Inleiding - Verhouding tussen vorst en adel
Tussen 1000 - 1500 ontstonden veel landen die werden geleid door één vorst. In deze periode veranderde de verhouding tussen de vorst en de adel.
De adel vond een 'leen' een persoonlijk bezit dat in de familie bleef. Via erfenissen ging een leen steeds over van vader op zoon. Dat was eigenlijk niet de bedoeling, maar een vorst of koning kon daar weinig aan doen.
De adel had veel macht.
Daarom bedachten vorsten andere manieren om hun macht te vergroten. Daarvoor was een centraal bestuur nodig en een permanent leger. Om dat alles te betalen was een veel hogere belastingopbrengst nodig.
Centralisatie van bestuur
Staatsvorming en centralisatie wil zeggen dat het koningen en vorsten lukte om een centraal bestuur in te stellen.
Koningen hadden in de vroege Middeleeuwen macht over grote aaneengesloten gebieden, maar hun macht was verdeeld.
Het bestuur van de delen lag bij de adel: hertogen, graven en andere leenheren.
De koning had steeds meer geld nodig voor het leger, oorlogsvoering en het hofleven. Een koning die meer belastinginkomsten wilde, moest het bestuur veranderen. Hij moest het centraal regelen, vanuit één punt.
Door een centraal bestuur zou de adel veel macht verliezen. De adel was het niet eens met de veranderingen.
De centralisatie van het bestuur gebeurde in bijna alle landen.
Europa
Er waren in Europa enkele vorstenhuizen die de macht hadden. Leden van deze vorstenhuizen kregen via familiebanden en huwelijkspolitiek gebieden in handen. Soms was het na de dood van een koning niet duidelijk wie hem mocht opvolgen.
Koninkrijk Frankrijk
Franse koningen versterkten hun macht door hogere belastingen en het instellen van een huurleger. Ambtenaren waren nodig voor bestuur en toezicht op de belastingheffing. Deze nieuwe maatregelen beperkten de macht van de adel.
Duitse rijk
Een keizer stond aan het hoofd van het Heilige Roomse rijk of Duitse rijk. Toch had de keizer niet veel macht. Duitsland was eigenlijk een verzameling losse staatjes.
Koninkrijk Engeland
In Engeland had de koning de macht over de rechtspraak en ambtenaren. De adel had daardoor weinig te vertellen over de rechtspraak en de inning van belastingen. De koning gebruikte veel geld voor zijn oorlog met Frankrijk.
Belastingen
Belastingen waren de belangrijkste inkomstenbron voor een koning of vorst. Hij had veel geld nodig voor het leger en het hofleven. De macht van een vorst moest aan de buitenwereld getoond worden. Hij woonde in een prachtig kasteel met dure meubelen.
Hij verzamelde schilderijen en andere kunstvoorwerpen.
Maar ook de adel woonde in mooie huizen en verzamelde kunstvoorwerpen.
Ze wilden laten zien dat ze net zo rijk waren als de machtige vorstenhuizen van Europa.
Permanent leger
Zodra een edelman zijn leen als privébezit ging zien, kwam de koning een lastige situatie. De koning was afhankelijk van de militaire bescherming van zijn leenmannen. Hoe beter hij beschermd werd, hoe meer macht hij had.
De leenmannen hielden zich steeds meer bezig met hun eigen zaken. Ze wilden de koning steeds minder helpen bij de strijd.
Koningen namen toen een belangrijke maatregel: ze stelden een leger in van soldaten die ze vast in dienst hadden. Een permanent leger.
Door zijn permanente leger was een koning of vorst niet langer afhankelijk van zijn edelmannen om zijn land te verdedigen.
Permanente legers waren groot en hadden moderne wapens.
Voor een permanent leger was enorm veel geld nodig.
Ambtenaren
Vorsten stelden ambtenaren aan die bestuurlijke taken kregen en de belastingen moesten innen.
Die maatregel maakte de vorst nog onafhankelijker van de adel.
Ambtenaren waren directe dienaren van de koning en goed opgeleid. Ambtenaren werden de vertegenwoordigers van de staat.
Ambtenaren waren voor hun inkomen afhankelijk van de vorst. Daarom waren ze betrouwbaarder dan de edelen. Die zorgden zelf voor hun inkomen en waren niet erg trouw aan de koning.