De ontwikkeling van wetenschappelijk denken

Inleiding - Ontwikkeling wetenschappelijk denken

Filosofie betekent letterlijk zoiets als: uit zijn op kennis. De eerste denkers richtten zich op de natuur. In het Grieks heet het domein van hun denken de fysica. In de moderne tijd ontwikkelde de fysica, natuurwetenschap, zich tot een zelfstandige wetenschappelijke discipline.

Het proces van specialisatie leidde in de loop van de tijd tot een veelheid van wetenschappelijke onderzoeksterreinen. Filosofie is nu slechts één van de vele wetenschappen. Van oorsprong werd al het systematische denken tot de filosofie gerekend.

De polis als eenheid

Griekenland is van nature maar voor een klein deel bewoonbaar. Door de barrièrewerking van de vele bergen ontstonden er zo’n 750 gemeenschappen die zich onafhankelijk van elkaar ontwikkelden. Wij spreken wel van ´stadstaten´. In het Grieks gebruikte men voor zo’n bestuurlijke eenheid het woord ‘polis’ (meervoud: ‘poleis’); wij gebruiken voor het bestuur van de samenleving het daarvan afgeleide begrip politiek.

In zulke samenlevingen is de macht in handen van de mensen die de grond bezitten. De meeste poleis werden dan ook bestuurd door een kleine groep (oligarchie, aristocratie). Vaak ging het daarbij om één leider (monarchie), al dan niet bijgestaan door een adviesraad. Kenmerk van de machthebbers is dat zij vanwege hun bezit de economische, militaire en politieke macht in handen hebben.

Emigratie

Rond 800 nam de omvang van de bevolking toe. Dit leidde in de eerste plaats tot veroveringen direct rond de polis. Zo hoorde op den duur een flink deel van de Peloponnesos bij de polis Sparta en heel Attica bij Athene.

Maar de bevolkingsgroei leidde ook tot emigratie. Veel Grieken staken de Middellandse Zee over en vestigden zich op Sicilië, in Zuid-Italië, Zuid-Frankrijk en op de kusten van het huidige Turkije (de Grieken spraken van Ionië). Daar ontstonden nieuwe poleis (traditioneel ook wel aangeduid als ‘koloniën’), die natuurlijk contact onderhielden met de moedersteden. Over en weer werd handel gedreven tussen al deze poleis.

Enerzijds verspreidde de Griekse cultuur zich zo over het Middellandse zeegebied. Anderzijds kwamen de Grieken in Ionië in aanraking met de culturen van Babylonië en Egypte en met de kennis die daar was vergaard.

Natuurfilosofen

In Ionië begint het verhaal van de Griekse filosofie. Eeuwenlang hadden mensen voor het beantwoorden van levensvragen hun toevlucht genomen tot bovennatuurlijke verklaringen, waarin goden en helden een grote rol speelden.

Het waren Grieken die als eersten probeerden een antwoord te vinden door verklaringen te zoeken voor verschijnselen die ze waarnamen zonder een beroep te doen op bovennatuurlijke krachten.

Thales: 'Alles bestaat uit water'
Rond 600 probeerde in de stad Milete aan de westkust van het huidige Turkije ene Thales een verklaring te vinden voor de verschijnselen die hij waarnam.
Een van de waarnemingen die een cruciale rol heeft gespeeld in het verdere denken betreft de veranderlijkheid van zoveel verschijnselen.
Die veranderlijkheid strookte niet met het idee van een constante natuur. Daarom gingen Thales en na hem andere denkers op zoek naar een eenheid, een basisprincipe in de natuur. Voor Thales was dat water: alles zou uit water zijn getransformeerd. Water kon immers de vorm aannemen van gas, vloeistof en ijs. Andere ‘natuurfilosofen’ (zoals ze vaak worden genoemd) zochten naar een andere ‘oerstof’ of een ander ‘principe’.

Herakleitos: ‘Alles verandert voortdurend’
Herakleitos (rond 550) ging er van uit dat vuur het basisprincipe in de natuur vormt. Vuur duidt op een proces (verbranding).

Voor Herakleitos was het wezenlijke kenmerk van de natuur dat alles juist aan verandering onderhevig is.
Hij meende dat die verandering wel een wetmatigheid kende: de dingen gaan voortdurend over in hun tegendeel (dag-nacht, leven-dood etc.).
Plato vatte Herakleitos theorie bondig samen met de beroemd geworden woorden ‘panta rei’: alles stroomt, alles is in beweging en niets blijft wat het was.

