10.6 Saldo en voerwinst vermeerdering

10.6 Saldo en voerwinst vermeerdering

1. Inleiding

De doelstelling van het onderdeel Bedrijfseconomie van de Varkenshouderij is, dat de deelnemers na afloop beter in staat zijn om de economische begrippen van de varkenshouderij te begrijpen.

 

Een van de belangrijkste basisberekeningen is de saldoberekening.

Hierin staan de opbrengsten en de toegerekende kosten. Als je de opbrengsten iets kunt verhogen, bijvoorbeeld door meer biggen af te leveren per zeug, en de toegerekende kosten dalen, bijvoorbeeld de gezondheidskosten, dan valt het saldo hoger uit.

 

In dit onderdeel BEDRIJFSECONOMIE zullen aan bod komen:

  • Hoe is een saldoberekening opgebouwd is? Dus welke opbrengsten zijn er en welke kosten kun je de varkens toerekenen.
  • Hoe kun je met een rekenvel in Excel heel snel een saldoberekening voor verschillende situaties maken.
  • Op welke manier gebruikt je praktijkopleider een saldoberekening voor de zeugen of de vleesvarkens? En hoe bepaalt men waar er nog verbeteringen mogelijk zijn?
  • Zijn er grote verschillen tussen bedrijven en hoe kun je die verklaren?

2. Weten

De opbouw van het saldo

Het woord ‘saldo’ betekent eigenlijk:  verschil.

In het bedrijf gaat het om het verschil tussen opbrengsten en kosten.

Een bedrijf met de hoogste productie (biggen per zeug of groei/dag), hoeft nog niet altijd het hoogste saldo te hebben. Misschien heeft dat bedrijf wel zeer hoge voerkosten.

Opbrengsten

Op het bedrijf komt via de bank regelmatig geld binnen, bijvoorbeeld uit de verkoop van biggen of vleesvarkens.  Deze inkomsten zijn niet gelijk aan de opbrengsten over die periode.

Wat zijn precies opbrengsten?

Op een agrarisch bedrijf heb je te maken met 3 soorten opbrengsten:


1. De waarde van verkochte producten in een boekjaar (stel 2015); hiervan heb je het geld al ontvangen gedurende 2015. Dit is het totaal wat op je lopende rekening bijgeschreven is.

2. Vorderingen en voorraden:

Vorderingen op het einde van een boekjaar.

Je hebt bijvoorbeeld de vleesvarkens op 28 dec. 2014 afgeleverd (dus in 2014 geproduceerd), maar het geld daarvoor pas op 3 jan. 2015 ontvangen. Die ontvangsten zijn dus niet in 2015 bijgeschreven.

Daarnaast is er misschien op 2 jan. 2015 geld ontvangen van vleesvarkens, die je 29 dec. 2014 geleverd zijn. Die moet je dan weer niet als opbrengst voor 2015 tellen.

Voorraden aan begin en op het einde van het boekjaar.

Bijvoorbeeld slachtrijpe varkens liggen klaar om te leveren, maar je hebt ze nog niet verkocht (dus er ook nog niets voor ontvangen).


3. De aanwas: het verschil in waarde (van de dieren) tussen begin- en eindbalans. Dit   ontstaat bijvoorbeeld bij een bedrijf in uitbreiding. Het kan ook ontstaan doordat de varkens op de beginbalans hoger getaxeerd worden dan op de eindbalans, maar dit speelt bij varkensbedrijven niet zo’n grote rol.

Voor het berekenen van de waarde van de veestapel gebruikt men normen. Die worden regelmatig gepubliceerd. En soms veranderen die.

 

Schematisch weergave voor berekening “Opbrengsten

 

(netto) Opbrengst:

Ontvangen in 2015      270.000

Aanwas:                      +   8.000

Ontv. 2 jan. 15             -    4.000

Vordering 29 dec.       +     2.400   (op 3 jan. pas ontvangen)

(netto) opbrengst:         276.000

 

In dit lespakket zal verder geen aandacht besteed worden aan punt 2) en 3).

We gaan hierna uit dat het boekhoudprogramma dit goed berekend. Ofwel we nemen aan dat het bedrijf in een evenwichtssituatie zit: er is geen sprake van verschillen in vorderingen en voorraden. En het bedrijf is ook niet in uitbreiding.

We volstaan met de opmerking dat het in de praktijk wel ontzettend belangrijk is om bij het afsluiten van het boekjaar (op 31 dec.) alle tellingen correct uit te voeren.

 

Kosten

Bij het saldo gaat het om het verschil tussen opbrengsten en toegerekende kosten.

 

De kosten kun je indelen in toegerekende en niet-toegekende kosten

  • toegerekende kosten zijn rechtstreeks toe te rekenen aan het productieproces; zoals voer, energie, aankoop dieren, gezondheidszorg,
  • niet-toegerekende kosten zijn niet toe te rekenen aan het productieproces zelf, zoals kosten voor gebouwen, machines, loon voor personeel

 

Je kunt het ook als volgt omschrijven: als je op een bedrijf de productie tijdelijk stopt, heb je op dat moment géén toegerekende kosten. De niet-toegerekende kosten daarentegen gaan gewoon door. Denk bijv. aan de situatie dat door varkenspest een bedrijf tijdelijk “stil ligt”.

De niet-toegerekende kosten gaan gewoon door. In die periode hoeft hij echter geen voer e.d te kopen. Men heeft dan geen toegerekende kosten.

 

We onderscheiden de volgende toegerekende kosten:

  1. Dierkosten
  2. Voerkosten
  3. Kosten van uitval
  4. Rentekosten dieren
  5. Kosten gezondheidszorg
  6. Overige toegerekende kosten
    1. Elektriciteitskosten
    2. Brandstofkosten
    3. Kosten water
    4. Vervoer
    5. Aflevering
    6. Overige

 

We onderscheiden de volgende niet-toegerekende kosten, of vaste kosten :

  1. Huisvestingskosten:

De huisvestingskosten bestaan uit afschrijvingen, rente en onderhoud.

  1. Algemene kosten:

Dit zijn b.v. autokosten, telefoonkosten, abonnementen, contributies, heffingen, admini- stratiekosten, verzekering en onroerend zaak belasting. In begrotingen en eventueel in saldoberekeningen worden voor de algemene kosten vaak normen gehanteerd. Dit houdt niet in dat de algemene kosten voor alle bedrijven even hoog zullen zijn. Er zijn zeer vele factoren welke de hoogte van de algemene kosten op een bedrijf beïnvloeden.

