Inleiding - Industriële revolutie
Engeland was het land waar de stoommachine het eerst werd gebruikt in fabrieken. De mechanisatie van de productie ging zo snel en er veranderde zoveel tegelijk dat er wordt gesproken van een industriële revolutie.
De nieuwe fabrieken boden veel werkgelegenheid. De machines moesten worden bediend en ook bij de machinale productie van wollen en katoenen stoffen was nog veel handwerk nodig.
Op het platteland groeide de bevolking en er was veel werkloosheid. Daarom trokken steeds meer mensen naar de stad. Deze trek naar de stad zou de maatschappij ingrijpend veranderen.
Het platteland en de agrarische revolutie
Aan de industriële revolutie ging de agrarische revolutie vooraf: door technische verbeteringen steeg de arbeidsproductiviteit in de landbouw. Er werd meer en betere kwaliteit voedsel geproduceerd. Omdat er meer voedsel was, was er sprake van bevolkingsgroei.
De stijgende arbeidsproductiviteit maakte veel arbeiders overbodig. Er ontstond werkloosheid en de armoede nam toe.
Het overschot aan arbeidskrachten op het platteland maakte de industriële revolutie mede mogelijk.
Er waren immers arbeiders genoeg die in de fabrieken in de steden konden gaan werken.
Het platteland en de agrarische revolutie - 2
Thuisarbeid
Tot het begin van de 20e eeuw leefden veel gezinnen op het platteland in de wintermaanden van de thuisweverij.
Op een met de hand aangedreven weefgetouw werden katoenen stoffen geproduceerd.
Toen de stoommachine werd gebruikt om weefmachines aan te drijven kregen de gezinnen van plattelandsarbeiders het zwaar. Ze konden niet op tegen de snelle machines en de goede kwaliteit katoen die in de fabrieken werd gemaakt.
Op de afbeelding zie je een thuiswever in Brabant, een schilderij van Vincent van Gogh.
Het platteland en de agrarische revolutie - 3
Gewassen
In Engeland gingen boeren over van het tweeslag- of drieslagstelsel op wisselbouw: meerdere gewassen werden elk jaar op een ander stuk grond verbouwd zodat de grond niet uitgeput raakte en plantenziektes kwamen minder voor. Er werden ook steeds sterkere en nieuwe gewassen geteeld, zoals aardappelen, mais en bonen. Boeren wisten nu ook hoe ze de beste zaden konden uitkiezen.
Zo ontstonden er steeds betere en sterkere gewassen die meer opbrachten.
Landbouwwerktuigen
Niet alleen de landbouwgewassen verbeterden. Er kwamen steeds betere machines die de productie verhoogden.
De ijzeren ploeg werd verbeterd. Paarden werden steeds vaker gebruikt als trekdier. Zo konden grotere stukken land bewerkt worden.
Steeds meer handwerk werd gedaan met werktuigen als eggen, maaimachines en dorsmachines.
Het platteland en de agrarische revolutie - 4
Enclosures (omheinde stukken land)
Op het Engelse platteland gebruikten mensen sommige gebieden gezamenlijk. Dorpsbewoners lieten er bijvoorbeeld hun vee grazen of kapten er bomen voor hout. In de achttiende eeuw kwamen de meeste van deze gebieden in bezit van grootgrondbezitters.
De grootgrondbezitters voegden deze stukken grond aan elkaar tot grote velden. Ze omheinden de grond met muren en heggen. Dit heet de enclosure-politiek.
De omheinde velden leidden samen met de technische vernieuwingen tot een enorme stijging van de voedselproductie in Engeland.
Stoommachines
De industriële revolutie begon in de 18e eeuw in Engeland met het toepassen van de stoommachine. Hij werd gebruikt om machines in de fabrieken aan te drijven.
Voor die tijd gebeurde dat met waterkracht of windkracht.
De stoommachine werd ook gebruikt in de mijnbouw, de textielindustrie en bij het produceren van gebruiksgoederen.
De stoommachine zorgde ook voor grote veranderingen in het vervoer. Er kwamen stoomtreinen en stoomschepen.
Door de stoommachine ontstond een nieuwe maatschappij: de industriële samenleving.
Men kon nu produceren voor de wereldmarkt.
Er konden immers grote hoeveelheden goederen worden gemaakt.
En die goederen konden over lange afstanden worden vervoerd.
Fabrieken
Voor de stoommachines in de fabrieken was steenkool (en ijzererts) nodig. De eerste fabrieken werden daarom gebouwd in de buurt van steenkoolmijnen.
De steenkoolwinning was voor de mijnwerkers zwaar en vies werk.
Door het gebruik van steenkool in de fabrieken ontstond milieuvervuiling. De inwoners van de steden en dorpen waar de fabrieken stonden hadden daar veel last van.
Op het platteland werd steeds meer voedsel geproduceerd. Grootgrondbezitters verdienden er veel geld mee. Met hun winst richtten ze in de steden fabrieken op. Dit waren meestal textielfabrieken waar met nieuwe machines zoals de Spinning Jenny werd geproduceerd.
Een stad als Manchester bijvoorbeeld werd een echte industriestad met veel textielfabrieken.
Fabrieken - 2
Thomas Newcomen (1664 - 1729)
'Ik ben de uitvinder van de stoommachine. Het werkt vrij simpel: condensatie van stoom in een cilinder. De stoom uit de ketel duwt een zuiger omhoog, zodat er beweging ontstaat. Eenmaal op het hoogste punt spuit er een klein straaltje water in de cilinder. De stoom verandert daardoor weer in water. Er ontstaat een onderdruk. Die onderdruk zorgt ervoor dat de zuiger weer naar beneden zakt. Het is simpel, maar het heeft de hele maatschappij veranderd.'
James Watt (1736 - 1819)
'Ik was niet de eerste die zich bezighield met de stoommachine, maar ik wist de kracht van de stoommachine groter te maken. Nu kon hij veel verschillende machines aandrijven.
Het is simpel: met stoom laat je een wiel bewegen en daarmee kun je een machine aansturen.'
Video: De stoommachine en de stoomtrein
Video: Gebruik van water en onderdruk
Sociale kwestie - Slechte omstandigheden
In bijna elk land waar fabrieken werden gebouwd, trokken mensen van het platteland naar de stad (verstedelijking). De fabrieken hadden veel mensen nodig, dus de werkgelegenheid in de steden was groot.
Het leven in de stad was erg moeilijk.
De werkomstandigheden waren slecht. Het was bijna niet mogelijk om een goede betaalbare woning te vinden. Arbeidersgezinnen leefden in zeer armoedige omstandigheden.
In de fabrieken had men bijna geen aandacht voor het welzijn en de veiligheid van de arbeiders. De machines waren gevaarlijk. Daardoor gebeurden er veel ongelukken. Een invalide of zieke arbeider werd afhankelijk van zijn familie. De werkdagen waren erg lang en het loon was bijzonder laag. Zelfs als alle gezinsleden in de fabriek werkten, was er niet genoeg geld voor eten, drinken en de huur.
Sociale kwestie - Kinderarbeid
Omdat de lonen laag waren, telde elke cent die verdiend kon worden, mee. Het gevolg was dat ook veel kinderen in de fabrieken werkten (kinderarbeid).
In de textielindustrie waren kinderen zelfs heel gewild.
Hun kleine handjes pasten goed tussen de onderdelen van de machines.
Kinderen gingen niet naar school. Ze hadden weinig van de toekomst te verwachten.
Sociale kwestie - Arbeiderswoningen
In de steden waar de fabrieken werden gebouwd waren veel te weinig huizen voor alle nieuwe bewoners.
Er waren te weinig woningen. De woningen waren ook erg slecht en heel duur. Veel arbeidersgezinnen leefden in vochtige kelderwoningen of kleine kamers. Zelfs zo'n slechte woning konden ze nauwelijks betalen.