Parmenides: 'Wat we zien is niet echt'
In Elea in Zuid-Italië bedacht Parmenides rond 550 precies het tegenovergestelde van Herakleitos: alles wat aan verandering onderhevig is kan niet echt ‘zijn’.

De ware werkelijkheid zou volgens hem onvergankelijk, onveranderlijk en ondeelbaar moeten zijn. Omdat alles wat wij met onze zintuigen waarnemen duidelijk niet aan deze eisen voldoet, nemen wij logischerwijs de werkelijkheid niet waar. De ware werkelijkheid kunnen we volgens Parmenides alleen leren kennen door te denken.

Demokritos: ‘Alles bestaat uit atomen’
De denker die in onze ogen het dichtst onze huidige wetenschappelijke inzichten benadert is Demokritos (460-370).
Hij bedacht dat alles uit ondeelbare deeltjes zou moeten bestaan. Hij noemde die deeltjes ‘atomen’, naar het Griekse woord voor ‘ondeelbaar’.

De verschillende combinaties en hoeveelheden atomen verklaren de verscheidenheid die we waarnemen.
Veranderingen ontstaan door samenvoeging of uiteenvallen van atomen.

 

Democratie in Athene - 1

Door een steeds toenemende handel, maar ook door nieuwe economische activiteiten als de mijnbouw kregen de traditionele rijken, de grootgrondbezitters, concurrentie van nieuwe groepen. Deze ´nieuwe rijken´ waren ook in staat de kosten te dragen voor een wapenrusting om ten strijde te trekken – van oorsprong het alleenrecht van de bezittende klasse. De nieuwe status vroeg erom ook omgezet te worden in politieke macht: waarom zouden de nieuwe rijken niet evenveel recht hebben op deelname aan het bestuur van de polis?

Aan de andere kant van het spectrum stonden de vele kleine boeren en arme burgers, die geen inspraak hadden. Deze tweedeling leidde tot sociale onrust en uiteindelijk tot invoering van de democratie: alle mannelijke burgers mochten deelnemen aan het bestuur van de polis, zij mochten hun mening geven in de zogeheten volksvergadering en zij kozen de belangrijkste functionarissen. Later werd een financiële tegemoetkoming ingesteld voor deelname aan de volksvergadering en werden openbare ambten betaald werk. Daardoor konden Atheense burgers daadwerkelijk aan de politieke besluitvorming deelnemen. Ook speelden ze als jury een belangrijke rol in de rechtspraak.

Democratie in Athene - 2

De directe democratie in Athene met zijn actieve persoonlijke deelname aan bestuur en rechtspraak vergde een nieuwe vorm van onderwijs: mensen moesten goed het woord kunnen voeren en anderen kunnen overtuigen van hun standpunt. Daarvoor moesten ze bijvoorbeeld ook een logische redenering kunnen opzetten. Er kwamen professionele docenten die in deze behoefte voorzagen, de sofisten. Zij zorgden voor een wending in het denken.

In de democratie was een besluit afhankelijk van de overtuiging van de mensen die stemden. Die overtuiging kon worden beïnvloed, bijvoorbeeld door de argumenten van een opponent. Daarmee kwam het idee dat er een algemeen geldende waarheid is op losse schroeven te staan. De filosofie kreeg er belangrijke onderzoeksvragen bij: hoe moeten we ons gedragen? Wat is goed, wat is fout? Dat is het domein van de ethiek of gedragsleer.

De plaats op de heuvel Pnyx waar politici de volksverandering toespraken.

Sofisten

Protagoras (ca 490-420)
De bekendste sofist is wel Protagoras, nog bekender is zijn uitspraak: ‘De mens is de maat van alle dingen.’ Daarmee verwoordde hij kernachtig het relativisme dat kenmerkend is voor de democratie. Wetten en normen zijn het resultaat van afspraken tussen mensen en hebben dus geen algemene of absolute geldigheid. De mens bepaalt wat goed is en wat niet. Het is niet helemaal duidelijk of Protagoras de mens ook als ´maatstaf´ beschouwde voor de werkelijkheid. Dan zou de stelling ook inhouden dat er geen objectieve werkelijkheid bestaat waarover we algemeen geldende kennis kunnen krijgen; dan zou de werkelijkheid voor ieder mens anders in elkaar zitten, afhankelijk van diens eigen waarneming en overtuiging.

Gorgias (ca 480-376)
Een andere bekende sofist is Gorgias, die beroemd was om zijn overtuigingskracht. Gorgias voerde het relativisme nog verder door: er is geen objectieve waarheid, dus het komt er alleen op aan anderen te overtuigen van jouw eigen opvattingen. Je hoeft daarbij niet uit te gaan van waarden of normen of een samenhangend wereldbeeld.

Op den duur kregen de sofisten door deze manier van redeneren een slechte naam. Ze zouden er enkel op uit zijn om tegenstanders met retorische trucjes onderuit te halen. Atheners van de oude stempel konden het niet aanzien dat deze leraren de jongeren radicale ideeën over normen en waarden bijbrachten.

De grote drie: Sokrates

Tegenover de relativistische denkwijze van de sofisten staat de filosofie van Sokrates, Plato en Aristoteles.
Zij probeerden juist te komen tot algemene begrippen en universele kennis.

Sokrates (469-399)
Door met anderen in gesprek te gaan over waarden en normen probeerde Sokrates algemeen geldende kennis te verzamelen over wat goed is en wat slecht. Hij was ervan overtuigd dat inzicht in wat goed is ook rechtstreeks zou leiden tot goed handelen. Niemand handelt bewust verkeerd, zo was zijn stelling. Wie weet wat goed is, doet dat ook. In tegenstelling tot de sofisten ging Sokrates dus uit van een objectieve waarheid, die mensen kunnen achterhalen en die ze als richtlijn voor hun handelen gebruiken. Zijn zoektocht naar algemeen geldende normen en waarden hield in dat hij kritisch stond tegenover de democratie. Het nemen van beslissingen bij meerderheid staat immers op gespannen voet met een objectieve waarheid.

De grote drie: Plato

Plato & Aristoteles

Plato (427-347)
Plato was een leerling van Sokrates. Hij voerde de redenering van Sokrates verder door. Waar Sokrates nog zocht naar algemeen geldende definities, die hij als objectieve kennis beschouwde, ontwierp Plato een compleet wereldbeeld waarin de definities of abstracties echt bestaan in een hogere werkelijkheid. Deze ware werkelijkheid kunnen we niet met onze zintuigen waarnemen. Wat we waarnemen zijn slechts de afspiegelingen van de werkelijkheid. Kennis van de echte werkelijkheid kunnen we enkel bereiken door het denken.

Deze theorie wordt Plato’s Ideeënleer genoemd. Plato onderscheidt twee werelden. In de waarneembare wereld is alles veranderlijk en vergankelijk; dit is het domein van de opvattingen en meningen. De ware wereld is eeuwig en onveranderlijk. Hier bevinden zich de ‘essenties’ (in het Grieks ‘ideeën’) van alles wat we met onze zintuigen waarnemen; deze wereld is ‘ideaal’. Dit is het domein van de zekere kennis en de objectieve waarheid. De allerhoogste Idee is het Goede. Dit dualisme – de theorie dat er twee werelden zijn – uit zich ook in een onderscheid tussen het menselijk lichaam, veranderlijk, sterfelijk, waarneembaar, en een onveranderlijke, eeuwige kern, de ziel.

Ook de inrichting van de samenleving zou volgens Plato moeten worden gebaseerd op kennis van de ware werkelijkheid. Alleen wie over inzicht in de Ideeënwereld beschikt is in staat de polis te besturen. In de ideale staat is daarom een filosoof aan de macht. Alleen een koning-filosoof kan op grond van zijn kennis van het Idee van het Goede de goede besluiten nemen. Mensen die leven in de illusie dat de wereld die ze waarnemen echt is, hebben geen enkel recht van spreken. Van de democratie moest Plato dan ook niets hebben.

Wij mensen zijn in de ogen van Plato als de gevangenen die van geboorte af aan in deze grot zitten opgesloten. Zij weten niet beter of wat zij op de muur voor hen zien echte dingen zijn. Zij hebben er geen idee van dat er een ‘ware werkelijkheid’ is.

De grote drie: Aristoteles

Plato & Aristoteles

Aristoteles (384-322)
Aristoteles was een leerling van Plato. Hij baseerde zijn theorieën op onderzoek en op analyse van zijn waarnemingen. Zo onderzocht hij voor zijn ontwerp van een ideale staatsvorm de staatsinrichting van ruim 150 poleis. Aristoteles kwam tot de conclusie dat de mens van nature een sociaal wezen, die alleen in een samenleving volledig tot zijn recht komt. Wat de inrichting van de staat betreft concludeert hij dat het meer aankomt op de mentaliteit van de bestuurders dan op de staatsvorm zelf.

In tegenstelling tot Plato kent Aristoteles geen andere werkelijkheid dan de waarneembare werkelijkheid. In onze geest ontstaan wel abstracties van onze waarnemingen, maar die abstracties leiden geen eigen bestaan. Deze algemene begrippen zijn aanwezig in de wereld die we waarnemen, niet daarbuiten. Zijn keuze voor empirisch onderzoek is de basis voor de latere wetenschappelijke ontwikkeling. Aristoteles’ wetenschappelijke onderzoek strekte zich uit over vele terreinen, niet alleen de fysica en de ethiek, maar bijvoorbeeld ook literatuur, psychologie en biologie. Aristoteles was de leermeester van Alexander de Grote.

Alexander de Grote: wereldrijk

Alexander de Grote kwam uit Macedonië, ten noorden van de Peloponnesos.

Zijn vader Philippos had in 338 de Grieken onderworpen. Daarmee was een einde gekomen aan de onafhankelijkheid van de Griekse poleis. Alexander veroverde zijn wereldrijk in zo’n 13 jaar tijd.

Na zijn dood viel het rijk in vier delen uiteen. Er begon een tijdperk van wederzijdse beïnvloeding tussen de Griekse en de oosterse culturen, het hellenisme.

Stoa en Epicurisme - Epicurisme

Met het wegvallen van de oude politieke verbanden in de polis waren veel traditionele zekerheden op losse schroeven komen te staan. Mensen gingen op zoek naar een nieuw houvast. Naar een antwoord op de vraag hoe je moest omgaan met de wisselvalligheden van het lot.

De twee belangrijkste hellenistische denkrichtingen probeerden mensen richtlijnen te geven om ondanks alle veranderingen om hen heen gelukkig te worden.

Epikouros (341-270)
Epikouros (in het Latijn wordt zijn naam gespeld als Epicurus, vandaar dat de filosofische stroming het Epicurisme wordt genoemd) bouwde voort op de atoomtheorie van Demokritos. Alles is in dit wereldbeeld toevallig ontstaan door een samenvoeging van atomen. En alles zal ook op zeker moment weer uit elkaar vallen. Het leven is van tijdelijke aard en alles wat gebeurt is een kwestie van toeval. De enige manier om je tegen het toeval te wapenen is je gemoedsrust bewaren. Mensen moeten proberen onverstoorbaar te blijven. Actief meedoen aan de politiek past daar niet bij.

Omdat alles morgen onverwacht anders kan zijn, kun je maar het beste maken van het huidige moment. De Romeinse dichter Horatius heeft dat later kernachtig samengebald in de beroemde woorden ‘carpe diem’, pluk de dag!

Stoa en Epicurisme - Stoa

Stoa
De Stoa ging van een totaal tegenovergesteld wereldbeeld uit: de hele kosmos is in stoïcijnse ogen volstrekt rationeel geordend. Niets gebeurt toevallig, alles is voorzien door een hogere macht, die wordt aangeduid met Rede (ratio, verstand) of Voorzienigheid.

Mensen dienen zich te richten naar deze rationele ordening van de natuur. Als je in overeenstemming met deze orde leeft, ben je onaantastbaar voor het noodlot. Je bereikt een toestand van ´apatheia´, je verstand heeft alle emoties onder controle. In die toestand kun je best actief zijn in de politiek: je bent toch immuun voor schadelijke invloeden van buitenaf.

De Stoa is genoemd naar een zuilengang (zie afbeelding) waar Zeno (333-262), de oprichter van deze ‘school’, zijn theorieën uiteenzette.

  • Het arrangement De ontwikkeling van wetenschappelijk denken is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2021-05-20 08:39:23
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    De Kennisbanken bevatten de theorie bij de opdrachten.
    Leerinhoud en doelen
    Geschiedenis;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld