Geschiedenis Tijdvak 07 03

Inleiding - Staat en maatschappij tijdens de Verlichting

De macht van de vorsten en de Kerk en de starheid van de standenmaatschappij riepen veel weerstand op. Filosofen redeneerden dat de standenmaatschappij, de macht van de koning en de Kerkelijke dogma’s achterhaald waren.

Franse filosofen als Diderot en Montesquieu pleitten voor vrijheid op allerlei gebied. Hun denkbeelden boden een heel andere kijk op de mens, godsdienst en de maatschappij als geheel. Er ontstond een geloof in een nieuwe en betere maatschappij. Door de ideeën van de filosofen was het alsof de mensen wakker werden geschud: alsof het licht aanging... Daarom spreken we over deze periode als de Verlichting.

De verlichting

De Verlichting begon ongeveer in 1650 en eindigde ongeveer in 1800.

Mensen waren ontevreden. Ze vonden dat de vorst en de kerk te machtig waren. En er was ongelijkheid tussen de drie standen in de maatschappij.

Tijdens de Verlichting werd nagedacht over de mens en een betere inrichting van de maatschappij.
Belangrijke filosofen schreven boeken. Franse filosofen praatten met elkaar in 'salons'.
Er ontstonden veel nieuwe ideeën.

Veel ideeën uit de Verlichting kun je nu nog steeds herkennen in onze maatschappij.
Bijvoorbeeld gelijkheid en het delen van de macht.

De Verlichting - 2

Maatschappij rond 1650

  • Indeling maatschappij is Gods wil.
  • Koning aan het hoofd met absolute macht.
  • Kerk bepaalt hoe mensen over de wereld denken.
  • Derde stand heeft niets te vertellen.
  • Geloof, traditie en gezag zijn heel belangrijk.

De Verlichting

  • Maatschappij beter inrichten; grondwet opstellen.
  • Vrijheid en gelijkwaardigheid.
  • Het individu is belangrijk.
  • Problemen oplossen door na te denken.
  • Kennis is belangrijk, dus wetenschap is belangrijk.
  • Einde maken aan de macht van de kerk.
  • Kerk en regering los van elkaar.
  • Macht moet eerlijk worden verdeeld.

Uitgangspunten van de Verlichting

Natuurrecht
Teksten over de Verlichting gaan vaak over het natuurrecht.

Volgens belangrijke denkers betekende het natuurrecht dat de samenleving heel lang geleden perfect was. Alle mensen waren gelijk. Iedereen had evenveel te vertellen.

De Engelse filosoof John Locke dacht het meest na over het natuurrecht.
Volgens hem gold het natuurrecht voor ieder persoon. Bijvoorbeeld het recht op leven, vrijheid en eigendom.

Vrijheid
De Verlichtingsdenkers dachten het meest na over de vrijheid van het individu.

De groep waar je bij hoorde was eeuwenlang belangrijker dan jijzelf.
Als je in de derde stand geboren was lagen je beroep en je godsdienst vast.
Ook hoeveel macht je had, lag vast.

De Verlichtingsdenkers zeiden dat mensen bij hun geboorte gelijk aan elkaar waren.
Dat betekende dat je zelf het recht en de vrijheid had om keuzes in je leven te maken.
Dat vonden veel mensen een goed idee.

De rede
Volgens de Verlichtingsdenkers moesten problemen met het menselijk verstand
worden opgelost (verstand = de ratio, de rede). Om goed na te kunnen denken was het belangrijk om kennis te verzamelen.
Door alle nieuwe kennis ontwikkelde de wetenschap zich snel.

Tot die tijd kwam alle kennis van de Kerk en uit de bijbel. Verlichtingsdenkers hadden kritiek op de Kerk. Ze vonden dat de kerk teveel bepaalde wat mensen wel of niet mochten doen in hun leven.
De mensen moesten zelf keuzes kunnen maken.

God zagen ze niet als een opperwezen.
Ze zeiden: God is de natuur, de mensen, de dieren en het heelal.
Mensen zijn vrij om te geloven wat ze zelf willen.

Denkers van de verlichting

Adam Smith 1723 - 1790

Adam Smith was een Schotse geleerde.

Smith had moderne ideeën over de samenleving.
Hij zei: als ieder mens doet wat hij wil komt het met de hele samenleving wel goed.

Hij had ook nieuwe ideeën over de economie:
De overheid moet zich niet met de economie bemoeien. Mensen moeten vrij zijn bij het zakendoen.

Hij vond dat in de economie het vrije marktprincipe gevolgd moet worden: de vraag naar producten bepaalt hoeveel er geproduceerd wordt.

Descartes 1596 - 1650

Descartes was filosoof.

Hij bedacht samen met andere wetenschappers een rationele kijk op de wereld.

In een rationeel wereldbeeld gelooft men niet in wonderen.
Door na te denken met hun verstand (de ratio, de rede) kunnen mensen kennis verzamelen.

Hij deed de beroemde uitspraak: "Ik denk, dus ik besta".

Montesquieu 1689 - 1755

Montesquieu hield zich voor het eerst bezig met de wetenschappen sociologie en politicologie.

Hij bedacht de scheiding van de drie machten in een land: de Trias Politica.

De uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht werken apart van elkaar. De drie machten controleren elkaar.

In zo'n politiek systeem zijn burgers gelijk aan elkaar en kunnen ze vrij leven.

De Trias Politica vind je nu nog terug in onze huidige maatschappij.

Diderot 1713 - 1784

Diderot was een filosoof.

Hij geloofde erg in vooruitgang. Kennis zou de wereld vooruithelpen.
Hij wilde daarom alle kennis opschrijven in een encyclopedie. Iedereen moest die kunnen lezen.

Door kennis en scholing zouden mensen betere wezens worden. De samenleving zou daardoor beter worden.

De encyclopedie moest van Diderot vooral gaan over godsdienstige vrijheid. Maar dat wilden de mensen niet.
De encyclopedie werd verboden.

Denkers van de verlichting - 2

Rousseau 1712 - 1778

Jean-Jacques Rousseau was filosoof.

Rousseau geloofde in een ideale samenleving.
Daarin waren oprechtheid, eenvoud en gevoel heel belangrijk. De mensheid kon zo'n ideale samenleving zelf maken.

Hij geloofde in een maakbare samenleving.

De wil van het volk was volgens hem heel belangrijk bij het besturen van een land.

Zijn idee over volkswil en staatsmacht is heel belangrijk geweest voor de moderne democratie.

Spinoza 1632 - 1677

Spinoza was een Nederlands filosoof.

Spinoza was tegen strenge regels.

Hij zag God niet als een almachtige schepper, maar als alles wat bestaat: de natuur, de mensen, de dieren en het heelal.

Spinoza geloofde in vrijheid. Hij stelde de mens centraal.

Op speciale bijeenkomsten bespraken wetenschappers en filosofen zijn ideeën. Zij werden 'vrijdenkers' genoemd.

Voltaire 1694 - 1778

Voltaire was filosoof.

Zijn belangrijkste idee was intellectuele vrijheid.
Hij streed tegen domheid en oneerlijkheid.

Volgens hem kreeg men kennis en vrijheid door na te denken met het verstand. Zijn ideeën over vrijheid botsten met de macht van de kerk.

Voltaire werd vaak uitgenodigd door vorsten. Zijn ideeën hadden veel invloed in de maatschappij.

Voltaire past goed in de tijd van de Verlichting. Hij had een rationeel wereldbeeld en hij geloofde in de maakbare samenleving.

Locke 1632 - 1704

John Locke was filosoof.

Volgens hem kon kennis leiden tot een betere samenleving.

De staat moest volgens hem worden ingericht volgens het 'natuurrecht'. Dit natuurrecht geldt voor iedereen. Het is het recht op leven, vrijheid en eigendom.

Locke zei dat in een land de burgers hun natuurlijke rechten overdragen aan de overheid. Op die manier krijgt de mens veiligheid en zekerheid. Dat zijn liberale ideeën.

Locke wordt gezien als bedenker van het liberalisme.

Verlicht absolutisme

De absolute vorsten van Europa waren bang voor de Verlichtings-ideeën.
Die waren gevaarlijk voor hun macht. Maar sommige vorsten waren erg slim.
Ze pasten de Verlichtingsideeën een beetje aan. Zo kregen ze er voordeel van.

Frederik II van Pruisen was zo'n slimme vorst. Hij zei: "Ik ben een dienaar van de staat. Mijn onderdanen geven mij de macht om te regeren".
Dat klonk heel anders dan wat de absolute vorst Lodewijk XVI zei: "Ik ben de koning en God heeft mij alle macht gegeven".

Vorsten als Frederik II en Catharina de Grote worden ook wel verlichte despoten genoemd.
Ze deden alsof ze de ideeën uit de Verlichting volgden. Maar in werkelijkheid hadden ze nog steeds absolute macht.

Verlicht absolutisme - 2

Thomas Hobbes (1588 - 1679):
Ik was een Engelse filosoof.

Ik vond het natuurrecht belangrijk voor de staatsinrichting. Maar ik vond dat de Verlichte filosofen daar verkeerd mee omgingen. Gelijkheid en democratie in een land zullen leiden tot ruzie.

Ik vond wel dat alle mensen gelijk zijn. Maar het probleem is dat alle mensen verschillende dingen willen.
Daarom moet de koning de baas zijn in het land. Hij moet voor het volk zorgen.
Het volk moet gehoorzamen.
Pas als de vorst zijn werk slecht doet, mag het volk ongehoorzaam zijn.

Catharina de Grote (1729 - 1796):
Als tsarina van Rusland had ik veel macht.

Ik was net zo slim als Frederik van Pruisen. De Verlichtingsideeën vond ik wel goed. De vrijheid van de Verlichting gebruikte ik om veel dure schilderijen en kunst te verzamelen.

Maar ik geloofde niet in de ideeën over het delen van de macht.
Stel je voor dat mijn volk invloed zou krijgen op het besturen van mijn land.
Ik moest er niet aan denken!

Frederik II van Pruisen (1712 - 1786):
Ik zorgde ervoor dat Pruisen een machtig land werd in Europa.

Ik geloofde niet erg in de ideeën van de Verlichting. Het volk kan zichzelf toch niet regeren? Het volk heeft de leiding van een vorst nodig.

Een goede vorst weet wat goed is voor zijn volk, maar heeft wel de absolute macht.

  • Het arrangement Geschiedenis Tijdvak 07 03 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2020-01-20 16:45:58
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    De Kennisbanken bevatten de theorie bij de opdrachten.
    Leerinhoud en doelen
    Geschiedenis;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld