Overheid: Inkomsten en uitgaven vmbo-kgt34

Overheid: Inkomsten en uitgaven vmbo-kgt34

Inleiding - Overheid, internationale handel en ontwikkelingssamenwerking

Thema's

De inkomsten en uitgaven van de overheid
De overheid speelt een belangrijke rol in ons land. Om die rol goed te kunnen spelen heeft de overheid veel geld nodig. Hoe komt de overheid aan dat geld? Waarom betalen sommige mensen meer belasting dan anderen? Waaraan geeft de overheid geld uit? en wat gebeurt er als de overheid te weinig geld heeft om al haar plannen uit te voeren?

Nederland en het buitenland
Ongeveer de helft van de producten die je dagelijks gebruikt zijn niet in Nederland gemaakt. Rijst, kiwi's, iPhone's allemaal producten die in het buitenland zijn gekocht. Andersom worden veel producten die in Nederland worden gemaakt in het buitenland verkocht. Denk maar aan tomaten, kaas en tulpen.
Het kopen en verkopen van producten is voor een klein land als Nederland heel belangrijk. Nederland werkt dan ook met zoveel mogelijk landen samen om de handel zo soepel mogelijk te laten verlopen.


Ontwikkelingslanden en ontwikkelingssamenwerking
In veel landen zijn de levensomstandigheden voor een groot deel van de bevolking slecht; die landen noemen we ontwikkelingslanden of soms derdewereldlanden.
Op sommige punten kunnen deze landen heel verschillend zijn, maar toch is er een aantal gemeenschappelijke kenmerken en kampen deze landen vaak met dezelfde problemen.
Het helpen van ontwikkelingslanden wordt ook wel ontwikkelingssamenwerking genoemd. Deze samenwerking kan op veel verschillende manieren vormgegeven worden.
Wat vind jij? Moet Nederland meer geld geven aan arme landen? Of is de oplossing het kopen van meer producten uit arme landen?

Leerdoelen

Aan het eind van het thema moet je:

  • weten hoe de overheid aan haar geld komt.
  • de kenmerken van het Nederlandse belastingsysteem kunnen beschrijven.
  • kunnen uitleggen hoe het boxensysteem werkt.
  • weten waar de overheid geld aan uitgeeft.
  • kunnen uitleggen wat de gevolgen zijn als de uitgaven van de overheid groter zijn dan de inkomsten van de overheid.
  • aan de hand van voorbeelden kunnen uitleggen wat wordt bedoeld met 'Nederland is een verzorgingsstaat'.

De overheid

Vooraf

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • met behulp van voorbeelden uitleggen wat het verschil is tussen bedrijven in de particuliere sector en de collectieve sector.
  • uitleggen wat het verschil is tussen collectieve en individuele producten.
  • uitleggen waarom de overheid op het gebruik van sommige producten subsidie geeft en waarom de overheid andere producten belast met accijns.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met privatiseren.
  • verklaren hoeveel overheden we in Nederland hebben en in welk opzicht ze verschillen van elkaar.
  • de naam geven voor iemand die in dienst is van de overheid.
  • toelichten wat wordt bedoeld met 'economische politiek'.
  • uitleggen wat het verschil is tussen een markteconomie en een planeconomie met behulp van een voorbeeld.
  • uitleggen dat er in Nederland sprake is van een gemengde economie.

Economische politiek

Economische politiek

Lees de Kennisbank: Overheid en bestuur

Waar of niet waar?

  • De overheid bepaalt waar nieuwe snelwegen komen.
  • De overheid bepaalt de hoogte van de inkomstenbelasting.
  • De overheid bepaalt hoeveel jaar je naar school moet.
  • De overheid bepaalt de opstelling van het Nederlands voetbalelftal.

De overheid heeft op veel terreinen invloed. Veel beslissingen van de overheid hebben invloed op de economie. Je zegt: de overheid voert economische politiek.

Als in een land van de invloed van de overheid zeer groot is, spreek je van een planeconomie. Heeft de overheid in een land nauwelijks invloed, dan heeft dat land een markteconomie. Een land heeft een gemengde economie als de overheid wel invloed heeft, maar niet alles regelt.

Planeconomie of markteconomie?
Lees de zinnen hieronder.
Welke zinnen passen het best bij een planeconomie en welke passen het best bij een markteconomie?

  1. De overheid bepaalt of en waar Schiphol mag uitbreiden.
  2. De verkoopprijs van een spijkerbroek wordt vastgesteld door de winkelier.
  3. De boer bepaalt of hij maïs of graan verbouwt.
  4. In de Arbeidstijdenwet is vastgesteld dat iemand van 14 jaar op een schooldag niet meer dan 2 uur mag werken.
  5. De winkels mogen kiezen of ze 's zondags wel of niet geopend zijn.
  6. Om een autorijschool te beginnnen, heb je geen ondernemersdiploma nodig.

Wat denk je?
Is er in Nederland sprake van een planeconomie, van een markteconomie of van een gemengde economie?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Veel of weinig ambtenaren?
Gerda en Micha zijn het niet met elkaar eens.
Volgens Gerda heeft een land met een markteconomie in verhouding meer ambtenaren dan een land met een planeconomie.
Micha denkt dat in een land met een planeconomie het aantal ambtenaren juist groter is dan in een markteconomie.

Wie heeft er volgens jou gelijk? Leg je antwoord uit.

Collectief of individuele goederen

Bekijk de twee foto's hieronder.
Je ziet een foto van een winkel en een foto van een stadskantoor.


Wat denk jij?
Wat zijn de verschillen tussen beide bedrijven? Probeer zoveel mogelijk verschillen te bedenken.
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.

Collectief of particulier
Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste pagina van het volgende onderdeel. 

KB: Collectief of particulier?
 

  1. Hieronder zie je acht bedrijven.
    Welke bedrijven behoren tot de particuliere sector en welke bedrijven tot de collectieve sector?
a boekenwinkel d provinciaal ziekenhuis      g bouwbedrijf
b vuilophaaldienst e verzekeringsbedrijf h RABO-bank
c openbare bibliotheek      f autoverhuurbedrijf

 

  1. Wat is het doel van een particulier bedrijf?
  2. Wie draait er op voor het verlies dat een bedrijf uit de collectieve sector maakt?
  3. Waar of niet waar?
    Ambtenaren werken in de particuliere sector?
  4. Waar of niet waar?
    In een land met een markteconomie is collectieve sector heel klein.

Subsidies en accijns
Bestudeer nu ook de derde pagina van het volgende onderdeel. 

KB: Collectief of particulier?

Dat de overheid door subsidie te geven het bezoek aan een museum kan stimuleren, kun je uitleggen in vier stappen. Hieronder zie je die vier stappen.
Ze staan alleen nog niet in de juiste volgorde.

  1. Het museum krijgt subsidie.
  2. De prijs van het toegangskaartje gaat omlaag.
  3. Het museum trekt meer bezoekers.
  4. Een deel van de kosten wordt betaald met subsidie.

De juiste volgorde is: 1 - ... - ... - ...

Accijns op sigaretten en benzine
Het roken van sigaretten is slecht voor de gezondheid.
De overheid heft accijns op sigaretten om het gebruik af te remmen.

  1. Wat wordt bedoeld met accijns?
  2. Leg in een aantal stappen uit hoe de overheid door accijns te heffen het roken van sigaretten kan proberen af te remmen.
  3. De overheid overweegt om de accijns op sigaretten met € 0,05 te verhogen.
    Wat denk je: zal hierdoor minder gerookt worden?

Een ander product waar accijns op zit is benzine. De prijs van één liter benzine is € 1,85. In dit bedrag zit € 0,32 BTW en € 1,06 aan accijns.

  1. Hoeveel bedragen de inkomsten van de overheid als een automobilist 30 liter benzine tankt?
  2. Overleg met je klasgenoten over de vraag hoe hoog de prijsverhoging zou moeten zijn om het autogebruik daadwerkelijk te verminderen.

Inkomsten overheid

Vooraf

Belasting betalen is niet leuk, maar wel nodig.
Met het geld dat de overheid ophaalt, doet ze veel belangrijke dingen.



Wat denk jij?
Waarom vinden mensen belasting betalen niet leuk?
Wat zou er niet meer gebeuren als de overheid geen belasting zou heffen?
Wat vind jij: moet de belasting omhoog of juist omlaag?
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen dat de belastingen de belangrijkste inkomenstenbron van de overheid zijn.
  • uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte belastingen.
  • twee voorbeelden noemen van directe en indirecte belastingen.
  • uitleggen hoe je de BTW berekent.
  • twee voorbeelden van niet-belastinginkomsten van de overheid noemen.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de inkomsten van de overheid.
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over de inkomsten van de overheid.
Stap 3 Alleen Vragen beantwoorden over de BTW.
Stap 4 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over het verschil tussen loonbelasting en inkomstenbelasting.
Stap 5 Alleen Vragen beantwoorden met behulp van een cirkeldiagram met de belastinginkomsten.
Stap 6 Alleen Video bekijken, website van de belastingdienst bezoeken en vraag beantwoorden met behulp van deze website.

