De directe democratie in Athene met zijn actieve persoonlijke deelname aan bestuur en rechtspraak vergde een nieuwe vorm van onderwijs: mensen moesten goed het woord kunnen voeren en anderen kunnen overtuigen van hun standpunt. Daarvoor moesten ze bijvoorbeeld ook een logische redenering kunnen opzetten. Er kwamen professionele docenten die in deze behoefte voorzagen, de sofisten. Zij zorgden voor een wending in het denken.
In de democratie was een besluit afhankelijk van de overtuiging van de mensen die stemden. Die overtuiging kon worden beïnvloed, bijvoorbeeld door de argumenten van een opponent. Daarmee kwam het idee dat er een algemeen geldende waarheid is op losse schroeven te staan. De filosofie kreeg er belangrijke onderzoeksvragen bij: hoe moeten we ons gedragen? Wat is goed, wat is fout? Dat is het domein van de ethiek of gedragsleer.