  1. Arbeidskosten
  2. Mestkosten

 

Opmerking

De kosten van mestafzet worden dus meestal bij de vaste kosten ondergebracht terwijl het eigenlijk variabele kosten zijn.

Dit doet men omdat de ligging van het bedrijf een grote rol speelt. Voor een varkenshouderij- bedrijf in een concentratiegebied zijn deze kosten anders dan voor een veehouderijbedrijf in een akkerbouwgebied.

Je wilt met de saldobegroting de efficiëntie op het bedrijf beoordelen.

Saldo

Het saldo kan uitgedrukt worden per jaar, per dier of per eenheid product. Het saldo is een van de belangrijkste kengetallen op een varkensbedrijf.

 

Enkele voorbeelden:

  • per g.a.z. (gemiddeld aanwezige zeug)
  • per grootgebrachte big
  • per afgeleverd varken
  • per g.a.vlv. (gemiddeld aanwezig vleesvarken)

Het saldo gebruik je om bedrijven onderling te vergelijken en om eigen bedrijf te beoordelen. Bij de beoordeling van het saldo kijk je op de eerste plaats naar de technische

productieresultaten op het bedrijf: de hoeveelheden. Hier heb je als ondernemer of medewerker zelf veel invloed op.

 

Op de tweede plaats let je op de prijzen. Deze volgen voor een groot deel de markt- ontwikkelingen. De invloed die je op de prijzen hebt, is kleiner dan op de technische resultaten.

 

Samenvattend:          saldo = opbrengsten – toegerekende kosten

                                                                              

                                 aantallen x prijs/eenheid          aantal x prijs/eenheid

Saldo zeugenhouderij

Voor de saldoberekening gebruikt men een vaste structuur. Een voorbeeld staat in het boek Varkenssignalen. Let er wel op dat een aantal getallen (zoals voor “Afgeleverde biggen”) niet meer van deze tijd is.

Toelichting:

Opbrengsten

Alle posten (onderdelen) worden uitgedrukt per gemiddeld aanwezige zeug (g.a.z.).

Op een zeugenbedrijf wordt ieder jaar gemiddeld ongeveer 40 % van de zeugen vervangen.

In dit voorbeeld hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • per 100 zeugen worden jaarlijks 44 zeugen vervangen: 39 vanwege verkoop en 5 vanwege sterfte of anderszins
  • om die zeugen te vervangen worden 46 opfokzeugen (dekrijp) aangekocht: daarvan worden er 44 uiteindelijk ingezet als zeug

(ter vervanging van die 44 uitgevallen zeugen)

en 2 daarvan worden voortijdig opgeruimd (uitgeselecteerd) als opfokzeug. Opmerking:

een uitval van 2 opfokzeugen op 46 komt overeen met: 2 / 46 (*100 %) = 5 % uitval

  • Er zijn in dit voorbeeld geen beren verkocht (en ook niet aangekocht).

 

Aankoop opfokzeugen

Niet elke opfokzeug kan gedekt/geïnsemineerd worden. Daarom is het aantal gekochte opfokzeugen groter dan aantal verkochte slachtzeugen.

Omdat in de saldo-begroting alles per gemiddeld aanwezige zeug (g.a.z.) wordt uitgedrukt, betekent het bovenstaande:

  • aantal verkoop zeugen = 0,39 per g.a.z. (39 op 100)
  • aantal verkoop opfokzeugen = 0,02 per g.a.z. (2 op 100)
  • aantal aankoop opfokzeugen = 0,46 per g.a.z. (46 op 100)

 

Voerkosten

De voerkosten per gemiddeld aanwezige zeug zijn voor een groot gedeelte bepalend voor de rentabiliteit in deze sector. De hoeveelheid voer en de prijs per kilogram voer bepalen de voerkosten. De vermeerderaar heeft voer nodig voor: de opfokzeugen, de zeugen en de biggen.

Een opfokzeug heeft vanaf 7 mnd ongeveer 2,6 kg voer nodig.

Het aantal dagen tussen selectie (of aankoop) en inzet op dit bedrijf is 242 - 210 = 32 dagen. Per opfokzeug is dan 2,6 x 32 = 83 kilogram voer verbruikt.

Per 100 gemiddeld aanwezige zeugen worden 46 opfokzeugjes aangekocht.

Voor de opfokzeugjes wordt dan omgerekend 46/100 x 83 = 38 kilogram voer per gemiddeld aanwezige zeug gebruikt.

De kosten aan voer voor opfokzeugen bedragen dan 38 kg x € 0,18 = € 6,84 (= € 7 afgerond).

Het voerverbruik van de zeug zelf is 1151 kg per jaar.  De kosten zijn dan € 207,-

De totale voerkosten aan zeugenvoer zijn nu 207 + 7 = € 214,-

Bij sommige bedrijven wordt het voer voor de zeugen en opfokzeugen niet opgesplitst. Je ziet dan niet wat de voerkosten voor de opfok zijn. Vooral als je opfokzeugen op jonge leeftijd aankoopt, kunnen de kosten best hoog zijn.

Biggenvoer is een heel stuk duurder dan zeugenvoer. Het bevat meer eiwit, onder andere in de vorm van melkeiwit. Het verbruik is 28,1 kg per big tot ze op een gewicht van 25 kg afgeleverd of opgelegd worden.

Het verbruik aan biggenvoer per g.a.z. is dan 23,8 x 28,1 = 669 kg biggenvoer per g.a.z. Bij een prijs van € 28,50 per 100 kg zijn de voerkosten: € 191 (afgerond).

De volgende punten hebben o.a. invloed op de voerprijs:

  • Notering per 100 kg.
  • Betalingstermijn/betalingskorting
  • Silokorting
  • Kwantumkorting
  • Bijkomende service

 

VOERWINST per g.a.z.

Een economisch kengetal wat in de praktijk vaak gebruikt wordt, is “voerwinst / g.a.z.” Dit wordt als volgt berekend:

            Opbrengsten (totaal: biggen + slachtzeugen + uitgeselecteerde opfokzeugen)

           - Kosten fokmateriaal

           - Voerkosten (zeugen + biggen)

          = Voerwinst

Het saldo is in feite een belangrijker kengetal dan voerwinst, maar het voordeel van het kengetal VOERWINST is:

  • Het is snel te berekenen omdat de gegevens direct beschikbaar zijn
  • De belangrijkste kostenposten zitten er toch in verwerkt
  • De noodzakelijk gegevens zijn betrouwbaar vast te stellen.