 

Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Inkomsten overheid
Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer het volgende onderdeel: 

KB: Inkomsten overheid

Beantwoord nu de volgende vragen.

 

Toets:Inkomsten overheid

Stap 5

Belastinginkomsten en niet-belastinginkomsten
Bekijk nogmaals het diagram met de belastinginkomsten.


1
De inkomsten van de overheid bestaan voor 22,5 miljoen uit vennootschapsbelasting.
Zoek op wie vennootschapsbelasting betalen.

2
Naast de genoemde belastingen zijn in het diagram ook nog 'Overige belastinginkomsten' aangegeven.
Schrijf minimaal twee overige belastingen op.

3
Naast belastinginkomsten zijn er de niet-belastinginkomsten.
Voorbeelden hiervan zijn schoolgeld en de opbrengsten uit de verkoop van aardgas.
Bedenk (of zoek op) nog twee voorbeelden van niet-belastinginkomsten.

 

Belastingsysteem

Vooraf


In Nederland betaalt niet iedereen evenveel belasting.
Een onderwijzer met een inkomen van € 40.000,- betaalt ongeveer
€ 11.000,- aan belasting.

Wat vind jij?
Hoeveel belasting zou een bankdirecteur die € 120.000,- verdient aan
belasting moeten betalen?

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen wat bedoeld wordt met het draagkrachtbeginsel.
  • met voorbeelden uitleggen wat een progressief belastingsysteem inhoudt.
  • twee voorbeelden noemen van belastingen die werken volgens het profijtbeginsel.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met een retributie en twee voorbeelden van retributies noemen.
  • uitleggen wat wordt bedoeld met het schijventarief.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen + samen Informatie lezen,vragen beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over het profijtbeginsel.
Stap 3 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over retributies.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over het schijventarief.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Kenmerken van ons belastingsysteem
Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer de drie pagina's van het onderdeel: 

KB: Kenmerken belastingheffing
 

Beantwoord nu de volgende vragen.
1
Een onderwijzer met een inkomen van € 40.000,- betaalt ongeveer € 11.000,- aan belasting.
Een bankdirecteur die € 120.000,- verdient betaalt ongeveer € 41.000,- aan belasting.

  1. Leg uit dat hier sprake is van het draagkrachtbeginsel.
  2. Laat met een berekening zien dat de onderwijzer ruimt 27% van zijn inkomen aan belasting betaalt.
  3. Reken uit hoeveel procent de bankdirecteur aan belasting betaalt.


Progressief?
​2
Bekijk de volgende drie gevallen.

A Inkomen € 30.000,- € 60.000,-
  Bedrag aan belasting € 10.000,- € 15.000,-

 

B Inkomen € 30.000,- € 60.000,-
  Bedrag aan belasting € 10.000,- € 20.000,-

 

C Inkomen € 30.000,- € 60.000,-
  Bedrag aan belasting € 10.000,- € 25.000,-

 

  1. In alle drie de gevallen is er sprake van het draagkrachtbeginsel.
    Leg uit waarom.
  2. Is er ook in alle drie de gevallen sprake van een progressieve belasting?
    Leg je antwoord uit.


Draagkrachtbeginsel
​Iemand met een laag inkomen betaalt in Nederland niet veel belasting.
Heb je een hoog inkomen dan betaal je meer belasting.
Je noemt dat het draagkrachtbeginsel:
"de sterkste schouders dragen de zwaartste lasten".

3
Erkan en Ismay zijn het niet met elkaar eens.
Volgens Erkan zorgt het draagkrachtbeginsel voor een nivellerende werking op de inkomensverschillen.
Ismay denkt juist dat het draagkrachtbeginsel een denivellerende werking heeft.

Wie heeft er volgens jou gelijk?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Stap 2

Profijtbeginsel
1
Belastingen op basis van het profijtbeginsel gaan er vanuit dat mensen betalen die ook echt van het gebruik van het product profiteren.
Noem drie voorbeelden van belastingen die werken volgens het profijtbeginsel.

2
Erkan en Ismay zijn het niet met elkaar eens.
Volgens Erkan is de BTW een voorbeeld van een belasting volgens het draagkrachtbeginsel.
Als je veel verdient, koop je meer producten en betaal je dus meer BTW.
Volgens Ismay is de BTW een voorbeeld van een belasting volgens het profijtbeginsel.
Je betaalt alleen BTW als je de producten koopt.
Wie heeft volgens jou gelijk? Of hebben ze allebei gelijk?

 

Stap 3

Retributies
Sommige mensen meer belasting dan anderen. Iemand die meer belasting betaalt, mag echter niet vaker naar school of wordt niet beter beschermd door de politie. Je kunt zeggen dat er geen verband is tussen de hoogte van het bedrag dat je betaalt en wat je er van de overheid voor terugkrijgt.

  1. Vind je het terecht dat er geen verband is tussen bedrag dat je aan belasting betaalt en de tegenprestatie van de overheid? Leg je antwoord uit.
  2. Bedenk twee overheidsproducten waarvoor je wel rechtstreeks moet betalen.

Bestudeer in de Kennisbank (nogmaals) de volgende informatie en maak vervolgens de rest van de vragen.

KB: Retributies

  1. Leg uit dat bij het retributies het profijtbeginsel geldt.
  2. Een voorbeeld van een retributie is schoolgeld.
    Wat denk je, betaal je door schoolgeld te betalen de kostprijs van het onderwijs of betaalt de overheid ook een deel van het onderwijs?
  3. Er gaan stemmen op om het schoolgeld inkomensafhankelijk te maken.
    Wat vind je van het idee om het schoolgeld inkomensafhankelijk te maken?

Belasting nader bekeken

Vooraf

Er zijn verschillende soorten inkomen:

  • Achmed Gouzine werkt in een supermarkt. Zijn loon bedraagt € 34.000,- per jaar.
  • Meneer Zijlstra is 69 jaar. Hij is met pensioen, maar is nog steeds mede-eigenaar van een bouwbedrijf. Hij heeft jaarlijks recht op een deel van de winst.
  • Ilse Verhoeve heeft € 40.000,- op een spaarrekening staan. Ze krijgt per jaar 3% rente.

Wat denk jij?
Moeten Achmed, meneer Zijlstra en Ilse alle drie belasting betalen over hun inkomen?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • toelichten wat bedoeld wordt met het boxenstelsel.
  • uitleggen wat het eigenwoningforfait is.
  • uitleggen wat de algemene heffingskorting is.
  • verklaren wat bedoeld wordt met de loonheffing.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Bron over het boxenstelsel bekijken en vragen beantwoorden met behulp van deze bron.
Stap 2 Alleen Bron over de tarieven bekijken en vragen beantwoorden met behulp van deze bron.
Stap 3 Alleen Vragen beantwoorden over heffingskorting.
Stap 4 Alleen Bron met een loonstrook bekijken en vragen beantwoorden met behulp van deze bron.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Boxenstelsel
De overheid onderscheidt drie soorten belastbaar inkomen. Iedere soort inkomen is ondergebracht in een eigen box. Iedere box heeft een eigen belastingtarief.

Boxenstelsel
Box 1: inkomen uit werk en woning

  • loon, pensioen, sociale uitkering, enz.
  • opbrengsten uit overige werkzaamheden
  • winst uit onderneming
  • eigenwoningforfait
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
  • winstuitkering als je voor 5% of meer eigenaar bent van een bedrijf dat aandelen uitgeeft
  • winst door de verkoop van aandelen
Box 3: inkomen uit sparen of beleggen
  • rente over spaartegoeden
  • koerswinst op aandelen

1
Geef van de volgende inkomens aan in welke box ze horen.

  1. Vincent Fransen is met pensioen en heeft een AOW-uitkering.
  2. Annelies Raaymakers heeft met beleggen in aandelen € 1500,- verdiend.
  3. Ghita Boateng was voor 10% eigenaar van een bedrijf.
    Ze heeft € 10.000,- verdiend met het verkopen van haar aandelen.
  4. Debby Mahone heeft over haar spaargeld € 2500,- aan rente ontvangen.
  5. Achmed El Haddouti heeft een eigen bedrijf. De winst is zijn inkomen.


Eigenwoningforfait
In box 1 zit behalve inkomen uit werk ook inkomen uit eigen woning.
Heb je een eigen huis dan moet je van de belastingdienst je inkomen verhogen met het eigenwoningforfait.

De hoogte van het eigenwoningforfait hangt af van de waarde van je woning.
In 2015 gold voor huizen tussen de € 100.000,- en € 1.000.000,- dat het eigenwoningforfait 0,7% bedroeg.

2
Johan Pardijs woont in een eigen huis met een waarde van € 170.000,-.

  1. Hoe hoog was het eigenwoningforfait voor Johan in 2015?
  2. Moet Johan dit bedrag bij zijn inkomen uit werk optellen of aftrekken?
  3. Waar of niet waar?
    Mensen die in een huurwoning wonen hebben geen eigenwoningforfait.

Stap 2

Tarieven boxenstelsel
Iedere box kent zijn eigen tarief.

Tarieven 2015 - Boxenstelsel
In box 1 wordt gewerkt met het schijventarief.
In 2015 was het laagste tarief 36,5% en het hoogste was toen 52%.

In 2015 gold in box 2 een tarief van 25%.

In box 3 was het tarief 30%.
Er gold wel een vermogensvrijstelling van ongeveer € 20.000,-.
Dat wil zeggen dat als je minder dan € 20.000,- aan spaargeld en aandelen hebt,
je geen belasting in box 3 hoeft te belaten.

Bij sparen en belegen wordt uigegaan van een rente/rendement van 4%.

1
Gebruik de gegevens uit bron. Gertrude Klinkhamer heeft € 15.000,- aan spaargeld.
Ze heeft geen aandelen. Haar spaargeld levert € 450,- aan rente op.
Moet Gertrude over dit bedrag belasting betalen?

2
Joachim Boaz heeft € 80.000,- aan spaargeld. Hoeveel belasting hij moet betalen, kun je uitrekenen met onderstaand schema.
Neem het schema over en vul het helemaal in.

  Bedrag aan spaargeld:
  Vrijstelling:
  Belastbaar spaargeld:
  Rendemet 4% is:
  Bedrag aan belasting ...% is:
  € 80.000,-
  € 20.000,-
  € .........
  € 2.400,-
  € ..........

Stap 3

Heffingskorting

Heb je uitgerekend hoeveel belasting je moet betalen, wacht dan nog even met betalen. Er geldt namelijk een zogenaamde algemene heffingskorting. De heffingskorting bedroeg in 2015 ruim € 2000,-. Dat wil zeggen dat iedereen van het bedrag dat hij/zij aan belasting moet betalen nog € 2000,- mag aftrekken.

  1. Wie profiteren in verhouding het meest van de heffingskorting, mensen met een hoog inkomen of mensen met een laag inkomen.

Door de algemene heffingskorting hoeven veel jongeren en studenten met een baantje geen belasting te betalen.

  1. Gebruik de gegevens uit deze opdracht om uit te zoeken hoeveel je ongeveer kunt verdienen zonder dat je belasting hoeft te betalen.

Stap 4

Loonheffing
Bekijk het loonstrookje van januari 2015 van Jacob Veldhoen.

Loonstrook januari 2015
De heer J. Veldhoen
Kerkstraat 48
2011 BD Haarlem
geb. datum: 16-07-1975

Salaris € 2.201,00 In dienst 01-04-2005
Loonheffing -€   721,34 functie: redacteur
    gewerkte dagen 21
Netto € 1.479,66    

Het nettosalaris wordt overgemaakt op bankrekening: NL65RABO03173540762
  1. Welk bedrag verdient Jacob Veldhoen bruto per maand?
    Hoeveel is dat per jaar?
  2. Is het zeker dat Jacob dat bedrag per jaar gaat verdienen?
    Leg je antwoord uit.
  3. Welk bedrag wordt maandelijks van Jacobs loon ingehouden?
    Hoeveel is dat per jaar?

Het bedrag dat je in een jaar aan belasting moet betalen kun je pas definitief uitrekenen als het jaar afgelopen is.
Om er voor te zorgen dat werknemers aan het eind van het jaar niet een groot bedrag in één moeten betalen,
is er voor werknemers een voorheffing ingevoerd. Deze voorheffing wordt ook wel loonheffing genoemd.
Een werkgever is verplicht bij het betalen van het loon de loonheffing in te houden en aan de belastingdienst over te maken.

Bekijk nogmaals de salarisstrook van Jacob Veldhoen.

Soms heeft een werknemer door maandelijks de loonheffing te betalen genoeg belasting betaald.
De loonheffing is dan de eindheffing. Is de loonheffing te laag of te hoog of heb je geen loonheffing betaald,
dan moet je na afloop van het jaar een belastingformulier invullen.

  1. Hoe hoog is de maandelijkse loonheffing voor Jacob Veldhoen?
  2. Bedenk twee redenen waardoor de eindheffing voor Jacob hoger uit kan vallen dan de loonheffing.

Studenten/jongeren, die meerdere bijbaantjes hebben gehad, vullen vaak een belastingformulier om teveel betaalde belasting terug te vragen.

  1. Hoe heet het belastingformulier dat studenten/jongeren moeten invullen om belasting terug te vragen?

Uitgaven overheid

Vooraf

Bekijk de volgende vier krantenkoppen.

Wat denk jij?
Iedere krantenkop heeft invloed op de uitgaven van de overheid.
Geef per krantenkop aan of de overheidsuitgaven afnemen of juist toenemen.
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • drie voorbeelden noemen van overheidsuitgaven.
  • uitleggen wat het verschil is tussen overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de uitgaven van de overheid.
Stap 2 Alleen + samen Vragen over overheidsuitgaven beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 3 Alleen + samen Vragen over overheidsproducten beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 4 Alleen + samen Vragen over keuzes maken beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Extra Alleen + samen Video bekijken en bespreken met klasgenoot.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Uitgaven overheid
Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer het volgende onderdeel:

KB: Uitgaven overheid

Zorg dat je een klasgenoot kunt uitleggen wat het verschil is tussen overheidsbestedingen en overheidsuitgaven.

Beantwoord vervolgens de 11 vragen onder aan de pagina.

Overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen
Hieronder zie je twee kolommen met overheidsuitgaven.

Huursubsidie Salaris van een leraar
Werkloosheidsuitkering Aanleg van een nieuwe spoorlijn
Kinderbijslag Bouw van een nieuw schoolgebouw
AOW-uitkering Aankoop van een gevechtsvliegtuig

 

  1. Wat is het verschil tussen de overheidsuitgaven in de eerste kolom en overheidsuitgaven in de tweede kolom?
  2. In welke kolom vind je alleen overheidsbestedingen?
  3. En hoe noem je uitgaven in de andere kolom?

 

Toets:Uitgaven overheid

Tekort of overschot

Vooraf

Op de derde dinsdag van september, Prinsjesdag, komt de koning naar het Binnenhof in Den Haag om de Troonrede voor te lezen. De Troonrede wordt rechtstreeks uitgezonden op radio en televisie.

De Troonrede is geschreven door de minister-president in overleg met de andere ministers.
In de Troonrede staan de plannen van de regering voor het komende jaar.

Omdat het uitvoeren van die plannen geld kost, staat de minister van Financiën die dag speciaal in de belangstelling. Het financiële verhaal bij de plannen draagt hij bij zich in het 'koffertje'.
Het koffertje bevat de Rijksbegroting: een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven voor het volgende jaar.

Wat denk jij?
Waarom gaat het om verwachte inkomsten en uitgaven?
Bedenk een uitgavepost waarvan het lastig is om van te voren vast te stellen hoeveel geld daar naar toe moet.
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • de definities van de begrippen Rijksbegroting en Miljoenennota geven.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met een begrotingstekort en wat de relatie van een begrotingstekort met de staatsschuld is.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de Rijksbegroting.
Stap 2 Alleen Video bekijken en vragen beantwoorden over de overheidsfinanciën.
Stap 3 Alleen Vragen over leningen van de overheid beantwoorden.
Stap 4 Alleen + samen Vragen over een staatsschuld beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 5 Alleen Krantenartikel lezen en vraag beantwoorden met behulp van dit artikel.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Rijksbegroting
Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer de pagina's van het onderdeel: 

KB: Rijksbegroting

1
Gebruik de informatie uit de Kennisbank om de volgende vragen te beantwoorden.

  1. Wat staat er in de Rijksbegroting?
  2. Hoe is de Rijksbegroting opgebouwd?
  3. Tegenwoordig wordt de Miljoenennota ook wel miljardennota genoemd.
    Leg uit waarom.
  4. Wanneer spreek je van een begrotingstekort?
    Wat gebeurt er als de overheid een aantal jaar achter elkaar een tekort heeft?

2
De volgende gegevens komen uit de begroting van 2015.

  Inkomsten overheid   € 246,8 miljard
  Uitgaven overheid   € 259,6 miljard
  Overheidsschuld   € 467 miljard
  Rentelasten   € 8,4 miljard


Ga er bij het beantwoorden van de volgende vragen uit dat er 16,6 miljoen Nederlanders zijn.

  1. Hoeveel bedroeg het begrotingstekort over 2015?
  2. Bereken het begrotingstekort per dag.
    Bereken ook het begrotingstekort per Nederlander.
  3. Bereken de overheidsschuld per Nederlander.
  4. Bereken hoeveel rente de overheid gemiddeld over de overheidsschuld betaalt.

Stap 3

Lening
Als de overheid geld wil lenen, kan de minister van Financieën een advertentie in de krant plaatsen.
Bekijk de advertentie.

