Zelfvoorzienende agrarische cultuur

Inleiding - Zelfvoorzienende agrarische cultuur

Het einde van het Romeinse rijk in West-Europa had ingrijpende gevolgen. De Romeinse infrastructuur van wegen en bruggen die snelle verbindingen mogelijk maakte, verloor aan betekenis. Gebieden raakten geïsoleerd en reizen werd een hachelijke onderneming met de talloze gewapende bendes die de dienst uitmaakten. De hoogstaande agrarisch-urbane cultuur van de Romeinen maakte plaats voor de primitieve zelfvoorzienende agrarische cultuur van de Middeleeuwen. Zo tekende zich omstreeks het jaar 500 een nieuw productie- en consumptiesysteem af. De handel kwam zowat stil te liggen en de rol van de snel in verval tredende steden was voorlopig uitgespeeld.

De economie in de vroege Middeleeuwen was gebaseerd op landbouw. Productie in deze agrarische maatschappij was vooral gericht op het voorzien in de eigen behoeften. De meeste transacties vonden in natura plaats. De agrarische samenleving bestond uit kleine gemeenschappen. De kern van zo’n gemeenschap was vaak een landgoed, kasteel of klooster. Daaromheen bevonden zich kleine boerengemeenschappen. Bewoners van die gemeenschappen hadden allerlei verplichtingen aan de heer aan wie zij waren verbonden. De relatie tussen heer en boeren was georganiseerd in het zogeheten hofstelsel. Boeren waren meestal horigen, gebonden aan de grond, met een minimum aan rechten en met veel verplichtingen ten opzichte van de heer.

Einde van agrarische-urbane samenleving

Van agrarisch-urbane maatschappij naar landbouwsamenleving-1

Het einde van de agrarisch-urbane samenleving
De groeiende druk op de grenzen van het Romeinse rijk door plunderingen en volksverhuizingen in de derde eeuw, vereiste meer belastinggeld voor de verdediging. De onveiligheid in de grensgebieden nam toe en de agrarische productie en handel nam daar sterk af. Gewapende groepen maakten het reizen praktisch onmogelijk waardoor handeldrijven over grote afstanden onmogelijk werd.

Hierdoor nam het geldverkeer af en verloor het geld aan waarde en betekenis. Regionale handel en ruilhandel werden belangrijker dan de internationale uitwisseling van goederen op basis van geldverkeer. De aristocratie trok zich terug op het platteland. De bevoorrading van de steden werd door de stijgende onveiligheid en de ontregelde distributie immers niet meer gegarandeerd; op de landgoederen was het veiliger en kon men de productie beter overzien. Steden raakten door de afname van handel ontvolkt en kregen hooguit een regionale functie als marktplaats. De geestelijkheid speelde er nog een rol van betekenis op bestuurlijk gebied. De overgang naar een zelfvoorzienende agrarische maatschappij verliep geleidelijk. Ook ten tijde van de Romeinen waren veel kenmerken van een landbouwsamenleving aanwezig. Nieuw was de ineenstorting van het internationale handelsverkeer, de onveiligheid en de opkomst van een naar binnen gerichte agrarische samenleving.

Vroonland en hoeveland

Van agrarisch-urbane maatschappij naar landbouwsamenleving - 2

Vroonland en hoeveland
Een edelman kreeg land in leen van zijn koning of hogere edelman. Een edelman die op dergelijke wijze grond leende noemen we een leenman. Het land van een leenheer bestond uit twee delen: het vroonland en het hoeveland.

Het vroonland was het domein waarvandaan de leenman het domein of het landgoed bestuurde. Het vroonland bestond uit bouwland, weideland en onontgonnen gebieden zoals bossen en heidevelden.

De rest van een landgoed bestond uit het hoeveland. Daar woonden de horige boeren op kleine boerderijen met een kleine lap grond. De leenman ontving inkomsten uit de opbrengsten die het land opleverde. Boerengemeenschappen specialiseerden zich in landbouw- en veeteeltproducten. Daarnaast werkte een klein aantal leden van de gemeenschap in ambachten als smid, wever of leerbewerker. De productie in een boerengemeenschap was zelfvoorzienend. Praktisch alles wat er nodig was aan voedsel, kleding, gereedschap en andere gebruiksvoorwerpen werd binnen de gemeenschap voortgebracht. Overschotten die verhandeld konden worden, waren er nauwelijks.

Het hofstelsel

Het hofstelsel is de manier waarop landgoederen en domeinen gedurende de vroege Middeleeuwen werden geëxploiteerd. Boerengemeenschappen werkten en leefden op de grond van hun leenheer (of leenman). De boeren zorgden voor voedsel en andere producten. Zij werden door de grootgrondbezitter, de leenman, beschermd tegen geweld van buitenaf.