De hoogte van de voerwinst is sterk afhankelijk van:

  • biggenprijs
  • voerprijzen

Deze prijzen kunnen sterk variëren van jaar tot jaar door marktomstandigheden en om die reden kan de voerwinst ook sterk fluctueren. De varkenshouder kan daar misschien niets aan doen.

Om te beoordelen of een bedrijf economisch goed draait, kijkt men o.a. naar: % voerwinst t.o.v. gemiddelde

Voorbeeld:

  • Bedrijf Jansen :                     voerwinst € 700 / g.a.z.
  • Gemiddeld Nederland:          voerwinst € 650 / g.a.z
  • Gemidd 25 % beste bedr.:    voerwinst € 730 / g.a.z.

Het bedrijf Jansen scoort 8 % (50 op 650) beter dan gemiddelde in Nederland, maar toch ook nog 4 % (30 op 730) minder dan de 25 % beste bedrijven.

 

Kosten (kunstmatige) inseminatie

De kosten van natuurlijke dekkingen kunnen ondergebracht zijn in de rente levende have en nevenopbrengsten, maar kunnen ook tezamen met de KI-kosten als dekkosten vermeld staan. De kosten van kunstmatige inseminatie bestaan uit een tarief per eerste inseminatie en voorrijkosten per bezoek.

De kosten van KI bedragen in het voorbeeld gemiddeld € 20,-- per zeug per jaar

 

Gezondheidszorg

Hieronder vallen in ieder geval de betaalde kosten voor dierenarts en medicijnen.

Eventueel ook ontsmettingsmiddelen, maar dat kan per bedrijf verschillend zijn. Daarom is het belangrijk om de hoogte te zijn als je bedrijven onderling gaat vergelijken.

 

Tenslotte heb je nog kosten voor:

  • Heffingen
  • Elektriciteit
  • Verwarming (brandstoffen en strooisel)
  • Water,

In dit voorbeeld worden KI, gezondheid, heffingen enz samen de “Overige toegerekende kosten” genoemd. In sommige boekhoudprogramma’s noemen ze KI en gezondheid apart en de rest weer de “Overige variabele kosten”.

 

Rentekosten over de dieren:

In de varkenshouderij wordt de rente over de dieren als volgt berekend:

Op een zeugenhouderij heb je geld geïnvesteerd in:

  • Zeugen, incl. biggen
  • Opfokzeugen/beren
  • Voer en kasgeld

In totaal gaat men uit van ongeveer € 400,-

Bij een rente-% van 4,75 % zijn de rentekosten: € 19,- per g.a.z. (gemiddeld aanwezige zeug)

Opmerking: kosten van de productie van fokmateriaal

 

Hiervoor zijn de kosten van de productie van mestbiggen op het vermeerderingsbedrijf behandeld. Aan de productie van fokmateriaal zijn extra kosten verbonden n.l. zowel toegerekende kosten als vaste kosten. De extra kosten voor de productie van fokmateriaal zijn:

 

  1. Arbeid

Per zeug is ± 2 uur extra arbeid nodig per jaar voor dieren merken en keuren, administratie, afzet fokbiggen enzovoort.

  1. Stamboek en K.I.

De kosten voor foktechnische verrichtingen (contributies, registratie, nummeren) zijn hoger

  1. De voerkosten per zeug zijn wat lager door de lagere biggen productie (heterosisverlies).
  2. De rente levende have is wat hoger door de gemiddeld hogere waarde van de zeugen + biggen.
  3. Het bedrag voor aankoop fokmateriaal is ongunstiger dan bij mestbiggenproductie door het prijsverschil tussen basiszeugen en kruisingszeugen.
  4. Door de lagere biggenproductie zijn de vaste kosten en wat variabele kosten altijd wat hoger bij een (sub)fokbedrijf.

 

Alles bij elkaar is de kostprijs van een fokbig € 60 - € 70,-- hoger dan voor een big, die alas vleesvarken bestemd wordt.

Maak nu opdrachten 1, 2 en 3. Deze opdracht kan je vinden onder het kopje toepassen

Kostprijs volgens BPS (biggenprijzenschema)

 

Het landelijk biggenprijzenschema geeft een richtprijs voor de praktijk.

Als basis geldt een evenredige verdeling van winst of verlies tussen fokker en mester. Hierbij is verondersteld dat de beide partijen een prijs ontvangen die gelijk is aan de kosten (incl. arbeid) en daarna, al naar de hoogte van de vleesprijs, de winst of het verlies gaan delen.

De kostprijzen voor een big en voor een kg varkensvlees zijn gebaseerd op gegevens uit de "Technische Economische Administratie Varkenshouderij 2015 (TEA). De mestkosten zijn normatief meegenomen in de kostprijsberekening omdat deze onvoldoende tot uiting kwamen in de administraties. Bij de kostprijsberekening is uitgegaan van een gezonde big van 25 kg.

De verdeling van winst of verlies vindt plaats op basis van de productiefactoren arbeid en 35% van het geïnvesteerde kapitaal (vervangingswaarde).

Als norm is genomen een tweemansbedrijf met 550 zeugen (g.a.z.) of een eenmansbedrijf met 4000 vleesvarkens gemiddeld aanwezig. Dit betekent 590 zeugenplaatsen resp. 4300 varkensplaatsen.

De berekening van de richtprijs wordt elk jaar aangepast. De laatste versie is van juni 2016. Zie volgende pagina. Dat is de versie inclusief BTW. Er bestaat ook een versie exclusief BTW.

Effecten van wijzigingen in de voerprijzen worden regelmatig berekend. De richtprijs en de maandelijkse voerprijscorrectie worden wekelijks gepubliceerd in de agrarische vakbladen en op internet. Voor week 2 van 2017 is vermeld:

 

Maak nu opdracht 4. Deze opdracht kan je vinden onder het kopje toepassen

De kritieke opbrengstprijs

De kritieke opbrengstprijs wordt tegenwoordig vaak gebruikt om aan te geven wat de minimale opbrengst per big of per kg varkensvlees moet zijn om te kunnen voldoen aan alle betalingsverplichtingen.

De kritieke opbrengstprijs bestaat uit directe kosten, het gedeelte van de indirecte kosten, dat gepaard gaat met uitgaven, verplichte aflossingen voor leningen en de normale privé – uitgaven. Bij de kritieke opbrengstprijs ligt de nadruk dus op uitgaven in plaats van kosten.

 

Indien de opbrengstprijzen onder de kritieke opbrengstprijs komen, kan er een liquiditeitstekort ontstaan.