  1. Hoeveel procent rente krijg je als je geld aan de overheid uitleent?
  2. Voor hoeveel jaar leen je het geld uit aan de overheid?
  3. Als de overheid rente betaalt, wordt de staatsschuld dan groter of kleiner of blijft de staatsschuld gelijk? Zeg ook waarom.

Stap 4

Staatsschuld: ja of nee?

Ramona Kamps vindt het vreemd dat de schuld van de overheid zo hoog is opgelopen. Zij vindt dat je nooit meer uit mag geven dan dat je binnenkrijgt. Dat geldt voor een gezin en dus ook voor de overheid.

Jack van Wieringen is het niet met Ramona eens. Hij vindt dat de overheid, net als een gezin, in sommige gevallen best geld mag lenen. Hij zegt: 'Voor het aanleggen van wegen of het bouwen van een school mag de overheid best geld lenen.'

Wat vind jij?
Ben je het eens met Ramona of ben je het eens met Jack?
Vergelijk jouw mening met de mening van enkele klasgenoten.
Probeer klasgenoten die een andere mening hebben met argumenten te overtuigen van jouw mening.

Stap 5

Aflossen staatsschuld
Lees het volgende krantenartikel.

Kies het juiste antwoord.
Welke redenering volgt de minster van Financiën als hij voorstelt het begrotingsoverschot te gebruiken voor de aflossing van de staatsschuld?

  1. Meer aflossen > kleinere staatsschuld > meer rente betalen > meer geld over.
  2. Meer aflossen > groter staatsschuld > meer rente betalen > minder geld over.
  3. Meer aflossen > kleinere staatsschuld > minder rente betalen > meer geld over.
  4. Meer aflossen > kleinere staatsschuld > minder rente betalen > minder geld over.

Sociale zekerheid

Vooraf

Bekijk de krantenkop:

In Nederland is het jaren heel goed gegaan. Maar niet iedereen heeft daarvan evenveel geprofiteerd.
Volgens de bisschop van Breda zijn er in Nederalnd nog steeds groepen mensen die moeilijk kunnen rondkomen met hun inkomen.

Wat denk jij?
Ben je het met de bisschop eens?
Zeg ook waarom wel of waarom niet.
Bespreek je mening met je klasgenoten.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen wat bedoeld wordt met sociale zekerheid.
  • twee wetten noemen waarin geregeld is dat mensen zonder inkomen ook een inkomen krijgen.
  • met behulp van een voorbeeld uitleggen wat het verschil is tussen een volksverzekering en een werknemersverzekering.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over sociale zekerheid.
Stap 2 Alleen Vragen over volksverzekeringen beantwoorden.
Stap 3 Alleen Vragen over de AOW beantwoorden.
Stap 4 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over werknemersverzekeringen en sociale voorzieningen.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Sociale zekerheid
Ga naar de kennisbank economie en lees de eerste twee pagina's van het onderdeel 'Sociale zekerheid' en beantwoord daarna de vragen.

KB: Sociale zekerheid

  1. In Nederland is in een aantal wetten geregeld dat iedereen een inkomen kan krijgen. Hoe noem je die wetten samen?
  2. Zoek in het woordenboek of op internet een definitie van het woord sociaal op.
    Schrijf nu in je eigen woorden op wat wordt bedoeld met sociale zekerheid.
  3. Schrijf de afkortingen AOW, AWBZ en AKW voluit.

Bekijk de volgende krantenkop:

  1. Wat betekent vergrijzing?
  2. Van welke volksverzekering zullen de uitgaven toenemen als de vergrijzing verder toeneemt.

Stap 4

Werknemersverzekeringen en sociale voorzieningen
Ga naar de kennisbank economie en lees pagina 3 en 4 van het onderdeel 'Sociale zekerheid' en beantwoord daarna de vragen.

KB: Sociale zekerheid

  1. Schrijf de afkortingen WIA, WW en WWB voluit.
  2. Sanne de Jong heeft een aantal jaren bij een boekhandel gewerkt.
    De boekhandel is pas geleden failliet gegaan.
    Sanne is daardoor zonder werk komen te zitten.
    Sanne is druk op zoek naar nieuw werk, maar heeft dat nog niet gevonden.
    Volgens welke wet krijgt Sanne een uitkering?
  3. Joachim Swarts is tijdens zijn werk van een steiger gevallen.
    Hij heeft zijn rug gebroken. Hij kan niet meer werken.
    Volgens welke wet kan hij een uitkering krijgen?
  4. Ivo van Miert is 27 jaar en heeft zijn mbo-diploma.
    Hij heeft nog nooit gewerkt en ook geen werk vinden.
    Volgens welke wet kan Ivo een uitkering krijgen?

Begrippenlijst

In-uit overheid

Rijksbegroting
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de overheid.
sociaal minimum
een door de overheid vastgesteld minimumbedrag dat je nodig hebt om in je levensonderhoud te voorzien.
Miljoenennota
samenvatting van de Rijksbegroting waarin wordt ingegaan op de economische situatie in Nederland.
sociale zekerheid
stelsel van wetten waarin geregeld is dat iedere inwoner van Nederland recht heeft op het sociaal minimum.
begrotingstekort
de overheidsuitgaven zijn groter dan de overheidsinkomsten.
volksverzekeringen
sociale zekerheidswetten die voor alle inwoners van Nederland gelden. Iedereen met een inkomen betaalt een premie voor deze verzekering.
staatsschuld
de overheidsschuld, het totaal aan uitstaande leningen van de overheid.
werknemersverzekeringen
sociale zekerheidswetten die gelden voor alle mesen in loondienst. Werknemers betalen een premie voor deze verzekeringen.
sociale voorzieningen
sociale zekerheidswetten die voor alle inwoners van Nederland gelden. Voor deze voorzieningen hoeft geen premie betaald te worden.

 

Overheid en bestuur

overheid
er zijn vier overheden: de gemeente, de provincie, het Rijk en de Europese Unie.
gemengde economie
de overheid heeft invloed op het economisch leven, maar bepaalt lang niet alles.
ambtenaar
werknemer in dienst van de overheid.
particuliere sector
niet-overheidsbedrijven.
economische politiek
beleid van de overheid dat invloed heeft op het economische leven.
collectieve sector
overheidsbedrijven.
Wordt ook wel publieke sector genoemd.
planeconomie
de overheid heeft een zeer grote invloed op het economische leven.
collectieve overheidsproducten
overheidsproducten waarvan iedereen gebruik maakt en die worden betaald uit de belastingopbrengst.
markteconomie
de invloed van de overheid op het economische leven is klein.
individuele overheidsproducten
producten die door de overheid aan één of meerdere personen worden geleverd en waar meestal voor betaald moet worden.
subsidie
tegemoetkoming in de kosten die worden gemaakt bij het maken van een product. Doel is het gebruik van het product te stimuleren.
milieubeleid
overheidsmaatregelen die er op gericht zijn milieuvervuiling tegen te gaan.
accijns
extra belasting op producten om het gebruik van die producten af te remmen.
maatschappelijke kosten
kosten voor bijvoorbeeld het opruimen van milieuvervuiling die betaald moeten worden door de overheid.
privatiseren
een overheidsbedrijf wordt een particulier bedrijf. Het omgekeerde heetnationaliseren.
milieuvriendelijk gedrag
gedrag dat het milieu zo min mogelijk belast.

Diagnostische toets

In-uit overheid

Het thema 'Inkomsten en uitgaven van de overheid' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen.
Aan de eind van de toets zie je je score.
Bij een score van ongeveer 80% heb je een voldoende.
Aan het eind van je toets kun je van de vragen die je fout had, zien wat het goede antwoord was.

Succes.

Toets:Inkomsten en uitgaven van de overheid

Inleiding - Buitenland

Thema

Nederland en het buitenland
Ongeveer de helft van de producten die je dagelijks gebruikt zijn niet in Nederland gemaakt. Rijst, kiwi's, iPhone's allemaal producten die in het buitenland zijn gekocht. Andersom worden veel producten die in Nederland worden gemaakt in het buitenland verkocht. Denk maar aan tomaten, kaas en tulpen.
Het kopen en verkopen van producten is voor een klein land als Nederland heel belangrijk. Nederland werkt dan ook met zoveel mogelijk landen samen om de handel zo soepel mogelijk te laten verlopen.

De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'Internationale handel'.
Je bestudeert een aantal bronnen, beantwoordt een aantal vragen en bereidt een debat voor over vrijhandel en protectionisme. Het debat voer je met je klasgenoten.

Je sluit het thema af met een diagnostische toets. De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen. Je moet 80% van de vragen goed beantwoorden om een voldoende te scoren voor de toets.

Leerdoelen

Aan het eind van het thema moet je:

  • weten wat het betekent dat Nederland een open economie heeft.
  • de begrippen betalingsbalans, uitvoeroverschot en uitvoertekort kunnen omschrijven.
  • kunnen uitleggen hoe landen op verschillende manieren met elkaar kunnen samenwerken.
  • weten wat protectionisme betekent en moet je voorbeelden kunnen geven van protectionistische maatregelen.
  • voordelen van het gebruik van de euro kunnen noemen.
  • het begrip wisselkoers kennen en moet je weten hoe je de euro omrekent naar andere geldsoorten.

Internationale arbeidsverdeling

Vooraf

Op dit kaartje van Europa zie je van een aantal producten waar die in Europa geproduceerd worden.
Bespreek met een klasgenoot:

  • Welk land is bekend om zijn wijn?
    In welk land wordt aardolie gewonnen?
  • Door welke producten is Nederland bekend?
  • Waar hangt het zoal vanaf welke producten een land voortbrengt?
  • Is het handig dat landen zich toeleggen op het maken van die producten die het best bij het land passen?

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • de definitie van het begrip internationale arbeidsverdeling geven.
  • uitleggen hoe het kopen en verkopen van producten aan het buitenland wordt genoemd.
  • uitleggen dat Nederland een open economie heeft.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen + samen Vragen over internationale arbeidsverdeling beantwoorden en vergelijken met klasgenoot.
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over import en export - 1.
Stap 3 Alleen Vraag beantwoorden over op vakantie gaan.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over import en export - 2.
Stap 5 Alleen Vragen beantwoorden over een open en gesloten economie.
Stap 6 Alleen Vragen beantwoorden over de waarde van de export van een economie.
Extra Alleen + samen Video bekijken en bespreken met klasgenoot.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Import en export

Het kopen van producten in het buitenland noem je invoeren of importeren.
Het verkopen van producten aan het buitenland noem je uitvoeren of exporteren. Bekijk de afbeelding. Neem de zinnen over en vul 'exporteert' en 'importeert' in op de open plekken.

  1. Als Nederland goederen ...1..., gaan er een goederen van Nederland naar het buitenland en geld van het buitenland naar Nederland.
  2. Als Nederland goederen ...2..., gaan er goederen van het buitenland naar Nederland en geld van Nederland naar het buitenland.

Op vakantie
Veel Nederlanders gaan in de zomer en/of in de winter op vakantie naar het buitenland. Op vakantie gaan is eigenlijk ook een voorbeeld van handelen met het buitenland.

Joris en Karin zijn het niet met elkaar eens.
Volgens Joris is het op vakantie gaan een vorm van exporteren: je gaat toch naar het buitenland.
Karin denkt dat in het buitenland op vakantie gaan juist een vorm van importeren is: de Nederlanders kopen goederen en diensten in het buitenland.

Wie heeft er gelijk?

Import of export
Lees de volgende zinnen.
Geef per zin aan of er sprake is van import of van export.

  1. Een Nederlandse supermarktketen koopt sinaasappelen in Spanje.
  2. Een Nederlandse tuinder verkoopt drie ton tomaten aan een Duits bedrijf dat tomatenketchup maakt.
  3. Een Engelse toerist slaapt in een Amsterdams hotel.
  4. Een Nederlands bouwbedrijf krijgt een opdracht om een brug te bouwen in het Midden-Oosten
  5. Je gaat met je famillie een weekje skiën in Zwitserland
Controleer je antwoorden.

Stap 5

Open of gesloten economie?
Bekijk de twee cirkeldiagrammen.
Uit het bovenste cirkeldiagram kun je aflezen welk deel van het inkomen een Nederlander gemiddeld uitgeeft aan producten die gemaakt zijn in het buitenland.
In het onderste diagram is hetzelfde weergegeven, maar nu voor een Amerikaan.

  1. Hoeveel procent van zijn inkomen geeft een Nederlander uit aan producten die in het buitenland zijn gemaakt?
  2. Hoeveel procent is dat voor een Amerikaan?
  3. Kun je een reden bedenken voor dit verschil?

Nederland is een klein land met een open economie, dat wil zeggen dat Nederland veel handelt met het buitenland.
Het tegenovergestelde van een open economie is een gesloten economie.
Een land met een gesloten economie kan veel goederen en diensten zelf maken en handelt weinig met het buitenland.

Stap 6

Waarde export voor de economie
In Nederland wordt een groot deel van het nationaal inkomen verdiend met de export van goederen en diensten.
Bekijk de volgende gegegevens.

waarde export nationaal inkomen
1990 137 miljard euro 244 miljard euro
2000 292 miljard euro 449 miljard euro
2010 396 miljard euro 566 miljard euro

  1. Vergelijk de waarde van de export in 2010 met de waarde van de export in 2000. Met hoeveel procent is de waarde tussen 2000 en 2010 toegenomen?
  2. Laat met een berekening zien dat in 1990 met het exporteren van producten ongeveer 56% van het nationaal inkomen werd verdiend.
  3. Reken uit hoeveel procent van het nationaal inkomen in 2000 en 2010 werd verdiend met de export.
Controleer je antwoorden.

Antwoorden

Stap 4

  1. import
  2. export
  3. export
  4. export
  5. import
Stap 6
  1. 396/292 ≈ 1,36, dus toename is ongeveer 36%.
  2. 137/244 ≈ 0,56, dus waarde export is ongeveer 56% van het nationaal inkomen.
  3. 2000: 292/449 ≈ 0,65, dus ongeveer 65%.
    2010: 396/566 ≈ 0,70, dus ongeveer 70%.

De betalingsbalans

Vooraf

Bekijk de afbeelding.
In de afbeelding zie je dat Nederland voor € 8,8 miljard euro vanuit Frankrijk importeert en dat Nederland voor 13,6 miljard naar Frankrijk exporteert.

Bespreek met een klasgenoot.

  • 'Verdient' Nederland aan de handel met Frankrijk?
  • 'Verdient' Nederland aan de handel met de andere landen die worden genoemd?

 

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen wat een betalingsbalans is en ken je de termen uitvoeroverschot en uitvoertekort.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met de exportwaarde en de importwaarde.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Vraag beantwoorden over de Nederlandse betalingsbalans.
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over positieve en negatieve invloeden op de Nederlandse betalingsbalans.
Stap 3 Alleen Vragen beantwoorden over de afzet en omzet.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over de export-en importwaarde.
Stap 5 Alleen Met de gegevens uit een tabel een grafiek opstellen.
Stap 6 Alleen Vragen beantwoorden over de prijzen op de wereldmarkt.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Betalingsbalans
Ieder land houdt een soort huishoudboekje bij waarin alle geldstromen met het buitenland worden genoteerd. Zo'n huishoudboekje noem je een betalingsbalans.

Als een land met de uitvoer meer verdient dan het land betaalt voor de invoer, dan heeft dat land een positief saldo op de betalingsbalans. Bij een positief saldo is er sprake van een uitvoeroverschot.
Je spreekt van een negatief saldo op de betalingsbalans of van een uitvoertekort als een land met de uitvoer minder verdient dan het land betaalt voor de invoer.
Als de waarde van de export gelijk is aan de waarde van de import, dan is de betalingsbalans in evenwicht.

Bekijk de afbeelding.

Heeft Nederland ten opzichte van de in afbeelding genoemde landen een uitvoertekort of een uitvoeroverschot?

Stap 2

Positief of negatief
Hieronder zie je vijf zinnen. Geef per zin aan of de geldstroom die bij de zin hoort het saldo op de Nederlandse betalingsbalans positief of negatief beïnvloedt.

  1. Het aantal Nederlanders dat naar Spanje op vakantie gaat, neemt sterk toe.
  2. Steeds meer Nederlanders kopen een Japanse televisie.
  3. Er is een Engels schip gezonken. Voor de berging van het schip wordt een Nederlands bedrijf ingeschakeld.
  4. Het aantal buitenlandse schepen dat de Rotterdamse haven bezoekt, is ook dit jaar weer sterk toegenomen.
  5. Een Nederlandse textielfabrikant besluit zijn bedrijf te verplaatsen naar Zuidoost Azië.
Controleer je antwoorden.

Stap 4

Exportwaarde en importwaarde
De waarde van de Nederlandse export hangt af van de hoeveelheid producten die wordt geëxporteerd en van de prijs van die producten.
Er geldt:
exportwaarde = aantal geëxporteerde producten x prijs per product.

Voor de waarde van de import geldt:
importwaarde = aantal geimporteerde producten x prijs per product.

Karel Dujardin is wijnimporteur. Een deel van zijn wijnen haalt hij uit Australië. Voor een liter Australische wijn betaalt hij gemiddeld € 2,25.

  1. Bereken de importwaarde van de wijn als Karel 8000 liter Australische wijn importeert.
  2. Hoeveel liter wijn kan Karel voor € 27.000,- importeren?
Controleer je antwoorden.

Antwoorden

Stap 2

  1. Negatief effect op de betalingsbalans.
  2. Negatief effect op de betalingsbalans.
  3. Positief effect op de betalingsbalans.
  4. Positief effect op de betalingsbalans.
  5. Negatief effect op de betalingsbalans.
Stap 4
  1. 8000 x € 2,25 = € 18.000,-.
  2. € 27.000,- : 2,25 = 12000 liter.

Tegen of met elkaar

Vooraf

Bekijk de volgende twee advertenties.



Overleg met een klasgenoot.

  1. Welke tv is in Nederland gemaakt?
  2. Welke tv zou jij kopen. Leg ook uit waarom jij voor die tv kiest.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen wat internationale concurrentie is en weet je wat wordt bedoeld met concurrentiepositie.
  • voorbeelden van protectionisme noemen.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met vrijhandel.
  • enkele terreinen noemen waarop de landen in de Europese Unie samenwerken.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over internationale concurrentie.
Stap 2 Alleen Vraag beantwoorden over internationale concurrentie en werkloosheid.
Stap 3 Alleen Informatie lezen, krantenbericht bekijken en vragen beantwoorden over protectionisme.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over protectionisme.
Stap 5 Alleen Vragen beantwoorden over vrijhandel en de WTO met behulp van het internet.
Stap 6 Alleen Informatie lezen, vraag beantwoorden en bespreken met klasgenoot.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Internationale concurrentie
Bestudeer uit de Kennisbank de eerste bladzijde van het volgende onderdeel.

KB: Tegen of met elkaar?

Drie grote bedrijven die veel producten in het buitenland verkopen zijn Shell, Philips en Heineken.

  1. Schrijf van ieder van deze drie bedrijven een buitenlandse concurrent op.
  2. Bedenk twee manieren waarop een Nederlands bedrijf als Shell, Philips of Heineken zijn concurrentiepostie ten opzichte van een buitenlandse concurrent kan verbeteren?

Stap 2

Internationale concurrentie en werkloosheid
Internationale concurrentie kan leiden tot een toename van de werkloosheid in Nederland. Hoe dat gaat, kun je uitleggen in 5 stappen. Hieronder staan die stappen, maar ze staan nog niet in de juiste volgorde. Jij moet uitzoeken wat de juiste volgorde is.

  1. Het buitenlandse product is goedkoper dan het Nederlandse product,
  2. er wordt minder van het Nederlandse product verkocht,
  3. de werkloosheid neemt toe.
  4. er wordt veel van het buitenlandse product geïmporteerd,
  5. minder werk bij de Nederlandse bedrijven die het product maken,

De juiste volgorde is 1 - ..... - ..... - ..... - .....

Controleer je antwoord.

Stap 3

Protectionisme
Nederland kan maatregelen nemen om Nederlandse bedrijven te beschermen tegen concurrentie uit het buitenland.
Bestudeer uit de Kennisbank de tweede bladzijde van het volgende onderdeel. 

KB: Tegen of met elkaar?

Bekijk het volgende krantenbericht.

  1. Welk soort maatregel neemt de regering tegen de invoer van rundvlees?
  2. Welke Nederlandse beroepsgroep zal tevreden zijn met deze maatregel?
    Leg ook uit waarom.

Stap 4

Protectionisme

Een bedrijf in Zuid-Korea maakt goedkoop speelgoed. Een bordspel dat een Nederlands bedrijf voor € 50,- verkoopt, wil het Koreaanse bedrijf voor € 40,- in Nederland verkopen. De Nederlandse regering laat het Koreaanse bedrijf 40% invoerrechten betalen.

  1. Laat met een berekening zien dat het Koreaanse bedrijf € 16,- aan invoerrechten moet betalen.
  2. Kan het Koreaanse bedrijf nu nog concurreren met het Nederlandse bedrijf?
    Leg je antwoord uit.

Bekijk de twee krantenkoppen op de afbeelding hiernaast.

  1. Welk soort maatregel herken je in de bovenste krantenkop?
  2. Japan is niet blij met de maatregel van de Duitse regering.
    Hoe wordt volgens de tweede krantenkop op de maatregel gereageerd?
  3. Leg uit dat zowel de Japanse als de Duitse consument nadeel kan ondervinden van de maatregelen.

Stap 5

Vrijhandel en WTO

Als twee landen afspreken alle handelsbelemmeringen af schaffen, spreek je van vrijhandel tussen die landen. Er is dan vrij verkeer van producten tussen die landen: de producten kunnen ongehinderd worden geëxporteerd of geïmporteerd.

De Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organisation WTO) is een internationale organisatie waarbij ruim 150 landen zich hebben aangesloten.
De WTO streeft naar het afschaffen van alle importbeperkende maatregelen.

Ga op internet op zoek naar de antwoorden op de volgende vragen.

  1. De WTO had eerst een andere naam? Welke naam?
  2. In welk jaar werd de Wereldhandelsorganisatie (WTO) opgericht?
  3. Is Nederland lid van de WTO? Zo ja, sinds wanneer?
  4. Noem nog vijf andere landen op die zijn aangesloten bij de WTO.
  5. Zoek een land op dat (nog) niet is aangesloten bij de WTO.
    Bedenk een reden waarom dit land zich niet heeft aangesloten.

Stap 6

Europese Unie
Bestudeer uit de Kennisbank de derde bladzijde van het volgende onderdeel. 

KB: Tegen of met elkaar?

Beantwoord de volgende vragen. Als je het antwoord niet in de kennisbank kunt vinden, zoek het dan op, bijvoorbeeld op internet.

  1. De Europese Unie is meer dan een vrijhandelsgebied. Leg dat uit.
  2. Schrijf de namen van alle landen op die deel uitmaken van de EU.
  3. Schrijf de namen van de landen op die wel lid zijn van de EU, maar waar ze nog een andere munt hebben dan de euro.
  4. In welk land is de Europese Centrale Bank gevestigd?
  5. Het doel van Europol is onder andere zware internationale misdaad te bestrijden. Leg uit waarom dit beter binnen de EU kan dan door landen afzonderlijk.

Bespreek de antwoorden op de vragen met een klasgenoot.

Antwoorden

Stap 2
De juiste volgorde is: 1 - 4 - 2 - 5 - 3.

De euro en andere valuta

Vooraf

In Europa kun je in veel landen met de euro betalen. Maar er zijn ook nog steeds een aantal landen die hun eigen munteenheid hebben.

Bespreek met een klasgenoot.

  • Je gaat op vakantie naar Frankrijk. In Frankrijk kun je met de euro betalen.
    Wat zijn de voordelen van het gebruik van de euro voor jou als vakantieganger?
  • Je gaat op vakantie naar Turkije. Turkije behoort niet tot de eurolanden, toch kun je in veel toeristische plekken met de euro betalen.
    Waarom denk je dat op veel plekken toch met de euro kunt betalen?
  • Samen met je ouders ga je komende zomer op vakantie naar Amerika. In Amerika betaal je met dollars.
    Kun je nu al precies uitrekenen hoeveel euro de reis zal kosten?

 

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • voordelen voor Nederlandse vakantiegangers noemen om naar een'euroland' op vakantie te gaan.
  • uitleggen waarom het voor bedrijven handig is dat landen waar ze veel mee handelen ook meedoen met de euro.
  • uitleggen dat vreemde valuta de verzamelnaam is voor buitenlands geld en weet je dat je de wisselkoers moet kennen om bedragen om te kunnen rekenen.
  • uitleggen wat een multinational is.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Vragen beantwoorden over het invoeren van de euro.
Stap 2 Alleen Vraag beantwoorden over vreemde valuta.
Stap 3 Alleen Vragen beantwoorden over aankopen doen met vreemde valuta.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over vreemde valuta kopen en verkopen.
Stap 5 Alleen Vragen beantwoorden over koersschommelingen.
Stap 6 Alleen Vragen beantwoorden aan de hand van een krantenkop.
Stap 7 Alleen Vragen over een multinational beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Extra Alleen + samen Video bekijken en bespreken met klasgenoot.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

 

 

Stap 2

Vreemde valuta
De verzamelnaam voor buitenlands geld is vreemde valuta.
De prijs van vreemde valuta in euro noem je de wisselkoers.

In de tabel zie je de wisselkoersen voor vier buitenlandse valuta.
De genoemde prijzen gelden voor het inwisselen en aankopen van vreemde valuta. De noteringen luiden in euro's.

  inwisselen aankoop
Amerikaanse dollar 0,943 0,959
Engelse pond 1,503 1,539
Japanse yen (10.000) 86,36 86,73
Zwitserse frank (100) 62,40 62,64


Inge wil weten hoeveel euro ze krijgt als ze 250 Zwitserse frank inwisselt.

  1. Zoek in de tabel de Zwitserse frank op.
    Per hoeveel Zwitserse frank is de koers gegeven?
  2. Gebruik je voor het inwisselen de tweede of de derde kolom?
  3. Laat met een berekening zien dat je voor 250 Zwitserse frank € 156,- krijgt.

Stap 3

Aankopen vreemde valuta
Bekijk de tabel

  inwisselen aankoop
Amerikaanse dollar 0,943 0,959
Engelse pond 1,503 1,539
Japanse yen (10.000) 86,36 86,73
Zwitserse frank (100) 62,40 62,64


Meneer Meijs gaat met zijn gezin naar Japan op vakantie.
Hij koopt daarom 300.000 Japanse yen.

  1. Zoek in de tabel de Japanse yen op.
    Per hoeveel Japanse yen is de koers gegeven?
  2. Gebruik je voor het kopen van vreemde valuta de tweede of de derde kolom?
  3. Laat met een berekening zien dat je voor het kopen van 300.000 Japanse yen
    € 2601,90,- betaalt.

Stap 4

Vreemde valuta kopen en verkopen
Bekijk de tabel

  inwisselen      aankoop     
Amerikaanse dollar 0,943 0,959
Engelse pond 1,503 1,539
Japanse yen (10.000) 86,36 86,73
Zwitserse frank (100)      62,40 62,64


Reken uit hoeveel euro je krijgt voor:

  1. 100 Engelse pond
  2. 40.000 Japanse yen

Reken uit hoeveel euro je betaalt voor:

  1. 80 Amerikaanse dollar
  2. 1250 Zwitserse frank

Controleer je antwoorden.

Stap 5

Koersschommelingen
De koers van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro kan per dag verschillen. Bekijk de grafiek.

Uit de grafiek kun je aflezen dat de koers op 1 juli was:
1 dollar = 0,80 euro.

  1. Lees uit de grafiek de koers van de dollar op 1 augustus af.
  2. Lees ook de koers van de dollar op 1 september af.

Azzedin en Sandra zijn het niet met elkaar eens.
Volgens Azzedin is een koersstijging van de dollar gunstig voor de Amerikanen als ze naar Nederland op vakantie komen.
Volgens Sandra zijn de Amerikaanse toeristen juist duurder uit door de koersstijging.

  1. Wie heeft er gelijk? Leg je antwoord uit.
Controleer je antwoorden.

Stap 6

Bekijk de krantenkop.



Een stijging van de koers van de dollar heeft invloed op de prijzen van goederen die wij vanuit de Verenigde Staten importeren en ook op de prijzen van goederen die wij naar de Verenigde Staten exporteren.
Kies steeds het juiste antwoord.
Als de koers van de dollar stijgt, .................

  1. dan dalen/stijgen de prijzen van goederen uit de VS in Nederland.
  2. dan dalen/stijgen de prijzen van Nederlandse goederen in de VS.

De stijging van de koers van de dollar heeft invloed op de aantal producten die Nederland vanuit de Verenigde Staten importeert en op de aantal producten die Nederland naar de VS exporteert
Kies ook nu steeds het juiste antwoord.
Als de koers van de dollar stijgt, .................

  1. dan zal het aantal goederen dat uit de VS wordt geïmporteerd dalen/stijgen.
  2. dan zal het aantal goederen dat naar de VS wordt geëxporteerd dalen/stijgen.

Antwoorden

Stap 4

  1. 100 x € 1,503 = € 150,30
  2. 4 x € 86,36 = € 354,44
  3. 80 x 0,959 = € 76,72
  4. 12,5 x € 62,64 = € 783,00
Stap 5
  1. 1 aug: 1 dollar = 0,85 euro
  2. 1 sep: 1 dollar = 0,87 euro
  3. Azzedin heeft gelijk. Een koersstijging van de dollar is gunstig voor Amerikanen als ze naar Nederland op vakantie komen; ze krijgen immers meer euro's per dollar.

Begrippenlijst

Buitenland

internationale arbeidsverdeling
de manier waarop de productie over verschillende landen is verdeeld.
betalingsbalans
een overzicht van de geldstromen van een land met het buitenland.
importeren of invoeren
het kopen van goederen en diensten in het buitenland.
exportwaarde
de geëxporteerde hoeveelheid producten maal de prijs.
exporteren of uitvoeren
het verkopen van goederen en diensten aan het buitenland.
importwaarde
de geïmporteerde hoeveelheid producten maal de prijs.
open economie
een land dat veel handelt met het buitenland heeft een open economie.
uitvoeroverschot
de waarde van de uitvoer is groter dan de waarde van de import.
gesloten economie
een land dat weinig handelt met het buitenland heeft een gesloten economie.
uitvoertekort
de waarde van de uitvoer is kleiner dan de waarde van de import.
internationale concurrentie
als een buitenlands bedrijf hetzelfde product maakt als een Nederlands bedrijf.
Europese Unie
samenwerkingsverband tussen een groot aantal Europese landen. Een van de afspraken is vrij verkeer van goederen en personen tussen de deelnemende landen.
protectionisme
het beschermen van de binnenlandse markt door maatregelen te nemen tegen internationale concurrentie.
vreemde valuta
de verzamelnaam voor buitenlands geld (anders dan de euro).
invoerrechten
een soort belasting die betaald moet worden over geïmporteerde producten.
wisselkoers
de prijs van vreemde valuta in euro's.
contigentering
het vaststellen van de hoeveelheid buitenlandse producten die mag worden geïmporteerd.
multinational
bedrijf met vestigingen in het buitenland.
vrijhandel
handel zonder handelsbelemmeringen.

Diagnostische toets

Buitenland

Het thema 'Buitenland' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit achttien meerkeuzevragen.
Aan de eind van de toets zie je je score.
Bij een score van ongeveer 80% heb je een voldoende.
Aan het eind van je toets kun je van de vragen die je fout had, zien wat het goede antwoord was.

Succes.

Toets:Nederland en het buitenland

Examentraining

vmbo-kgt34

Examentraining
Op deze en de volgende pagina's vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt. Het zal echter ook wel voorkomen dat je kennis nodig hebt die niet in het thema behandeld is. Gebruik dan je gezonde verstand.

Eindexamen 2011
VMBO KGT 2011-1 Vraag 4
VMBO KGT 2011-1 Vraag 5
VMBO KGT 2011-1 Vraag 6
VMBO KGT 2011-1 Vraag 7
VMBO KGT 2011-1 Vraag 8
VMBO KGT 2011-1 Vraag 9
VMBO KGT 2011-1 Vraag 33
VMBO KGT 2011-1 Vraag 34
VMBO KGT 2011-1 Vraag 35
VMBO KGT 2011-1 Vraag 36
VMBO KGT 2011-2 Vraag 14
VMBO KGT 2011-2 Vraag 15
VMBO KGT 2011-2 Vraag 16
VMBO KGT 2011-2 Vraag 17
VMBO KGT 2011-2 Vraag 18
VMBO KGT 2011-2 Vraag 19
VMBO KGT 2011-2 Vraag 20
VMBO KGT 2011-2 Vraag 29
VMBO KGT 2011-2 Vraag 30
VMBO KGT 2011-2 Vraag 31
VMBO KGT 2011-2 Vraag 32
VMBO KGT 2011-2 Vraag 34
VMBO KGT 2011-2 Vraag 35

Eindexamen 2012
VMBO KGT 2012-1 Vraag 4
VMBO KGT 2012-1 Vraag 5
VMBO KGT 2012-1 Vraag 6
VMBO KGT 2012-2 Vraag 14
VMBO KGT 2012-2 Vraag 15
VMBO KGT 2012-2 Vraag 16
VMBO KGT 2012-2 Vraag 17
VMBO KGT 2012-2 Vraag 18
VMBO KGT 2012-2 Vraag 37
VMBO KGT 2012-2 Vraag 38
VMBO KGT 2012-2 Vraag 39
VMBO KGT 2012-2 Vraag 40
VMBO KGT 2012-2 Vraag 42
VMBO KGT 2012-2 Vraag 43

Eindexamen 2013
VMBO KGT 2013-1 Vraag 20
VMBO KGT 2013-1 Vraag 21
VMBO KGT 2013-1 Vraag 22
VMBO KGT 2013-1 Vraag 23
VMBO KGT 2013-1 Vraag 24
VMBO KGT 2013-1 Vraag 44
VMBO KGT 2013-1 Vraag 45
VMBO KGT 2013-1 Vraag 46
VMBO KGT 2013-1 Vraag 48
VMBO KGT 2013-2 Vraag 21
VMBO KGT 2013-2 Vraag 22
VMBO KGT 2013-2 Vraag 24
VMBO KGT 2013-2 Vraag 27
VMBO KGT 2013-2 Vraag 28

Inleiding - Ontwikkelingslanden

Thema

Ontwikkelingslanden en ontwikkelingssamenwerking
In veel landen zijn de levensomstandigheden voor een groot deel van de bevolking slecht; die landen noemen we ontwikkelingslanden of soms derdewereldlanden.
Op sommige punten kunnen deze landen heel verschillend zijn, maar toch is er een aantal gemeenschappelijke kenmerken en kampen deze landen vaak met dezelfde problemen.
Het helpen van ontwikkelingslanden wordt ook wel ontwikkelingssamenwerking genoemd. Deze samenwerking kan op veel verschillende manieren vormgegeven worden.
Wat vind jij? Moet Nederland meer geld geven aan arme landen? Of is de oplossing het kopen van meer producten uit arme landen?

