Naast de horigen waren er ook vrije boeren. Bij die status hoorden specifieke plichten en rechten. Vrije boeren die een stuk land van de leenman pachtten, voldeden hun pacht meestal met een deel van de oogstopbrengst.
Naast het recht om deel te nemen aan de rechtspraak van het dorp waren zij verplicht om in het leger van de heer te dienen. Deze vorm van dienstplicht heette de ‘Heervaart’ en was impopulair omdat boeren hun land moesten verlaten. Rijke vrije boeren konden een betere uitrusting kopen en beschikten over betere wapens. Omdat arme vrije boeren vaak geen geld hadden voor een goede wapenuitrusting en zij het niet konden permitteren om hun akkers achter te laten, kozen zij noodgedwongen voor horigheid.