouwen
De emancipatie van vrouwen uit de arbeidersklasse ging op in de algemene strijd naar gelijke rechten en verbetering van de omstandigheden van de arbeidersklasse. Het feminisme en haar belangrijkste voorvechtsters kwamen voort uit de burgerij. Dat waren vrouwen met voldoende financiƫle middelen, maar zonder zeggenschap over huishouden, opleiding of politieke invloed. Feministen streefden naar gelijke rechten en plichten voor alle mannen en vrouwen.
Katholieken
De katholieken voelden zich vanaf het tijdperk van de Republiek een minderwaardig deel van de samenleving. Hun godsdienst was lange tijd verboden en werd hier en daar slechts gedoogd. Hun maatschappelijke posities waren beduidend lager dan die in protestantse kringen. Zij streefden naar een volwaardige positie van het katholieke volksdeel in de maatschappij.
Protestanten
De emancipatie van de protestanten richtte zich vooral op de gelijkberechtiging van het confessionele onderwijs met het openbare onderwijs. Politieke tegenstanders waren de liberalen die een duidelijke scheiding tussen Kerk en Staat voorstonden en geen positieve rol zagen voor onderwijs met een religieuze grondslag.