 

Directe kosten varkens:

Aankoop dier (incl. transport) Voer

KI

Gezondheid Uitval Mestafzet

Energie en water Heffingen

Overig (strooisel, destructie)

 

Indirecte kosten varkens:

Betaald loon

Pacht/huur

Onderhoud

Algemene kosten

Rentelasten

Noodzakelijke uitgaven

Aflossingen

Privé-uitgaven

 

Maak nu de overgebleven opdrachten onder het kopje toepassen. Exta oefenopgaven staan onder het kopje zelftoets.

Invulmodel saldo varkenshouderij

PowerPoints bundel bedrijfseconomie

3. Toepassen

Opdracht 1

Opdracht 2

Opdracht 3

Opdracht 4

Opdracht 5

Opdracht 6

Extra opdrachten

Het saldo in de varkenshouderij

Jan Hopman, eigenaar van een varkensbedrijf met zeugen en vleesvarkens in de Gelderse Achterhoek, koopt jonge gelten aan van een subfokbedrijf. Hij heeft dus te maken met aankoop van dieren. Daarbij komt natuurlijk de aankoop van voer. Er zijn kosten voor gezondheid, elektriciteit enzovoort. Jan heeft de ervaring dat het saldo in de varkenshouderij zeer kan wisselen. De vermeerderaar levert zijn biggen aan de vleesvarkenshouder. Bij een gesloten bedrijf vind je vermeerdering en vleesproductie in een geheel. Om ziekteproblemen te voorkomen krijgen bedrijven steeds meer een gesloten karakter. Het transport van dieren wordt hierdoor een stuk minder. Bij de berekening van het saldo zijn de vermeerdering van biggen en de productie in de vleesvarkenshouderij goed van elkaar te scheiden. Ook al verlaten de biggen niet het bedrijf, in economische zin gaan ze een andere fase in. De prijzen in de varkenshouderij zijn erg marktgevoelig. De hoogte van het saldo per gemiddeld aanwezige zeug varieert sterk.

Saldo bij de vermeerdering

Je kijkt eerst naar de opbouw van het saldo bij de vermeerdering. Je gaat het saldo per gemiddeld aanwezige zeug berekenen. De opbrengsten vormen het uitgangspunt. Wat zijn de opbrengsten per jaar voor de gemiddeld aanwezige zeugen? Hiervoor zijn de opbrengstprijs van de verkochte biggen en het aantal verkochte biggen per zeug per jaar in hoofdzaak bepalend.

Het gaat dan om de volgende twee vragen:

•   Welke invloed heeft het gewicht van de biggen op de verkoopprijs?

Binnen het gewichtstraject 20-27 kg reken je met een verschil van € 1,- per kg verschil in gewicht.

•   Hoe staat het met de kosten van het transport van vermeerderaar naar mester?

Deze zijn voor rekening van de mester. Per big wordt uitgegaan van een bedrag van € 1,50.

Uitgaande van 22,6 biggen met een gewicht van 25 kg per gemiddeld aanwezige zeug, zijn de opbrengsten

22,6 x € 40 = € 904,-.

Verwerkingsopdracht 1:  Opbrengst uit verkoop

Op een bedrijf zijn gemiddeld 210 productieve zeugen aanwezig. Het aantal biggen per gemiddeld aanwezige zeug per jaar is 23,2. Het aflevergewicht is gemiddeld 23 kg per stuk. Bereken de totale opbrengst uit verkoop van biggen voor de vermeerderaar. Gebruik de noodzakelijke andere gegevens uit de lesstof.

Nevenopbrengsten

Naast opbrengsten door verkoop van biggen zijn er nog opbrengsten door de verkoop van zeugen. De opbrengst van de biggen is natuurlijk het belangrijkste. De nevenopbrengst door de verkoop van zeugen is van een groot aantal factoren afhankelijk. Denk aan:

•   de opbrengstprijzen, bepaald door gewicht en prijs per kg;

•   het percentage van de productieve zeugen dat vervangen wordt;

•   het percentage van de opfokzeugen dat vanaf de leeftijd van zeven maanden tot de eerste dekking uitgese- lecteerd wordt. Dit levert een slachtopbrengst op.

Aankoop van opfokzeugen

Voorbeeld

Ga uit van een bedrijf van 100 gemiddeld aanwezige productieve zeugen. Dit zijn de zeugen vanaf de eerste dekking. Per jaar wordt 43% van de zeugen vervangen. Bij de opfokzeugen van zeven maanden tot de eerste dekking wordt 5% geselecteerd.

Hoe groot is het aantal aan te kopen opfokzeugen?

Er zijn per jaar 43 opfokzeugjes nodig die als productieve zeug de zeugenstapel binnenkomen. Voordat ze zover zijn, is er 5% uitgeselecteerd. De 43 zeugjes vormen dus 95%. Het aantal aan te kopen zeugjes van zeven maanden moet dus 45 zijn.

Verkoop slachtzeugen

Naast de aankoop van de opfokzeugjes is er de verkoop van de slachtzeugen. Deze is afhankelijk van het gewicht en de opbrengstprijs per kilogram. Om de kilogramprijs te weten neem je 90% van de vleesvarkensprijs. Daarnaast breng je nog € 0,32 per kg in mindering. Op deze manier is de vleesvarkensprijs goed in verhouding met de opbrengst van de slachtzeugen.

Verwerkingsopdracht 2: Opbrengst slachtzeugen

De vleesvarkensprijs is € 1,18 per kilogram.

Bereken de prijs die hierbij hoort per kilogram van slachtzeugen.

Verwerkingsopdracht 3: Opbrengst en kosten opfokzeugen

Gebruik de volgende gegevens.

De vleesvarkensprijs is € 1,31. Het gemiddeld aantal aanwezige zeugen op het bedrijf is 170. Door selectie onder de zeugen wordt elk jaar 35% vervangen. Deze wegen 150 kg per stuk. Door sterfte valt 5% uit.

In het aangekochte opfokmateriaal van zeven maanden wordt tot de eerste dekking 10% uitgeselecteerd. De opfokzeugjes worden aangekocht voor € 249,- per stuk.

Voor welk bedrag per jaar worden de opfokzeugen aangekocht? Hoeveel brengen de uitgeselecteerde slachtzeugen op?

Hoe hoog is deze opbrengst per gemiddeld aanwezige zeug?

Je hebben nu een beeld van de opbrengsten en de kosten van aankoop van opfokzeugen. Je bent in staat om dit voor elk bedrijf te berekenen.