Grootgrondbezit en autarkie

De economie van de Middeleeuwen draaide om het bezit van grond. De koning of keizer stond aan de top van de hiërarchie en beleende zijn grond als leenheer aan leenmannen. Deze leenmannen zwoeren bij de aanvaarding dat zij hun leen in naam van de koning of keizer goed zouden besturen. Een leenman was van adel, wat inhield dat hij een hoge functie had in het leger. Zij voerden titels als hertog, graaf of ridder maar kwamen ook voort uit de kerkelijke hiërarchie zoals bisschoppen. Als grootgrondbezitters beheerden zij in naam van de koning een landgoed. Op grond die werd uitgeleend aan een kloosterorde, was het klooster de centrale plek van waaruit het domein of landgoed werd bestuurd.

Het hofstelsel vormde het economische systeem binnen een landgoed of domein. Het domein kon vaak geheel in eigen behoeften voorzien en was volledig autarkisch ingesteld. Handel was in een dergelijke economie van ondergeschikt belang. Productie en consumptie speelden zich af binnen de gemeenschap, aangestuurd vanuit het centrale hof zoals een klooster, landhuis of kasteel. Om het centrale hof lagen de boerderijen. Veel zelfstandige boeren die zich in de roerige tijden van de volksverhuizingen niet konden handhaven, sloten zich vaak aan bij een heer of leenman. Als horige genoten zij weliswaar geen vrij leven maar werden zij wel beschermd door hun heer. Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de heer of leenman was de voorwaarde. Bovendien waren zij als horigen gedwongen een deel van het geproduceerde voedsel en landbouwproducten af te staan.

Vrije boeren

Naast de horigen waren er ook vrije boeren. Bij die status hoorden specifieke plichten en rechten. Vrije boeren die een stuk land van de leenman pachtten, voldeden hun pacht meestal met een deel van de oogstopbrengst.

Naast het recht om deel te nemen aan de rechtspraak van het dorp waren zij verplicht om in het leger van de heer te dienen. Deze vorm van dienstplicht heette de ‘Heervaart’ en was impopulair omdat boeren hun land moesten verlaten. Rijke vrije boeren konden een betere uitrusting kopen en beschikten over betere wapens. Omdat arme vrije boeren vaak geen geld hadden voor een goede wapenuitrusting en zij het niet konden permitteren om hun akkers achter te laten, kozen zij noodgedwongen voor horigheid.

Tweeslagstelsel en drieslagstelsel

Tweeslagstelsel
Het tweeslagstelsel is een systeem van grondbewerking waarbij telkens de helft van de grond gedurende de periode van een jaar braak ligt en de andere helft van de grond werd bebouwd. Dit systeem hielp om uitputting van de landbouwgrond te voorkomen. Bij het tweeslagstelsel wisselden bebouwing en braak elkaar jaarlijks af.

Drieslagstelsel
Het drieslagstelsel (zie afbeelding) was een verbetering van het tweeslagstelsel waarbij landbouwgrond in drieën werd opgedeeld. Het drieslagstelsel was een populaire landbouwmethode in de Middeleeuwen en werd actief door Karel de Grote gepropageerd. Op een stuk grond werd in het eerste jaar wintergraan (tarwe of rogge) verbouwd, het jaar erna zomergraan (gerst of haver) en het derde jaar lag de grond braak. Dit grondgebruik werd op alle drie stukken toegepast waardoor er meerdere oogsten mogelijk waren en er telkens een stuk grond braak lag. In daaropvolgende eeuwen werd de vruchtwisseling door een toename van het aantal gewassen en de toepassing van bemesting steeds ingewikkelder. De bemesting zorgde voor een betere bodem en meer opbrengst.

Herendiensten en horige boeren

Horige boeren waren gebonden aan hun grond en behoorden in feite toe aan hun leenman. Dat wil niet zeggen dat zij rechteloos waren. De grond die zij gebruikten gaf hen bepaalde gebruiksrechten en bovendien had hun heer de formele plicht hen te beschermen tegen geweld.

Daar stond een grote hoeveelheid plichten tegenover. Zij waren verplicht herendiensten te verrichten die o.a. bestonden uit het bewerken van het land voor de heer, de levering van landbouwproducten aan het centrale hof en het uitvoeren van reparaties aan wegen en gebouwen van het hof.

  • Het arrangement Zelfvoorzienende agrarische cultuur is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2021-05-20 09:54:17
    Licentie
    CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    De Kennisbanken bevatten de theorie bij de opdrachten.
    Leerinhoud en doelen
    Geschiedenis;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld