Thema: Arm en rijk - vmbo12

Thema: Arm en rijk - vmbo12

Thema Arm en rijk

Inleiding

In dit thema ontdek je hoe je ontwikkelingslanden kunt herkennen en wat hun belangrijkste problemen zijn. Je leert dat mensen daar vaak minder verdienen, in slechtere huizen wonen en dat de gezondheidszorg niet goed geregeld is. Ook zie je dat niet alle ontwikkelingslanden hetzelfde zijn.

 

Zo ga je bijvoorbeeld Burundi en Afghanistan met elkaar vergelijken. Je kijkt hoe landen samenwerken om armoede te bestrijden en wat voor soorten hulp er zijn. Daarbij ontdek je ook dat handel soms beter werkt dan hulp, vooral als die handel eerlijk is.

 

Fair trade geeft boeren en kleine ondernemers in arme landen de kans op een beter leven. Tot slot sta je stil bij armoede in Nederland, want ook hier leven nog steeds mensen onder de armoedegrens.

Introductie - opdracht

Nederland is een rijk land. Maar waarom eigenlijk?
Bedenk samen of alleen drie dingen die laten zien dat Nederland rijk is. Denk aan wat je om je heen ziet, wat je thuis hebt of hoe mensen in Nederland leven.

 

Teken deze drie dingen op papier of schrijf ze kort op. Je kunt er ook kranten of tijdschriften bij gebruiken om plaatjes te zoeken en op te plakken.

 

Bespreek daarna jouw drie voorbeelden met een klasgenoot.
Leg elkaar uit waarom je deze dingen hebt gekozen.
Luister goed naar elkaar en praat samen over de woorden die je hebt gebruikt.
Wil je daarna iets verbeteren of aanvullen? Dat mag natuurlijk!

Wat kan ik straks?

Aan het eind van het thema kan ik:

 

Opdracht

het begrip ontwikkelingsland beschrijven.

minimaal drie kenmerken beschrijven van ontwikkelingslanden: armoede, analfabetisme, hoge bevolkingsgroei, monocultuur, lage levensverwachting, slechte infrastructuur.

Kenmerken ontwikkelingslanden

twee ontwikkelingslanden met elkaar vergelijken: Afghanistan en Burundi.

de verschillen benoemen.

Diversiteit
  • noodhulp en structurele samenwerking. Noodhulp is snelle hulp na een ramp, structurele hulp is hulp om het land blijvend te helpen.
  • gebonden en ongebonden samenwerking. Gebonden hulp is hulp waar afspraken aan vastzitten, ongebonden hulp is hulp zonder afspraken.
  • bilaterale en multilaterale samenwerking. Bilaterale hulp is hulp van één land aan één ander land, multilaterale hulp is hulp via een groep landen samen.
  • gouvernementele en niet-gouvernementele organisatie. Gouvernementele organisaties zijn van de overheid, niet-gouvernementele organisaties zijn van bijvoorbeeld hulporganisaties zoals het Rode Kruis.

Ik kan bij elke omschrijving een voorbeeld geven.

Ontwikkelingssamenwerking
  • omschrijven wat wordt bedoeld met fair trade en een voorbeeld noemen van fair trade.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met trade not aid.
Trade not aid

uitleggen wat wordt bedoeld met armoedegrens.

uitleggen dat er twee soorten armoede zijn: absolute armoede en relatieve armoede.

uitleggen dat armoede niet overal hetzelfde betekent, maar afhangt van waar en wanneer mensen leven.

een voorbeeld noemen van armoede in Nederland.

Armoede in Nederland

Wat ga ik doen?

Het thema 'Arm en rijk' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd in lesuren Eindproduct
Inleiding 0,5 (Google-)document
Opdracht: Kenmerken ontwikkelingslanden 3 Verslag
Opdracht: Diversiteit 2 Twee posters
Opdracht: Samenwerking 2 Schema
Opdracht: Trade not aid 2 Brief
Opdracht: Armoede in Nederland 6 Dagdeel voedselbank of dagdeel kringloop. Reflectie hierop schrijven
Afsluiting 3 Pitch jullie oplossing
Totaal 18  

 

De tijd is een indicatie en afhankelijk van de keuze van het eindproduct.

Opdrachten

Kenmerken ontwikkelingslanden

Kenmerken ontwikkelingslanden

Intro

Je kunt zien of een land arm of rijk is. Bijvoorbeeld: rijden er (duurdere) auto's, staan er moderne of grote huizen?
Dan ben je in een rijk land.

Waaraan kun je herkennen dat je in een arm land bent?


In deze opdracht gaan we een aantal kenmerken bespreken van ontwikkelingslanden.

 

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • beschrijven wat er met een ontwikkelingsland bedoeld wordt.
  • minimaal drie kenmerken beschrijven van ontwikkelingslanden: armoede, analfabetisme, hoge bevolkingsgroei, monocultuur, lage levensverwachting, slechte infrastructuur.

Wat ga ik doen?

Activiteiten
 

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 en

Je leert over het verschil tussen arme en rijke landen.

Je bekijkt een filmpje en maakt samen met een klasgenoot een woordspin over arm of rijk.

Stap 2

Je leert dat een laag gemiddeld inkomen per inwoner een kenmerk is van een ontwikkelingsland.

Je bekijkt een lijst van inkomens per land en beantwoordt er vragen over.

Stap 3

Je leert een ander kenmerk: bevolkingsgroei.

Er is dan slechte gezondheidszorg.

In de opdracht verklaar je de bevolkingsverschillen tussen Angola en Nederland aan de hand van twee diagrammen.

Stap 4

Je leert dat monocultuur te maken kan hebben met grote schulden in een land.

In de opdracht zie je dat verband door zinnen in de juiste volgorde te zetten.

Stap 5

en

Je gaat op internet op zoek naar nog twee kenmerken.

Je bespreekt de kenmerken met een klasgenoot.

Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippen De begrippen hebben te maken met kenmerken van ontwikkelingslanden.
Eindopdracht A Kies je voor eindopdracht A: dan maak je de toets.
Eindopdracht B Is Zuid-Afrika wel/geen ontwikkelingsland? Je doet onderzoek naar een aantal punten en brengt een verslag uit voor een krantenartikel.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


 

Aan de slag

Stap 1: Arm of rijk?

Op vakantie weet je meestal al snel of je in een rijk of arm land bent.
Kijk maar om je heen: naar de mensen, de huizen en de auto's.

Toch moet je wel iets meer weten over een land.
Pas dan kun je bepalen of het rijk of arm is.

Bekijk de volgende video.

Je ziet hoe je een soort scheidingslijn kunt trekken over de wereld.
Aan de ene kant de rijke landen en aan de andere kant de arme landen.

Hoe kun je erachter komen of een land wel of niet rijk is?
Maak samen met een klasgenoot een woordspin op een A4'tje.

In het midden schrijf je de woorden: Arm of Rijk.

Daaromheen schrijf je een paar manieren hoe je kunt herkennen of een land wel of niet rijk is.

Stap 2: Inkomen per hoofd bevolking

In een ontwikkelingsland verdient bijna iedereen weinig geld. Dit betekent dat het inkomen per persoon laag is. 

Lees in de Kennisbank over inkomen per hoofd van de bevolking.
Kijk ook het filmpje in de Kennisbank.

Klik op de website van Wikipedia.
Je ziet een lijst van alle landen op basis van het inkomen.

De oefening die je nu maakt gaat over wat je net hebt geleerd.

Stap 3: Bevolkingsgroei

Een ander kenmerk voor veel ontwikkelingslanden is een slechte gezondheidszorg.
Toch is er sprake van een grote bevolkingsgroei. Er worden veel mensen geboren. 

Mensen worden er alleen minder oud als in een rijk land.

Lees in de Kennisbank de pagina over leeftijdsopbouw.

Maak de volgende oefening en vergelijk de bevolkingsopbouw van Angola en Nederland.

Stap 4: Monocultuur en grote schuld

Als een ontwikkelingsland voor de verkoop naar het buitenland afhankelijk is van één product, zoals koffie, chocola of rijst, heeft dat land een monocultuur.

Die ontwikkelingslanden hebben vaak grote schuld bij rijke westerse landen. Een slechte oogst kan ervoor zorgen dat een land weinig verkoopt en dus ook weinig kan kopen van een ander land. 

Lees in de Kennisbank de pagina over monocultuur.

Monocultuur en grote schuld zijn kenmerken die met elkaar te maken hebben.

Dat zie je ook in de volgende opdracht.

Vergelijk jouw antwoord met het antwoord van een medeleerling.

Stap 5: Nog meer kenmerken

Je las deze kenmerken van ontwikkelingslanden:

  • laag inkomen per hoofd van de bevolking: mensen verdienen er weinig.
  • bevolkingsgroei is hoog en slechte gezondheidszorg: er worden veel mensen geboren, maar ze worden minder oud dan in rijke landen.
  • monocultuur en grote schuld: door de verbouwing van één product, kan een land weinig verkopen aan het buitenland.

Een ander kenmerk is analfabetisme: weinig mensen kunnen lezen en schrijven. Dit zorgt ervoor dat een land arm blijft. Weinig kinderen hebben de kans om te studeren.

 

 

 

 

Afronding

Begrippen

Sloppenwijken
Een sloppenwijk is een wijk waar mensen wonen die door geldgebrek of woningnood geen betere woning kunnen krijgen. De woningen zijn vaak opgebouwd uit bouwafval en andere restmaterialen.
Monocultuur
Monocultuur is als een gebied vooral één soort plant of gewas teelt, bijvoorbeeld alleen maar koffie of rijst.
Armoedegrens
De armoedegrens is het minimum geld dat je nodig hebt om goed te kunnen leven.
Ruilvoet
Ruilvoet is hoeveel producten een land kan kopen met de spullen die het verkoopt aan andere landen.
Welvaart
Welvaart betekent dat mensen genoeg geld en spullen hebben om goed te kunnen leven.
Welzijn
Welzijn betekent dat mensen zich gelukkig, gezond en veilig voelen in hun leven.
Informele economie
De informele economie is het geld verdienen dat mensen doen zonder dat het officieel wordt geregistreerd, zoals klusjes doen of spullen verkopen zonder belasting te betalen.
BNP per inwoner
Het Bruto Nationaal Product per inwoner staat voor het gemiddelde inkomen van een inwoner van een land.
Levensverwachting
Levensverwachting is hoe oud mensen gemiddeld worden in een land.
Verstedelijkingstempo
Verstedelijkingstempo is hoe snel steeds meer mensen in steden gaan wonen.
Verstedelijking
Verstedelijking betekent dat steeds meer mensen in steden gaan wonen in plaats van op het platteland.
Analfabetisme
Het niet kunnen lezen en schrijven.
Ondervoeding
Wanneer een persoon te weinig voedsel of vooral slechte voeding krijgt.

Honger
Kwantitatieve honger: een persoon krijgt te weinig voedsel.

Kwalitatieve honger: een persoon krijgt voedsel met onvoldoende voedingsstoffen.

Gezondheidszorg
Alle organisaties en instellingen die met gezondheid bezig zijn.

 

 

Eindopdracht A: Toets

Maak de toets.
De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen.
Kies op elke vraag het juiste antwoord.

Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je krijgt ook een overzicht van de vragen en kunt het juiste antwoord zien.

Eindopdracht B: Verslag schrijven

Stel je de volgende situatie voor:
Een politieke partij in Nederland (de PP) wil de ontwikkelingshulp aan Zuid-Afrika stopzetten. De partijleden zijn van mening dat Zuid-Afrika een welvarend land is. Het heeft daarom geen hulp meer nodig.

Opdracht
Journalisten van een dagblad willen daar een artikel over schrijven in de krant.
Zij hebben je gevraagd als (onafhankelijke) persoon onderzoek te doen naar de vraag of Zuid-Afrika wel/geen ontwikkelingsland is.
Je maakt daar na onderzoek een verslagje over.
Hoe je zo'n verslag kunt schrijven lees je in de gereedschapskist.


Kijk tijdens je onderzoek naar de volgende (deel)vragen:

  • Hoe hoog is het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking?
  • Hoe staat het met de gezondheidszorg?
  • Heeft Zuid-Afrika een hoge bevolkingsgroei?
  • Is er sprake van een monocultuur?
  • Heeft Zuid-Afrika een hoge buitenlandse schuld?

Zoek op internet naar sites met informatie over Zuid-Afrika.
Gebruik de informatie die je opgezocht hebt om een verslagje te schrijven.

Klaar?
Kijk de beoordelingscriteria voor een verslag na in de gereedschapskist.
Lever je verslag in.

Je docent geeft een goede beoordeling als je:

  • een aantal verschillende kenmerken van ontwikkelingslanden noemt.
  • per kenmerk aangeeft of het wel/niet van toepassing is op Zuid-Afrika.
  • aangeeft of Zuid-Afrika wel/geen ontwikkelingsland is.
  • zo min mogelijk taalfouten in je artikel maakt.

Verslag schrijven

Een verslag is een goede manier om een onderzoek te beschrijven dat je hebt uitgevoerd.        

 

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • het begrip ontwikkelingsland beschrijven.
  • minimaal drie kenmerken beschrijven van ontwikkelingslanden: armoede, analfabetisme, hoge bevolkingsgroei, monocultuur, lage levensverwachting, slechte infrastructuur.

Tijd

Had je voldoende tijd om de opdrachten te maken?

Hoe ging het?

  • Eindopdracht A

Hoe ging het maken van de toets? Welke vraag vond je moeilijk?

  • Eindopdracht B
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Heb je voldoende gegevens gevonden om een overtuigend verslag te schrijven?

Diversiteit

Diversiteit

Intro

Niet alle landen in de wereld zijn even rijk of even goed ontwikkeld.
Sommige landen hebben minder geld, slechtere ziekenhuizen en minder goede scholen. Die landen noemen we ontwikkelingslanden.

In ontwikkelingslanden leven veel mensen in armoede. Ze hebben vaak moeite om genoeg eten, schoon water of goede zorg te krijgen.
Toch zijn niet alle ontwikkelingslanden hetzelfde. Er zijn grote verschillen tussen deze landen. Dat noemen we diversiteit.

Bijvoorbeeld:
in het ene land werken de meeste mensen op het land, en in een ander land juist in fabrieken.
Ook het klimaat, de taal, cultuur en hoeveel kinderen naar school gaan, kunnen heel verschillend zijn.

In deze les leer je waarom niet elk ontwikkelingsland hetzelfde is, dat er diversiteit is.
 

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • twee ontwikkelingslanden met elkaar vergelijken: Afghanistan en Burundi.
  • de verschillen benoemen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten
 

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1

Je verzamelt online algemene gegevens van Burundi en Afghanistan.

Je maakt daarna de opdracht.

Stap 2

Je zoekt nog twee kenmerken van een ontwikkelingsland.

Aan de hand van het lijstje kenmerken verzamel je gegevens over beide landen.

Deze informatie gebruik je in de eindopdracht. Je bekijkt ook twee filmpjes.

Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippen De begrippen gaan over diversiteit en kenmerken van ontwikkelingslanden.
Eindopdracht A Kies je voor eindopdracht A: dan maak je een toets.
Eindopdracht B Kies je voor eindopdracht B: dan maak je met een klasgenoot een poster met informatie over Burundi en Afghanistan.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


 

Aan de slag

Stap 1: Burundi en Afghanistan

Burundi

Afghanistan en Burundi zijn ontwikkelingslanden. Een ontwikkelingsland is een land waar veel mensen weinig geld hebben en waar het leven moeilijker is dan in rijke landen.


Je gaat deze landen vergelijken met Nederland.
Je leert hierdoor hoe verschillend ontwikkelingslanden onderling kunnen zijn.

Start met het opzoeken van een aantal algemene gegevens van beide landen:

  • Hoeveel inwoners heeft het land?
  • Wat is de oppervlakte van het land? Hoeveel keer zo groot als Nederland is dat?
  • Wat is de officiële taal?
  • Hoe heet de hoofdstad?
  • Hoe is het klimaat?
  • Hoe heet het officiële betaalmiddel?

Websites waarop je informatie kunt opzoeken zijn bijvoorbeeld:

Als je deze informatie hebt verzameld, kun je de opdracht maken.

Stap 2: Kenmerken ontwikkelingslanden

Afghanistan

Een aantal kenmerken van ontwikkelingslanden zijn:

  • een laag inkomen per inwoner
  • slechte gezondheidszorg
  • grote bevolkingsgroei
  • analfabetisme (niet kunnen lezen of schrijven)
  • monocultuur: in een gebied wordt vooral één soort plant of gewas verbouwd, bijvoorbeeld alleen maar koffie of rijst.

Lees er meer over in de Kennisbank Kenmerken ontwikkelingslanden.

Bekijk deze twee filmpjes.
Filmpje 1 gaat over de gezondheidszorg in Afghanistan.

Filmpje 2 gaat over de hulp van Unicef aan Burundi.

Probeer voor Burundi en voor Afghanistan informatie te vinden over deze kenmerken: 

  • het inkomen per inwoner: laag of hoog?
  • hoe is de gezondheidszorg: goed of slecht?
  • grote bevolkingsgroei of kleine bevolkingsgroei?
  • kunnen mensen er lezen en schrijven?
  • wordt er vooral één soort plant of gewas verbouwd of juist veel verschillende soorten?

Bewaar de gegevens. In de eindopdracht heb je ze nodig!

Afronding

Begrippen

Sloppenwijken
Een sloppenwijk is een wijk waar mensen wonen die door geldgebrek of woningnood geen betere woning kunnen krijgen. De woningen zijn vaak opgebouwd uit bouwafval en andere restmaterialen.
Monocultuur
Dit betekent dat op hetzelfde stuk grond altijd hetzelfde gewas (plantensoort) verbouwd wordt. Bijvoorbeeld alleen koffie of rijst.
Armoedegrens
De armoedegrens is het minimum geld dat je nodig hebt om goed te kunnen leven.
Ruilvoet
Ruilvoet is hoeveel producten een land kan kopen met de spullen die het verkoopt aan andere landen.
Welvaart
Welvaart betekent dat mensen genoeg geld en spullen hebben om goed te kunnen leven.
Welzijn
Welzijn betekent dat mensen zich gelukkig, gezond en veilig voelen in hun leven.
Informele economie
De informele economie is het geld verdienen dat mensen doen zonder dat het officieel wordt geregistreerd, zoals klusjes doen of spullen verkopen zonder belasting te betalen.
BNP per inwoner
Het Bruto Nationaal Product per inwoner staat voor het gemiddelde inkomen van een inwoner van een land.
Levensverwachting
Levensverwachting is hoe oud mensen gemiddeld worden in een land.
Verstedelijkingstempo
Verstedelijkingstempo is hoe snel steeds meer mensen in steden gaan wonen.
Verstedelijking
Verstedelijking betekent dat steeds meer mensen in steden gaan wonen in plaats van op het platteland.
Analfabetisme
Het niet kunnen lezen en schrijven.
Ondervoeding
Wanneer een persoon te weinig voedsel of vooral slechte voeding krijgt.

Honger
Kwantitatieve honger: een persoon krijgt te weinig voedsel.

Kwalitatieve honger: een persoon krijgt voedsel met onvoldoende voedingsstoffen.

Gezondheidszorg
Alle organisaties en instellingen die met gezondheid bezig zijn.

Eindopdracht A: Toets

Maak de toets.
Kies voor elke vraag het juiste antwoord.

Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je krijgt ook een overzicht van alle antwoorden.

Eindopdracht B: Poster

Als eindproduct van deze opdracht maken jullie twee posters.
De ene poster gaat over Burundi.
De andere poster gaat over Afghanistan.

Op de posters komt:

  • een landkaart.
  • algemene informatie over het land.
  • informatie over de kenmerken van ontwikkelingslanden.

Deze informatie hebben jullie eerder verzameld.
Deel beide posters op dezelfde manier in.
Zo kun je de situatie in beide landen goed vergelijken.

Wat zie je als je beide landen met elkaar vergelijkt?
Zien jullie vooral verschillen of vooral overeenkomsten?

Poster maken

Op een informatieve poster kun je laten zien wat de belangrijkste delen van de lesstof zijn. Ook kun je weergeven hoe bepaalde delen zich tot elkaar verhouden.

Klaar?
Bekijk in de gereedschapskist aan welke beoordelingscriteria de posters moeten voldoen.
Lever de posters daarna in bij de docent.


Jullie docent geeft een goede beoordeling als jullie:

  • een goede vergelijking hebben gemaakt van de belangrijkste kenmerken van beide ontwikkelingslanden.
  • de posters met zorg gemaakt hebben.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • twee ontwikkelingslanden met elkaar vergelijken: Afghanistan en Burundi.
  • de verschillen benoemen.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Had je voldoende tijd voor de opdrachten?
  • Eindopdracht A

Lukte het om de toets te beantwoorden? Wat vond je een moeilijke vraag?

  • Eindopdracht B
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Zagen jullie meer verschillen dan overeenkomsten tussen Burundi en Afghanistan?
    Licht je antwoord toe.

Ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingssamenwerking

Intro

Ontwikkelingssamenwerking is erop gericht om mensen in ontwikkelingslanden te helpen hun levensomstandigheden te verbeteren. Bijvoorbeeld door de aanleg van waterputten. Of door voor goed onderwijs te zorgen.

Die hulp kan bestaan uit noodhulp (eenmalig) of structurele hulp: langdurig.

De Nederlandse overheid kan dit bieden, maar ook maatschappelijke organisaties, zoals Cordaid, Plan International Nederland of Artsen zonder Grenzen.

Ken jij twee internationale organisaties die zich voor ontwikkelingssamenwerking inzetten?

 

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • omschrijven wat het verschil is tussen noodhulp en structurele samenwerking. 
  • omschrijven wat het verschil is tussen gebonden en ongebonden samenwerking. 
  • omschrijven wat het verschil is tussen bilaterale en multilaterale samenwerking. 
  • omschrijven wat het verschil is tussen gouvernementele en niet-gouvernementele organisatie. 
  • van elke omschrijving een voorbeeld geven.

 

 

Wat ga ik doen?

Activiteiten
 

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je leert welke soorten van ontwikkelingssamenwerking er zijn.

Je maakt een oefening over ontwikkelingssamenwerking.

Stap 2

Je bekijkt een filmpje waarin je ziet wat Nederland aan ontwikkelingssamenwerking doet.

Je beantwoordt er vragen over.

Stap 3

Je leert over overheids- en niet-overheidsorganisaties.

Je kijkt rond op de sites van Artsen zonder Grenzen en Plan International Nederland.

Je beantwoordt vragen over die sites.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippen

De begrippen hebben te maken met ontwikkelingshulp en -samenwerking.

Eindopdracht A

Kies je voor eindopdracht A: dan maak je de toets.

Eindopdracht B

Kies je voor eindopdracht B: dan maak je een schema met de verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking en geef je voorbeelden.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.


 

Aan de slag

Stap 1: Verschillende soorten

Ontwikkelingssamenwerking is de samenwerking tussen rijke westerse landen en ontwikkelingslanden.

Ontwikkelingssamenwerking kun je op verschillende manieren indelen.

Lees de eerste drie pagina's van de  Kennisbank.

Maak nu de oefening over ontwikkelingssamenwerking.

Stap 2: Nederlands beleid

Verenigde Naties logo

De Nederlandse regering geeft ook geld voor ontwikkelingssamenwerking.
Elke lidstaat van de Europese Unie besteedt 0,7% van het Bruto Nationaal Product (BNP) aan ontwikkelingshulp.

Bekijk het volgende filmpje van Schooltv.
Daarin zie je wat Nederland doet aan ontwikkelingssamenwerking.

Beantwoord daarna de vragen.

Stap 3: Organisaties

Artsen zonder Grenzen

Hulporganisaties worden ingedeeld in:

  • overheidsorganisaties
  • niet-overheidsorganisaties: bijvoorbeeld Artsen zonder Grenzen en Plan International Nederland.

Lees in de Kennisbank de pagina over wel of geen overheid.

Bezoek de websites van Artsen zonder Grenzen (AzG) en van Plan International Nederland.

Kijk op beide websites ongeveer vijf minuten rond.
Beantwoord dan de volgende vragen.

Afronding

Begrippen

Ontwikkelingssamenwerking

Samenwerking tussen rijke landen en arme landen om het leven van mensen in arme landen beter te maken.

 

Noodhulp/Incidentele ontwikkelingssamenwerking
Snelle hulp als er een ramp of noodsituatie is, bijvoorbeeld na een aardbeving.

Structurele ontwikkelingssamenwerking
Hulp die een land op de lange termijn sterker en zelfstandig maakt.

Gebonden hulp
Hulp waarbij het rijke land zegt waar het arme land het geld aan moet uitgeven.

Ongebonden hulp
Het land dat geld ontvangt, mag dit vrij besteden.

Bilaterale hulp

Hulp van één land direct aan één ander land.

Multilaterale hulp

Hulp via een groep landen of een organisatie, zoals de Verenigde Naties.

Overheidsorganisatie/gouvernementele organisatie

Een organisatie die werkt voor de regering of de overheid.

Niet-overheidsorganisatie/non-gouvernementele organisatie
Een organisatie die niet van de regering is, zoals het Rode Kruis of Oxfam Novib.

Eindopdracht A: Toets

Maak de toets.
De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen, waarbij je het juiste antwoord moet kiezen.

Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je krijgt van de vragen die je fout hebt, het goede antwoord te zien.

Eindopdracht B: Schema

Maak een tabel met vijf voorbeelden van ontwikkelingssamenwerking: noodhulp, structurele hulp, gebonden samenwerking, ongebonden samenwerking, bilaterale samenwerking, multilaterale samenwerking. 

Zet in de rij ernaast wat het verschil is tussen noodhulp - structurele hulp, gebonden samenwerking - ongebonden samenwerking, bilaterale samenwerking - multilaterale samenwerking. Gebruik je eigen woorden.
 

Tabel maken

Een tabel of schema is een manier om gegevens in beeld te brengen, op zo’n manier dat het er overzichtelijk uit ziet.

Klaar?
Bekijk in de gereedschapskist nog even de beoordelingscriteria.
Laat het schema beoordelen door jullie docent.

Jullie krijgen een goede beoordeling als jullie schema duidelijk maakt:

  • wat het verschil is tussen noodhulp en structurele samenwerking.
  • wat het verschil is tussen gebonden en ongebonden samenwerking.
  • wat het verschil is tussen bilaterale en multilaterale samenwerking.
  • dat er verschillende soorten organisaties betrokken zijn bij ontwikkelingssamenwerking.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • noodhulp en structurele samenwerking. Noodhulp is snelle hulp na een ramp, structurele hulp is hulp om het land blijvend te helpen.
  • gebonden en ongebonden samenwerking. Gebonden hulp is hulp waar afspraken aan vastzitten, ongebonden hulp is hulp zonder afspraken.
  • bilaterale en multilaterale samenwerking. Bilaterale hulp is hulp van één land aan één ander land, multilaterale hulp is hulp via een groep landen samen.
  • gouvernementele en niet-gouvernementele organisatie. Gouvernementele organisaties zijn van de overheid, niet-gouvernementele organisaties zijn van bijvoorbeeld hulporganisaties zoals het Rode Kruis.
  • Ik kan bij elke omschrijving een voorbeeld geven.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Had je voldoende tijd voor de opdrachten?

 

  • Eindopdracht A

Kon je de vragen van de toets beantwoorden? Vond je ze makkelijk of moeilijk?

  • Eindopdracht B
    Lukte het om bij iedere soort hulp een voorbeeld te geven? Kon je de verschillen in eigen woorden uitleggen?

Trade not aid

Trade not aid

Intro

Heb je wel eens gehoord van eerlijke handel of fair trade?

Dit gaat over internationale handel die gericht is op een verbetering voor de inwoners die leven in ontwikkelingslanden. Bijvoorbeeld een goede prijs betalen voor de chocola, zodat de mensen daar geld hebben om waterputten te slaan.

Zo kunnen inwoners daar een beter bestaan opbouwen met een betere toekomst.

Bekijk het filmpje

Kun je nog meer fair trade producten noemen?

 

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • omschrijven wat wordt bedoeld met fair trade en een voorbeeld noemen van fair trade.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met trade not aid.

Wat ga ik doen?

Activiteiten
 

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 en

Je bekijkt het filmpje over fair trade.

In de opdracht bekijk je de zes regels van eerlijke handel.

Met een klasgenoot bespreken jullie deze en maken jullie je eigen top drie hiervan.

Stap 2

Je zoekt op de websites van Fair Trade en Max Havelaar.

Je beantwoordt daarna vragen.

Stap 3 en

Je bekijkt een filmpje over ontwikkelingssamenwerking.

Daarna bespreek je met een klasgenoot een stelling over ontwikkelingssamenwerking.

Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippen De begrippen hebben betrekking op ontwikkelingssamenwerking en fair trade.
Eindopdracht A Kies je voor eindopdracht A: dan maak je de toets.
Eindopdracht B Kies je voor eindopdracht B: je schrijft een brief aan de directeur van je school. Je wilt hem overtuigen om op school Max Havelaar koffie te kopen.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


 

Aan de slag

Stap 1: Fair Trade

Bananenboom

Bekijk het filmpje van Schooltv.


Het gaat over Faustini en zijn familie. Zij plukken bananen op een kleine plantage in Peru.
Sinds ze hun bananen kunnen verkopen via een Fair trade organisatie, hebben ze een beter inkomen dan vroeger.

Maak daarna de oefening.

Stap 2: Original/Max Havelaar

In deze stap leer je meer over Fairtrade Nederland, de organisatie achter het Fairtrade-keurmerk.
De missie is: Samen maken we de wereld eerlijk, met gelijke kansen voor iedereen.

Stap 3: Minister van BH&O

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp

Nederland heeft een speciale minister die zich bezighoudt met twee belangrijke dingen:

  1. Internationale handel
    Deze minister helpt Nederlandse bedrijven om zaken te doen met het buitenland. Ze maakt bijvoorbeeld reclame voor Nederlandse producten in andere landen.

  2. Ontwikkelingshulp
    De minister helpt ook armere landen. Dat kan bijvoorbeeld door geld te geven voor het bouwen van scholen of ziekenhuizen. Sinds kort kijkt de minister daarbij ook goed of de hulp past bij wat Nederland belangrijk vindt, zoals veiligheid en minder migratie.

Wie is de minister?

De huidige minister heet Reinette Klever. Zij werkt sinds juli 2024 voor het nieuwe kabinet. Ze komt van de politieke partij PVV.
De naam van haar functie is nu: minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (vroeger heette dat ‘Ontwikkelingssamenwerking’).

Wat verandert er?
  • De minister geeft minder geld uit aan hulp aan andere landen.

  • Ze wil vooral helpen als het ook goed is voor Nederland.

  • Ze kiest voor projecten die te maken hebben met handel, veiligheid en migratie.

Wist je dat…

De eerste minister op deze plek Lilianne Ploumen was?
Zij werkte aan het idee dat handel en hulp goed samen kunnen gaan. Je ziet haar hieronder in het filmpje.

Afronding

Begrippen

Ontwikkelingssamenwerking
Rijke landen werken samen met arme landen om het leven daar beter te maken.
Noodhulp/Incidentele ontwikkelingssamenwerking
Snelle hulp bij een ramp, zoals na een aardbeving of hongersnood.
Structurele ontwikkelingssamenwerking
Hulp die ervoor zorgt dat arme landen zelf sterk en zelfstandig worden.
Gebonden hulp
Het land dat geld geeft zegt erbij waar het geld voor gebruikt moet worden..
Ongebonden hulp
Het land dat geld ontvangt mag dit vrij besteden.
Bilaterale hulp
Hulp van één land direct aan een ander land.
Multilaterale hulp
Hulp via een groep landen of organisaties, zoals de Verenigde Naties.
Overheidsorganisatie/gouvernementele organisatie
Een organisatie die werkt voor de overheid.
Niet-overheidsorganisatie/non-gouvernementele organisatie
Een organisatie die niet van de overheid is, zoals het Rode Kruis of Oxfam Novib.
Fair trade
Eerlijke handel waarbij boeren in arme landen een goede prijs krijgen voor hun producten.
Max Havelaar
Stichting en keurmerk dat laat zien dat een product eerlijk is gemaakt en verhandeld.

Eindopdracht A: Toets

In deze stap maak je de toets.
De toets bestaat uit gesloten vragen, waarbij je het juiste antwoord moet kiezen.

Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je krijgt van de vragen die je fout hebt, het goede antwoord te zien.

Eindopdracht B: Brief schrijven

Schrijf een brief naar de directeur van je school.
Probeer hem over te halen om op school over te stappen op Max Havelaar koffie.

  • Zet al je argumenten op een rijtje.
  • Maak een nette brief (denk aan adres, aanhef en indeling).
    Geef suggesties om over te stappen.
  • Geef bijvoorbeeld:
    - contactgegevens van Max Havelaar
    - link naar website
    - verkoopadressen van de koffie enzovoort.

Klaar?

Laat je brief beoordelen door je docent.
Je docent zal letten op:

  • inhoud: zijn je argumenten overtuigend?
  • vorm: is de brief op juiste wijze geschreven en vormgegeven?
  • taalfouten: bevat de brief geen taalfouten?

Overleg met je docent of je de brief ook echt aan de directeur stuurt.
 

Brief schrijven

Een brief is een goede manier om aan iemand te laten weten wat je van een bepaald
onderwerp vindt of iemand te vragen om in actie te komen rond een bepaald onderwerp.

 

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • omschrijven wat wordt bedoeld met fair trade en een voorbeeld noemen van fair trade.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met trade not aid.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Had je voldoende tijd om de opdrachten te maken?

 

  • Eindopdracht A

Vond je de vragen makkelijk of moeilijk?

  • Eindopdracht B
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Had je sterke argumenten kunnen om de brief te kunnen schrijven?

Armoede in Nederland

Armoede in Nederland

Intro

Ook in Nederland leven er nog mensen in armoede.
Als mensen geen geld meer hebben om eten te kopen, kunnen ze aankloppen bij de voedselbank.

In het filmpje hoor je meer over de voedselbank.

Waar haalt de voedselbank de producten vandaan om uit te delen?

 

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • uitleggen dat armoede niet overal hetzelfde betekent, maar afhangt van waar en wanneer mensen leven.
  • uitleggen wat wordt bedoeld met armoedegrens.
  • uitleggen dat er twee soorten armoede zijn: absolute armoede en relatieve armoede.
  • benoemen wat een voorbeeld van armoede is in Nederland.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 en

Je bekijkt met een klasgenoot een filmpje over armoede in Nederland.

Jullie maken een woordspin over armoede in Nederland.

Stap 2

Je leert het verschil tussen absolute en relatieve armoede.

Je leert wat de armoedegrens is.

Je luistert en kijkt naar drie mensen die onder armoedegrens hebben geleefd.

Je beantwoordt er vragen over.

Stap 3 en

Je leert over de hoogte van de armoedegrens.

Je bespreekt met een klasgenoot drie leefsituaties onder de armoedegrens.

Stap 4 Je leest informatie over de armoede in Nederland.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippen De begrippen hebben betrekking op armoede en welvaart/welzijn.
Eindopdracht

Je stelt armoede in Nederland aan de orde.

Je kunt kiezen uit drie manieren waarop je dat doet. Je mag ook zelf een eindproduct kiezen.

Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

 

Aan de slag

Stap 1: Armoede in Nederland

Armoede in Nederland

Nederland is een rijk land. Veel mensen hebben een huis, genoeg te eten en geld om leuke dingen te doen.
Maar niet iedereen heeft het even goed. Ook in Nederland zijn er mensen die in armoede leven.

Er zijn twee soorten armoede:

  1. Absolute armoede: Dit betekent dat je te weinig hebt om te overleven. Je hebt dan bijvoorbeeld geen eten of schoon drinkwater. In Nederland komt dit bijna niet voor.
  2. Relatieve armoede: Dit betekent dat je minder hebt dan de meeste mensen om je heen. Je kunt dan niet goed meedoen met de rest. Bijvoorbeeld omdat je geen geld hebt voor sport, nieuwe kleding of schoolreisjes.

Opdracht:

  • Bekijk het filmpje van Schooltv hieronder over de Kledingbank.
  • Bespreek daarna met een klasgenoot:
  • Wat zijn de gevolgen van armoede in Nederland?
  • Maak samen een woordspin op een A4:
  • Zet het woord armoede in het midden. Schrijf eromheen woorden of dingen die met armoede te maken hebben. Denk aan geld, school, kleding, eten, gezin, enzovoort.

Probeer armoede te bekijken vanuit verschillende kanten: hoe voelt het? Wat merk je ervan? Wat betekent het voor iemand?

Stap 2: Armoedegrens

Wat is de armoedegrens?

In Nederland ben je arm als je minder geld hebt dan de armoedegrens.
Dat is een grensbedrag. Heb je minder geld dan dat bedrag? Dan kun je niet goed meedoen in de samenleving.

De armoedegrens in Nederland is:

  • Voor een gezin of huishouden met 2 of meer personen: ongeveer 54 euro per dag.
  • Voor iemand die alleen woont: ongeveer 38 euro per dag.

Misschien denk je: “Dat is best veel geld!”
Maar van dat geld moet je alles betalen: huur, eten, drinken, kleding, gas, water, licht, telefoon, schoolspullen, en soms zelfs zorg.

Wat vind jij van dit bedrag?

  • Denk je dat je daarmee rond zou kunnen komen?
  • Wat zou je moeten missen?
  • Zou je nog geld overhouden voor leuke dingen?

Bespreek dit met een klasgenoot.

Stap 3: Absolute armoede

Absolute armoede betekent dat iemand niet genoeg geld heeft om in de meest basisbehoeften te voorzien:

  • Voldoende eten en drinken.
  • Een veilige plek om te wonen.
  • Basisgezondheidszorg.
  • Schoon water en basisbenodigdheden.

In ontwikkelingslanden komt dit vaak voor. In Nederland komt het minder vaak voor, maar het is er wel. Sommige gezinnen hebben zo weinig dat het lijkt op absolute armoede.

Bekijk het filmpje over Roelie.
Je ziet het verhaal van Roelie, die jarenlang onder de armoedegrens leeft.
Ze vertelt hoe het voelt als er niet genoeg geld is om rond te komen. En wat tekortkomingen als gevolg heeft: zoals geen eten kunnen kopen of rekeningen niet kunnen betalen.

Kijk samen met een klasgenoot goed naar het filmpje van Roeli.

Bespreek samen de volgende de vragen:

  • Waarom spreken we in haar situatie over absolute armoede? Welke basis dingen heeft ze niet?

  • Hoe zou jij je voelen als je dat meemaakt?

  • Wat denk jij dat haar het meest zou helpen?

Afronding

Begrippen

Armoedegrens

De armoedegrens is het bedrag dat je minstens nodig hebt om normaal te kunnen leven in Nederland.
Dat betekent: genoeg geld hebben voor je huur, eten, kleding, schoolspullen, en bijvoorbeeld energie en zorgverzekering.

Absolute armoede

Je hebt te weinig geld om te overleven. Je kunt dan geen eten, geen veilig huis en soms geen schoon water betalen.

Relatieve armoede
Je hebt minder geld dan de meeste mensen om je heen, en daardoor kun je niet goed meedoen in de samenleving.

Je kunt wel overleven, maar je hebt bijvoorbeeld geen geld voor schoolspullen, sport, of internet.

Eindopdracht: Armoede in Nederland

Je maakt een verslag over armoede in Nederland.
Werk samen met een klasgenoot.

Kies uit deze mogelijkheden:

  • Je helpt een dagdeel mee met een kringloop. Hier schrijf je een korte reflectie over.
  • Je helpt een dagdeel mee met de voedselbank. Hier schrijf je een korte reflectie over.

 

In je verslag geef je antwoord op de volgende vragen:

  1. Wat betekent het als je arm bent in Nederland?
  2. Hoeveel Nederlanders leven in armoede?
  3. Waar komt het meest armoede voor? In de stad, op het platteland?
  4. Hoe worden mensen geholpen die in armoede leven?
  5. Wat kan er volgens jou beter aan hulp voor mensen die arm zijn in Nederland?


Klaar?
Laat je eindproduct beoordelen door je docent.
Deze let op of je 

  • een dagdeel vrijwillig hebt gewerkt tegen armoede in Nederland.
  • duidelijk hebt uitgelegd wat wordt bedoeld met armoede in Nederland.
  • ​er voorbeelden van armoede in staan.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • uitleggen dat armoede niet overal hetzelfde betekent, maar afhangt van waar en wanneer mensen leven.
  • uitleggen wat wordt bedoeld met armoedegrens.
  • uitleggen dat er twee soorten armoede zijn: absolute armoede en relatieve armoede.
  • een voorbeeld noemen van armoede in Nederland.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Had je voldoende tijd voor deze opdrachten?

  • Eindopdracht
    Heb je gekozen voor een kringloop of voedselbank? Heb je na het vrijwillgerswerk een beter idee gekregen over de armoede in Nederland?

Afsluiting

Kennisbanken

Het thema 'Arm en rijk' bestaat uit de volgende Kennisbankitems:

Eindopdracht

Het thema Arm en rijk sluit je af met een pitch om een probleem in ontwikkelingsland op te lossen.
Je doet dit in groepjes van drie of vier leerlingen.
 


In de wereld zijn er landen waar mensen arm zijn, weinig eten hebben of niet naar school kunnen. Jullie hebben geleerd dat er veel manieren zijn om zulke problemen aan te pakken. Nu is het aan jullie!

Wat gaan jullie doen?
Je werkt in groepjes van 3 of 4 leerlingen. Jullie kiezen samen een probleem uit een ontwikkelingsland, bijvoorbeeld gebrek aan schoon drinkwater, slechte gezondheidszorg of armoede bij boeren.
Daarna verzinnen jullie samen een simpele oplossing, die echt zou kunnen werken in zo'n land.

Hoe gaan jullie dat doen?
Jullie gaan geen lang plan schrijven, maar een maquette, tekening, poster of toneelstukje maken waarin jullie oplossing wordt uitgelegd.
Denk creatief! Jullie kunnen bijvoorbeeld:

  • Een uitvinding tekenen die het probleem oplost.

  • Een maquette bouwen met karton of klei.

  • Een toneelstukje bedenken waarin jullie laten zien hoe jullie idee werkt.

  • Een stripverhaal tekenen over hoe het leven verandert door jullie idee.

Belangrijk:

  • Zorg dat iedereen iets doet.

  • Laat in jullie uitwerking duidelijk zien welk probleem jullie aanpakken.

  • Denk na: is het idee uitvoerbaar? Is het origineel?

  • Gebruik eenvoudige materialen, jullie kunnen ook spullen van thuis meenemen.

Presentatie:
Aan het einde presenteert ieder groepje hun oplossing aan de klas.
Vertel kort:

  • Welk probleem jullie hebben gekozen.

  • Hoe jullie oplossing werkt.

  • Waarom jullie denken dat het echt kan helpen.

Beoordeling door de docent:

  • Helpt het idee echt bij een probleem in een ontwikkelingsland?

  • Is het creatief en origineel bedacht?

  • Is het idee simpel en haalbaar?

 

 

Klaar?
Zijn jullie zover?
Overleg met jullie docent of het mogelijk is jullie pitch aan de klas te presenteren.

 

 

Probleem oplossen

Het oplossen van een probleem is een manier waarbij je een casus uit de praktijk analyseert. Je gaat brainstormen over mogelijke oplossingen. Iedereen krijgt de ruimte om zijn of haar mening te geven.

 

D-toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

het begrip ontwikkelingsland beschrijven.

minimaal drie kenmerken beschrijven van ontwikkelingslanden: armoede, analfabetisme, hoge bevolkingsgroei, monocultuur, lage levensverwachting, slechte infrastructuur.

Kenmerken ontwikkelingslanden

twee ontwikkelingslanden met elkaar vergelijken: Afghanistan en Burundi.

de verschillen benoemen.

Diversiteit
  • noodhulp en structurele samenwerking. Noodhulp is snelle hulp na een ramp, structurele hulp is hulp om het land blijvend te helpen.
  • gebonden en ongebonden samenwerking. Gebonden hulp is hulp waar afspraken aan vastzitten, ongebonden hulp is hulp zonder afspraken.
  • bilaterale en multilaterale samenwerking. Bilaterale hulp is hulp van één land aan één ander land, multilaterale hulp is hulp via een groep landen samen.
  • gouvernementele en niet-gouvernementele organisatie. Gouvernementele organisaties zijn van de overheid, niet-gouvernementele organisaties zijn van bijvoorbeeld hulporganisaties zoals het Rode Kruis.

Ik kan bij elke omschrijving een voorbeeld geven.

Ontwikkelingssamenwerking
  • omschrijven wat wordt bedoeld met fair trade en een voorbeeld noemen van fair trade.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met trade not aid.
Trade not aid

uitleggen wat wordt bedoeld met armoedegrens.

uitleggen dat er twee soorten armoede zijn: absolute armoede en relatieve armoede.

uitleggen dat armoede niet overal hetzelfde betekent, maar afhangt van waar en wanneer mensen leven.

een voorbeeld noemen van armoede in Nederland.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Had je voldoende tijd om alle opdrachten te maken?
  • Eindopdracht
    Vonden jullie het leuk om een plan te bedenken om een van de problemen in een ontwikkelingsland op te lossen?
    Was de taakverdeling in jullie groepje gelijk en verliep de samenwerking soepel?
  • Het arrangement Thema: Arm en rijk - vmbo12 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2025-11-07 09:06:13
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Het thema 'Arm en rijk' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO.

    Fair Use
    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
    Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de
    helpdesk van VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Aardrijkskunde voor VMBO leerjaar 1 en 2. In het thema arm en rijk worden verschillende onderwerpen besproken. In het eerste onderwerp 'Kenmerken' wordt besproken wat de kenmerken zijn van een arm of rijk land, zoals inkomen, bevolkingsopbouw en monocultuur. Het onderwerp 'Diversiteit' behandelt ontwikkelingslanden met als voorbeeld Burundi en Afghanistan, waarbij belangrijke begrippen als sloppenwijken, BNP, ruilvoet, welvaart, verstedelijkingspercentage, armoedegrens en analfabetisme aan bod komen. Vervolgens is er het onderwerp 'Ontwikkelingssamenwerking' waarin de volgende belangrijke begrippen voorkomen: gebonden hulp, ongebonden hulp, bilaterale hulp en multilaterale hulp. Het onderdeel 'Trade not Aid' legt het concept van fair trade uit. Het laatste onderwerp, 'Armoede in Nederland', legt het verschil uit tussen relatieve en absolute armoede en het verschil tussen welvaart en welzijn.
    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 1; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 2; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 1; VMBO theoretische leerweg, 1; VMBO gemengde leerweg, 1; VMBO theoretische leerweg, 2; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 2;
    Leerinhoud en doelen
    Arm en rijk; Verschillen in welvaart en welzijn in de eigen regio en Nederland; Aardrijkskunde; Ontwikkelingsgebieden;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    15 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    aardrijkskunde, arm en rijk, armoede in nederland, diversiteit, kenmerken, leerjaar 1 en 2, ontwikkelingssamenwerking, rearrangeerbare, trade not aid, vmbo

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Aardrijkskunde. (2025).

    Opdracht: Armoede in Nederland - vmbo12

    https://maken.wikiwijs.nl/129507/Opdracht__Armoede_in_Nederland___vmbo12

    VO-content Aardrijkskunde. (2025).

    Opdracht: Diversiteit - vmbo12

    https://maken.wikiwijs.nl/129502/Opdracht__Diversiteit___vmbo12

    VO-content Aardrijkskunde. (2025).

    Opdracht: Kenmerken ontwikkelingslanden - vmbo12

    https://maken.wikiwijs.nl/129500/Opdracht__Kenmerken_ontwikkelingslanden___vmbo12

    VO-content Aardrijkskunde. (2025).

    Opdracht: Ontwikkelingssamenwerking - vmbo12

    https://maken.wikiwijs.nl/129504/Opdracht__Ontwikkelingssamenwerking___vmbo12

    VO-content Aardrijkskunde. (2025).

    Opdracht: Trade not aid - vmbo12

    https://maken.wikiwijs.nl/129505/Opdracht__Trade_not_aid___vmbo12

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Arm en rijk D-toets

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.