De rest van de toegerekende kosten bestaan uit voerkosten, rente en overige toegerekende kosten. De kosten van de beer reken je apart, de kosten van kunstmatige inseminatie reken je bij de overige toegerekende kosten.

De voerkosten

De voerkosten per gemiddeld aanwezige zeug zijn voor een groot gedeelte bepalend voor de rentabiliteit in deze sector. De hoeveelheid voer en de prijs per kilogram voer bepalen de voerkosten.

De vermeerderaar heeft voer nodig voor: de opfokzeugen, de zeugen en de biggen. Een opfokzeug heeft 950 kg voer per jaar nodig.

Het aantal dagen tussen selectie en inzet op het bedrijf is 235 - 210 = 25 dagen. Per opfokzeug is dan 950 x

25/365 = 65 kilogram voer verbruikt.

Per 100 gemiddeld aanwezige zeugen worden 45 opfokzeugjes aangekocht. De opfokzeugjes gebruiken dus

45/100 x 65 = 29 kilogram voer per gemiddeld aanwezige zeug.

Het voerverbruik van de zeug zelf is 1100 kg per jaar. De totale voerkosten zijn nu (1100 + 29) x € 0,16 = €

180,60.

Verwerkingsopdracht 4: Voerkosten zeugen

Ga uit van een bedrijf met 170 gemiddeld aanwezige zeugen per jaar.

Bereken de besparing op de voerkosten voor het hele bedrijf bij een daling van de voerprijs van € 0,023 per

kg zeugenvoer.

Biggenvoer is een heel stuk duurder dan zeugenvoer. Het bevat meer eiwit, onder andere in de vorm van melkeiwit. Het verbruik is 28 kg per big tot ze op een gewicht van 25 kg naar de mesterijafdeling, eventueel op een ander bedrijf, gaan.

Voor de prijs van biggenvoer reken je € 25,30 per 100 kg.

Verwerkingsopdracht 5:  Voerkosten biggen

Reken met bovenstaande gegevens. Hoe hoog zijn de voerkosten van de biggen per gemiddeld aanwezige zeug? Ga uit van 23 verkochte biggen per gemiddeld aanwezige zeug per jaar.

Rente

Rente is afhankelijk van rentepercentage, waarde en tijdsduur.

De gemiddelde waarde van een zeug is € 320,-, van een opfokzeug is de waarde € 250,-. Per zeug is er op het bedrijf een waarde aan opfokzeugen aanwezig van 25 : 365 x 0,45 x € 250,- = € 7,70.

In totaal vertegenwoordigt elke gemiddeld aanwezige zeug per jaar een waarde van € 327,70. Daarnaast is er voor € 38,50 aan voervoorraad en kasgeld per gemiddeld aanwezige zeug per jaar aanwezig. Het rentepercen- tage is 6,5%.

Per gemiddeld aanwezige zeug is er dus een rentepost van 6,5% x (€ 327,70 + € 38,50) = € 23,80. Je ziet dat

je hier gebruik maakt van de rente van het gemiddeld aanwezige kapitaal in de dieren, voer en kasgeld.

Overige toegerekende kosten

Ga ervan uit dat op een bedrijf een dekbeer aanwezig is. Voor het overige wordt KI toegepast. De kosten van

de dekbeer per gemiddeld aanwezige zeug zijn € 4,98. De kosten van KI zijn € 22,60 per gemiddeld aanwezige zeug.

Daarnaast zijn er nog de kosten van gezondheidszorg, varkensheffing, brandstof, strooisel, water en elektriciteit. Deze zijn samen € 113,- per gemiddeld aanwezige zeug.

Als je al deze kosten en opbrengsten samenvoegt, kom je uit op een saldo per gemiddeld aanwezige zeug van

€ 341,-.  De berekening van dit saldo zie je in figuur . De navolgende opdrachten gaan over deze berekening.

 

Verwerkingsopdracht 6: Saldo zeugenhouderij

Welke kostenposten uit de saldoberekening zijn berekend en hoeven dus niet direct betaald te worden?

Bereken de toename van het saldo op het hele bedrijf als de vermeerderaar bij overigens gelijke omstandigheden

in staat is het aflevergewicht van de biggen met 1 kilogram te verhogen. Hoe hoog is het selectiepercentage in het voorbeeld?

Verwerkingsopdracht 7:   Voerkosten opfokzeugen

Geef aan voor welke periode het voer voor de opfokzeugen van toepassing is.

In welk productiestadium is het voer voor de zeugen per dag het hoogst?

Verwerkingsopdracht 8:  Bedrijfssaldo vermeerderaar

Hoe hoog is het bedrijfssaldo bij een bedrijf met 200 gemiddeld aanwezige zeugen? Welke gedeelte hiervan zal bestemd zijn voor arbeid als kostenpost?

Wat moet nog meer uit het saldo betaald worden?

4. Zelftoets

 

Lever de zelftoets in op Fronter in de inlevermap bij XXXXXXXXXXX
Sla het bestand op met de naam "XXXXXXXXXXXX 204 Zelftoets Erfelijkheid + <eigen naam>".

 

Opdrachten en vragen "Opbrengsten en ontvangsten"

Biggenprijs

Biggenprijzen kunnen sterk schommelen en zijn vaak afhankelijk van gemaakte afspraken met fokkerij-instellingen.

  1. Zoek in de vakbladen (Boerderij) de huidige biggenprijzen op.               
  2. Van welke instellingen worden de biggenprijzen gepubliceerd?
  3. Wat zijn dit voor een instellingen?
  4. Tussen de diverse instellingen komen mogelijk verschillen voor. Wat kan daarvoor een verklaring zijn?
  5. Zoek van dezelfde instellingen de prijzen op van een maand geleden. Doe dit vijf maal en maak een grafiek van het verloop van de prijzen.
  6. Welke conclusies kun je trekken over het verloop van deze prijzen?

Vragen

  1. Waardoor wordt de biggenprijs hoofdzakelijk bepaald?
  2. Een aantal instellingen/organisaties "regelen" het verhandelen van biggen. Welke zijn dat?
  3. Waarom hebben vleesvarkenshouders graag uniforme koppels biggen?
  4. Waarom streeft men naar gesloten bedrijven?
  5. Van welke twee kengetallen hangt de kg-opbrengst aan vlees van een vleesvarkensbedrijf per jaar hoofdzakelijk af?
  6. Wat is het classificeren van slachtvarkens?
  7. Wat verstaan we onder de basisprijs?
  8. Welke toeslagen zijn mogelijk boven op de basisprijs?
  9. Welke kortingen en inhoudingen zijn mogelijk bij de afrekening van een levering vleesvarkens?
  10. Wat wordt bedoeld met IKB?

Opbrengst zeugenhouderij

Gegeven:

  • waarde van de varkensstapel op 1/1/2015: € 230.000,-;
  • uitgaven voor aankoop zeugen: € 50.800,-;
  • ontvangsten: € 425.000,-;
  • waarde van de varkensstapel op 31/12/2015: € 215.000,-.

     

  1. Bereken de omzet.
  2. Bereken de aanwas.
  3. Bereken omzet en aanwas.

Opbrengst vermeerderingsbedrijf

Uit de boekhouding van onderstaande tabel van een vermeerderingsbedrijf kun je de aantallen vee en de waarde per dier aflezen.

Dieren

 

Aantal op 1/1/1996

 

Aantal op 31/12/1996

 

Waarde per dier

 

fokzeugen

180

175

600

opfokzeugen

17

17

450

dekberen

2            

2

900

biggen 1 t/m 5 weken

450

460

70

biggen 6 t/m 12 weken

375

380

90

 

Verder blijkt:

  • gemiddeld aantal zeugen: 178;
  • aantal worpen: 391;
  • aantal geboren biggen: 4100;
  • aantal gestorven biggen: 452;
  • aangekochte opfokzeugen: 83 voor € 47.600,-;
  • aangekochte beer: 1 voor € 1200,-;
  • verkochte biggen: 3633 voor € 345.100,-;
  • verkochte slachtzeugen: 83 voor € 23.500,-;
  • verkochte opfokzeugen: 5 voor € 1.100,-;
  • verkochte beer: 1 voor € 800,-.

     

  1. Ga na of de aantallen dieren kloppen.
  2. Bereken de omzet en aanwas.
  3. Bereken het aantal worpen per zeug per jaar.
  4. Bereken het aantal levend geboren biggen per worp.
  5. Bereken het sterftepercentage van de biggen.
  6. Bereken het aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar.
  7. Bereken de gemiddelde prijs van de verkochte en gekochte dieren.

Vleesvarkens

  • Een vleesvarkenshouder heeft voor een afdeling de volgende gegevens van een jaar verzameld:
  • Aanwezig 1 januari 2015: 90 dieren met een gewicht van 6300 kg.
  • Aanwezig 31 december 2015: 95 dieren met een gewicht van 7600 kg.
  • Aankopen: 290 biggen met een totaal gewicht van 7250 kg.
  • Verkopen: 282 varkens met een totaal gewicht van 30456 kg.
  • Gestorven: 3 varkens met een totaal gewicht van 180 kg.
  • Aantal vleesvarkensplaatsen: 100.
  • Gemiddeld aantal aanwezig: 94 varkens.

     

  1. Ga na of de aantallen dieren kloppen.
  2. Wat was het gemiddeld opleggewicht?
  3. Wat is het gemiddeld aflevergewicht?
  4. Bepaal de groei, in gram per varken per dag. e Hoe hoog is de bezettingsgraad?
  5. Hoe groot was het aantal mestrondes per vleesvarkensplaats?
  6. Bereken het uitvalspercentage.

 

Opdrachten en vragen "Uitgaven en kosten"

Voerkosten vermeerderingsbedrijf

  • Van een vermeerderingsbedrijf zijn de volgende gegevens bekend:
  • gemiddeld aantal aanwezige zeugen: 180;
  • aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar: 22;
  • uitvalspercentage zeugen: 45 %;
  • aankoop opfokzeugen op 25 kg;
  • aantal beren: 3.
  1. Schat van dit bedrijf hoeveel kg voer jaarlijks aangekocht moet worden. Doe dit door de aanwezige dieren te vermenigvuldigen met het voerverbruik per jaar of per dier.
  2. Zoek in de vakbladen de prijzen op van de varkensvoeders en de huidige biggenprijs.
  3. Maak een schatting van de totale voerkosten op dit bedrijf. Doe dit door het voerverbruik per diercategorie te vermenigvuldigen met de huidige prijs van de bijpassende voersoort.
  4. Bereken de voerkosten per grootgebrachte big.
  5. Hoeveel procent van de opbrengstprijs van een big zijn voerkosten?
  6. Welke andere kosten moeten betaald worden van de opbrengstprijs minus de voerkosten?

Voerkosten  vleesvarkenshouderij

  • Van een vleesvarkensbedrijf zijn de volgende gegevens bekend:
  • aantal afgeleverde vleesvarkens per jaar: 3600;
  • groeitraject: 25 - 110 kg;
  • gemiddelde voederconversie: 2,7;
  • gemiddeld geslacht gewicht: 84,6 kg;
  • kg biggenvoer/vleesvarken: 42 kg.
  1. Zoek in de vakbladen de huidige prijzen van babybiggenvoer, vleesvarkensvoer en de vleesprijs.
  2. Bereken het totale voerverbruik per jaar op dit vleesvarkensbedrijf. c                Bereken de totale voerkosten per jaar op dit vleesvarkensbedrijf.
  3. Bereken de voerkosten per kg vlees.
  4. Hoeveel procent van de opbrengstprijs van een kg vlees zijn voerkosten?
  5. Welke andere kosten moeten betaald worden van de opbrengstprijs minus de voerkosten?

Mestkosten

De kosten van mestafzet kunnen voor sommige bedrijven hoog oplopen. Dit is vooral afhankelijk van de regio waarin men zijn bedrijf heeft. Ga bij de onderstaande sommen uit van de volgende bedrijven:

Vermeerderingsbedrijf

  • gemiddeld aantal aanwezige zeugen: 180;
  • aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar: 22;
  • uitvalspercentage zeugen: 45 %;
  • aankoop opfokzeugen op 25 kg;
  • aantal beren: 3.

Vleesvarkensbedrijf

  • aantal afgeleverde vleesvarkens per jaar: 3600;
  • groeitraject: 25 - 110 kg;
  • gemiddelde voederconversie: 2,7;
  • gemiddeld geslacht gewicht: 84,6 kg;
  • kg biggenvoer/vleesvarken: 42 kg.

Stel dat het vermeerderingsbedrijf uit schoolopdracht 2.9 en het vleesvarkensbedrijf uit schoolopdracht 2.10 geen van beide grond hebben.

  1. Zoek in het handboek de normen voor de mestproductie op.
  2. Bereken aan de hand van de normen de jaarlijkse mestproductie van het vermeerderingsbedrijf.
  3. Zoek in de vakbladen op welke prijzen er bij jouw in de regio betaald worden voor de afzet van mest.
  4. Bereken de jaarlijkse mestafzetkosten van het vermeerderingsbedrijf.
  5. Hoeveel bedragen de mestafzetkosten per big? Hoeveel procent is dit van de opbrengstprijs van een big?
  6. Bereken de jaarlijkse mestafzetkosten van het vleesvarkensbedrijf uit schoolopdracht 2.9.
  7. Welke andere kosten worden er door de veehouderijbedrijven gemaakt met betrekking tot de productie van mest?
  8. Welke regels gelden er voor het uitrijden van mest?

Opdrachten en vragen "Voerwinst"

Vragen en opdrachten "Saldo"

Saldo bij de vermeerdering

Je kijkt eerst naar de opbouw van het saldo bij de vermeerdering. Je gaat het saldo per gemiddeld aanwezige zeug berekenen.

De opbrengsten vormen het uitgangspunt. Wat zijn de opbrengsten per jaar voor de gemiddeld aanwezige zeugen? Hiervoor zijn de opbrengstprijs van de verkochte biggen en het aantal verkochte biggen per zeug per jaar in hoofdzaak bepalend.

Het gaat dan om de volgende twee vragen:

•   Welke invloed heeft het gewicht van de biggen op de verkoopprijs?

Binnen het gewichtstraject 20-27 kg reken je met een verschil van € 1,- per kg verschil in gewicht.

•   Hoe staat het met de kosten van het transport van vermeerderaar naar mester?

Deze zijn voor rekening van de mester. Per big wordt uitgegaan van een bedrag van € 1,50.

Uitgaande van 22,6 biggen met een gewicht van 25 kg per gemiddeld aanwezige zeug, zijn de opbrengsten

22,6 x € 40 = € 904,-.

Verwerkingsopdracht 1:  Opbrengst uit verkoop

Op een bedrijf zijn gemiddeld 210 productieve zeugen aanwezig. Het aantal biggen per gemiddeld aanwezige zeug per jaar is 23,2. Het aflevergewicht is gemiddeld 23 kg per stuk.

  1. Bereken de totale opbrengst uit verkoop van biggen voor de vermeerderaar. Gebruik de noodzakelijke andere gegevens uit de lesstof.

Nevenopbrengsten

Naast opbrengsten door verkoop van biggen zijn er nog opbrengsten door de verkoop van zeugen. De opbrengst van de biggen is natuurlijk het belangrijkste.

De nevenopbrengst door de verkoop van zeugen is van een groot aantal factoren afhankelijk. Denk aan:

•   de opbrengstprijzen, bepaald door gewicht en prijs per kg;

•   het percentage van de productieve zeugen dat vervangen wordt;

•   het percentage van de opfokzeugen dat vanaf de leeftijd van zeven maanden tot de eerste dekking uitgese- lecteerd wordt. Dit levert een slachtopbrengst op.

Aankoop van opfokzeugen

Voorbeeld

Ga uit van een bedrijf van 100 gemiddeld aanwezige productieve zeugen. Dit zijn de zeugen vanaf de eerste dekking. Per jaar wordt 43% van de zeugen vervangen. Bij de opfokzeugen van zeven maanden tot de eerste dekking wordt 5% geselecteerd.

  1. Hoe groot is het aantal aan te kopen opfokzeugen?

Er zijn per jaar 43 opfokzeugjes nodig die als productieve zeug de zeugenstapel binnenkomen. Voordat ze zover zijn, is er 5% uitgeselecteerd. De 43 zeugjes vormen dus 95%. Het aantal aan te kopen zeugjes van zeven maanden moet dus 45 zijn.

Verkoop slachtzeugen

Naast de aankoop van de opfokzeugjes is er de verkoop van de slachtzeugen. Deze is afhankelijk van het gewicht en de opbrengstprijs per kilogram.

Om de kilogramprijs te weten neem je 90% van de vleesvarkensprijs. Daarnaast breng je nog € 0,32 per kg in mindering. Op deze manier is de vleesvarkensprijs goed in verhouding met de opbrengst van de slachtzeugen.

Verwerkingsopdracht 2: Opbrengst slachtzeugen

De vleesvarkensprijs is € 1,18 per kilogram.

  1. Bereken de prijs die hierbij hoort per kilogram van slachtzeugen.

Verwerkingsopdracht 3: Opbrengst en kosten opfokzeugen

Gebruik de volgende gegevens.

De vleesvarkensprijs is € 1,31. Het gemiddeld aantal aanwezige zeugen op het bedrijf is 170. Door selectie onder de zeugen wordt elk jaar 35% vervangen. Deze wegen 150 kg per stuk. Door sterfte valt 5% uit.

In het aangekochte opfokmateriaal van zeven maanden wordt tot de eerste dekking 10% uitgeselecteerd. De opfokzeugjes worden aangekocht voor € 249,- per stuk.

  1. Voor welk bedrag per jaar worden de opfokzeugen aangekocht?
  2. Hoeveel brengen de uitgeselecteerde slachtzeugen op?
  3. Hoe hoog is deze opbrengst per gemiddeld aanwezige zeug?

Je hebben nu een beeld van de opbrengsten en de kosten van aankoop van opfokzeugen. Je bent in staat om

dit voor elk bedrijf te berekenen.

De rest van de toegerekende kosten bestaan uit voerkosten, rente en overige toegerekende kosten. De kosten van de beer reken je apart, de kosten van kunstmatige inseminatie reken je bij de overige toegerekende kosten.

De voerkosten

De voerkosten per gemiddeld aanwezige zeug zijn voor een groot gedeelte bepalend voor de rentabiliteit in deze sector. De hoeveelheid voer en de prijs per kilogram voer bepalen de voerkosten.

De vermeerderaar heeft voer nodig voor: de opfokzeugen, de zeugen en de biggen. Een opfokzeug heeft 950 kg voer per jaar nodig.

Het aantal dagen tussen selectie en inzet op het bedrijf is 235 - 210 = 25 dagen. Per opfokzeug is dan 950 x

25/365 = 65 kilogram voer verbruikt.

Per 100 gemiddeld aanwezige zeugen worden 45 opfokzeugjes aangekocht. De opfokzeugjes gebruiken dus

45/100 x 65 = 29 kilogram voer per gemiddeld aanwezige zeug.

Het voerverbruik van de zeug zelf is 1100 kg per jaar. De totale voerkosten zijn nu (1100 + 29) x € 0,16 = €

180,60.

Verwerkingsopdracht 4:  Voerkosten zeugen

Ga uit van een bedrijf met 170 gemiddeld aanwezige zeugen per jaar.

  1. Bereken de besparing op de voerkosten voor het hele bedrijf bij een daling van de voerprijs van € 0,023 per kg zeugenvoer.

Biggenvoer is een heel stuk duurder dan zeugenvoer. Het bevat meer eiwit, onder andere in de vorm van melkeiwit. Het verbruik is 28 kg per big tot ze op een gewicht van 25 kg naar de mesterijafdeling, eventueel op een ander bedrijf, gaan.

Voor de prijs van biggenvoer reken je € 25,30 per 100 kg.

Verwerkingsopdracht 5:  Voerkosten biggen

Reken met bovenstaande gegevens.

  1. Hoe hoog zijn de voerkosten van de biggen per gemiddeld aanwezige zeug? Ga uit van 23 verkochte biggen per gemiddeld aanwezige zeug per jaar.

Rente

Rente is afhankelijk van rentepercentage, waarde en tijdsduur.

De gemiddelde waarde van een zeug is € 320,-, van een opfokzeug is de waarde € 250,-. Per zeug is er op het bedrijf een waarde aan opfokzeugen aanwezig van 25 : 365 x 0,45 x € 250,- = € 7,70.

In totaal vertegenwoordigt elke gemiddeld aanwezige zeug per jaar een waarde van € 327,70. Daarnaast is er voor € 38,50 aan voervoorraad en kasgeld per gemiddeld aanwezige zeug per jaar aanwezig. Het rentepercen- tage is 6,5%.

Per gemiddeld aanwezige zeug is er dus een rentepost van 6,5% x (€ 327,70 + € 38,50) = € 23,80. Je ziet dat

je hier gebruik maakt van de rente van het gemiddeld aanwezige kapitaal in de dieren, voer en kasgeld.

Overige toegerekende kosten

Ga ervan uit dat op een bedrijf een dekbeer aanwezig is. Voor het overige wordt KI toegepast. De kosten van

de dekbeer per gemiddeld aanwezige zeug zijn € 4,98. De kosten van KI zijn € 22,60 per gemiddeld aanwezige zeug.

Daarnaast zijn er nog de kosten van gezondheidszorg, varkensheffing, brandstof, strooisel, water en elektriciteit. Deze zijn samen € 113,- per gemiddeld aanwezige zeug.

Als je al deze kosten en opbrengsten samenvoegt, kom je uit op een saldo per gemiddeld aanwezige zeug van

€ 341,-.  De berekening van dit saldo zie je in figuur . De navolgende opdrachten gaan over deze berekening.

 

 

Verwerkingsopdracht 6: Saldo zeugenhouderij

  1. Welke kostenposten uit de saldoberekening zijn berekend en hoeven dus niet direct betaald te worden?
  2. Bereken de toename van het saldo op het hele bedrijf als de vermeerderaar bij overigens gelijke omstandigheden in staat is het aflevergewicht van de biggen met 1 kilogram te verhogen.
  3. Hoe hoog is het selectiepercentage in het voorbeeld?

Verwerkingsopdracht 7:   Voerkosten opfokzeugen

  1. Geef aan voor welke periode het voer voor de opfokzeugen van toepassing is.
  2. In welk productiestadium is het voer voor de zeugen per dag het hoogst?

Verwerkingsopdracht 8:  Bedrijfssaldo vermeerderaar

  1. Hoe hoog is het bedrijfssaldo bij een bedrijf met 200 gemiddeld aanwezige zeugen?
  2. Welke gedeelte hiervan zal bestemd zijn voor arbeid als kostenpost?
  3. Wat moet nog meer uit het saldo betaald worden?

5. Bronnen

Kwin

Agrimatie

Bij het saldo gaat het om het verschil tussen opbrengsten en toegerekende kosten.

De kosten kun je indelen in toegerekende en niet-toegekende kosten

  • toegerekende kosten zijn rechtstreeks toe te rekenen aan het productieproces; zoals voer, energie, aankoop dieren, gezondheidszorg,
  • niet-toegerekende kosten zijn niet toe te rekenen aan het productieproces zelf, zoals kosten voor gebouwen, machines, loon voor personeel

Je kunt het ook als volgt omschrijven: als je op een bedrijf de productie tijdelijk stopt, heb je op dat moment géén toegerekende kosten. De niet-toegerekende kosten daarentegen gaan gewoon door. Denk bijv. aan de situatie dat door varkenspest een bedrijf tijdelijk “stil ligt”.

De niet-toegerekende kosten gaan gewoon door. In die periode hoeft hij echter geen voer e.d te kopen. Men heeft dan geen toegerekende kosten.

We onderscheiden de volgende toegerekende kosten:

  1. Dierkosten
  2. Voerkosten
  3. Kosten van uitval
  4. Rentekosten dieren
  5. Kosten gezondheidszorg
  6. Overige toegerekende kosten
    1. Elektriciteitskosten
    2. Brandstofkosten
    3. Kosten water
    4. Vervoer
    5. Aflevering
    6. Overige

We onderscheiden de volgende niet-toegerekende kosten, of vaste kosten :

  1. Huisvestingskosten:

De huisvestingskosten bestaan uit afschrijvingen, rente en onderhoud.

  1. Algemene kosten:

Dit zijn b.v. autokosten, telefoonkosten, abonnementen, contributies, heffingen, admini- stratiekosten, verzekering en onroerend zaak belasting. In begrotingen en eventueel in saldoberekeningen worden voor de algemene kosten vaak normen gehanteerd. Dit houdt niet in dat de algemene kosten voor alle bedrijven even hoog zullen zijn. Er zijn zeer vele factoren welke de hoogte van de algemene kosten op een bedrijf beïnvloeden.

  1. Arbeidskosten
  2. Mestkosten

Opmerking

De kosten van mestafzet worden dus meestal bij de vaste kosten ondergebracht terwijl het eigenlijk variabele kosten zijn.

Dit doet men omdat de ligging van het bedrijf een grote rol speelt. Voor een varkenshouderij- bedrijf in een concentratiegebied zijn deze kosten anders dan voor een veehouderijbedrijf in een akkerbouwgebied.

Je wilt met de saldobegroting de efficiëntie op het bedrijf beoordelen.

  • Het arrangement 10.6 Saldo en voerwinst vermeerdering is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2020-02-12 11:57:00
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    12.6 Saldo en voerwinst vermeerdering
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.