De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'Maak het waar'.
Je gaat samen met twee klasgenoten een plan maken en presenteren waarin jullie beschrijven wat julllie zouden kunnen doen om een probleem in een ontwikkelingsland op te lossen.

Je sluit het thema af met een diagnostische toets. De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen.

Leerdoelen

Aan het eind van het thema moet je:

  • een aantal kenmerken van een ontwikkelingsland kunnen beschrijven.
  • kunnen omschrijven welke problemen ontwikkelingslanden hebben.
  • voorbeelden kunnen noemen van hoe Nederland ontwikkelingslanden helpt.
  • een aantal internationale organisaties kunnen noemen die betrokken zijn bij ontwikkelingssamenwerking.

Werkplan

Het thema Ontwikkelingslanden bestaat uit een inleiding, vier opdrachten, een afsluitende opdracht,
een begrippenlijst en een diagnostische toets.

Het is belangrijk dat je goed bijhoudt wat je gedaan hebt. Om je hierbij te helpen is er een werkplan gemaakt. Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.

Download hier het Werkplan Ontwikkelingslanden

Kenmerken ontwikkelingslanden

Vooraf

Er is een soort lijn over de wereld te trekken. Aan de ene kant vind je de rijke landen. Aan de andere kant de arme landen. Maar hoe herken je een arm land en hoe een rijk land?
Bekijk het volgende filmpje van SchoolTV.

Video: Een wereld van verschil

Wat denk jij?
Aan welke zaken herken je een arm land?
Schrijf zoveel mogelijk kenmerken op.
Bespreek de kenmerken met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen waar op de wereld de meeste ontwikkelingslanden te vinden zijn.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met een centrum-periferie-relatie.
  • uitleggen dat voor de meeste ontwikkelingsland geldt dat het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking laag is.
  • een aantal bezwaren noemen om het inkomen per hoofd van de bevolking als maat voor de welvaart te nemen.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Video bekijken, informatie lezen en vragen beantwoorden.
Stap 2 Alleen Vragen over het inkomen per hoofd van de bevolking beantwoorden met behulp van het internet.
Stap 3 Alleen Vragen over de armoedegrens beantwoorden met behulp van het internet.
Stap 4 Alleen + samen Informatie lezen, vragen beantwoorden en bespreken met klasgenoot.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Ontwikkelingslanden
Ga naar de kennisbank economie en bestudeer het volgende onderdeel. 

KB: Kenmerken ontwikkelingslanden

De relatie tussen rijke gebieden en armere ontwikkelingslanden wordt soms aangeduid al een een
centrum-periferie-relatie.

  1. Zoek een synoniem voor het woord periferie.
  2. Welke landen vormen het centrum in een centrum-periferie-relatie?
    En welke landen de periferie.

Bekijk nu ook de volgende videoclip op SchoolTV.

  1. Tussen de centrumlanden en de landen in de periferie bestond voorheen vaak een andere relatie.
    Welke relatie?

Stap 2

Inkomen per hoofd van de bevolking
Eén van de kenmerken van een ontwikkelingsland is een laag inkomen per hoofd van de bevolking.
Op internet staat een lijst van landen naar het inkomen per hoofd van de bevolking: nl.wikipedia.org.

Ga naar de lijst en beantwoord de volgende vragen.

  1. Welk land heeft het hoogste inkomen per hoofd van de bevolking?
    Hoe hoog is het gemiddeld inkomen in dat land in dollars?
    Reken het inkomen per hoofd om in euro's.
  2. Zoek op op welke plaats Nederland staat?
    Hoe hoog is het inkomen per hoofd van de bevolking in euro's?
  3. Onder welk inkomen per hoofd van de bevolking is er, volgens jou, sprake van een ontwikkelingsland?
    Vegelijk het antwoord op deze vraag met het antwoord van je buurman/buurvrouw.
    Zijn jullie het met elkaar eens?

Stap 3

Armoedegrens

Onder armoedegrens wordt meestal verstaan: het inkomen dat iemand nodig heeft om te kunnen voorzien in de basisbehoeften. Bij een inkomen gelijk aan de armoedegrens gaat het inkomen geheel op aan noodzakelijke uitgaven. Er is dan geen vrij te besteden inkomen over. De Wereldbank hanteert als armoedegrens een inkomen van 1 dollar per dag.
Ga opnieuw naar de lijst met per land het inkomen per hoofd van de bevolking: nl.wikipedia.org.

  1. Zijn er landen waarvan het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevoking onder de armoedegrens ligt? Schrijf die landen op.
  2. Een land heeft een lager gemiddeld inkomen dan 1 dollar per dag.
    Hoeveel procent van de bevolking leeft dan, volgens jou, onder de armoedgrens?

De armoedegrens verschilt per land. Voor Europese landen werd in 2007 voor een gezin met 2 kinderen de armoedegrens op € 21.600,- per jaar vastgesteld.

  1. Bereken hoeveel een gezin met 2 kinderen dat per jaar € 21.600,- verdient per persoon per dag kan besteden.
  2. Schrijf twee redenen op waarom de armoedegrens in een Europees land veel hoger ligt dan in een ontwikkelingsland.

Stap 4

Inkomen per hoofd van de bevolking
In de Kennisbank bij deze opdracht heb je kunnen lezen dat er nadelen kleven aan het inkomen per hoofd van de bevolking als maatstaaf voor welvaart. 

KB: Kenmerken ontwikkelingslanden

  1. Wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?
    Met welk van deze twee begrippen wordt geen rekening gehouden als je het inkomen per hoofd van de bevolking neemt als maatstaf.
  2. De hoeveelheid producten die je kunt kopen noem je je koopkracht.
    Je koopkracht hangt onder andere af van je inkomen.
    Wat is nog meer bepalend voor je koopkracht?
  3. Als je ontwikkelingslanden vergelijkt met rijke landen waar zullen de prijzen van producten dan het hoogst zijn? Probeer ook uit te leggen waarom.
  4. Werk in de informele economie is onbetaald werk of betaald werk waarbij je over het inkomen geen belasting wordt betaald.
    Geef drie voorbeelden van werk in de informele economie.
  5. Waar zal de informele sector relatief groter zijn, in ontwikkelingslanden of in rijke landen?
    Leg je antwoord uit.
  6. In Nederland is het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking hoog.
    Betekent dat dat er geen armoede in Nederland is?
  7. In veel ontwikkelingslanden zijn de inkomensverschillen heel groot.
    Kun je bedenken waarom?

Bespreek de antwoorden op de zeven vragen met een klasgenoot.

 

Nader bekeken

Vooraf

Als je op vakantie bent in een ander land heb je al snel door of je in een arm of rijk land terecht bent gekomen. Dat zie je als je op straat loopt aan bijvoorbeeld de mensen, de huizen en de auto's die er rijden. Toch bepaal je de welvaart van een land niet door op straat om je heen te kijken.

Bekijk het volgende filmpje op de website van SchoolTV.

Maak nu samen met een klasgenoot op een A4-tje een woordspin.
Zet in het midden 'Arm of Rijk' en geef in je woordspin aan op welke manieren je kunt bepalen of een land wel of niet welvarend is.


Aan het eind van deze opdracht kun je uitleggen dat voor de meeste ontwikkelingslanden geldt:

  • dat er sprake is van een snelle bevolkingsgroei.
  • dat er sprake is van een monocultuur.
  • dat ze een hoge buitenlandse schuld hebben.
  • dat veel mensen laag opgeleid zijn.
  • dat de gezondheidszorg slecht is.
  • dat er sloppenwijken in de steden zijn.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over slechte gezondheidszorg.
Stap 2 Alleen + samen Vraag over een laag opleidingsniveau beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 3 Alleen Vragen over schulden, een monocultuur en ruilvoetverslechtering beantwoorden.
Stap 4 Alleen Gevolgen van het ontbreken van veilig drinkwater opschrijven.
Stap 5 Alleen Vragen over urbanisatie beantwoorden.
Stap 6 Alleen Kenmerken van ontwikkelingslanden opzoeken met behulp van het internet.

 

Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer het volgende onderdeel:

KB: Kenmerken ontwikkelingslanden

Een van ontwikkelingslanden is een slechte gezondheidszorg.
Mozambique is een ontwikkelingsland in Afrika.
Van Mozambiquje zijn de volgende gegevens bekend:

  • aantal inwoners 16 miljoen
  • aantal dokters: 400
  1. Bereken voor Mozambique het aantal mensen per dokter.
  2. In Nederland wonen ongeveer net zoveel mensen als in Mozambique.
    In Nederland zijn er 36.000 dokters.
    Bereken voor Nederland het aantal mensen per dokter.
  3. Wat zullen de gevolgen zijn van een slechte gezondheidszorg in een land als Mozambique?
    Schrijf zoveel mogelijk gevolgen op.

Slechte gezondheidszorg en bevolkingsgroei
​Ondanks een slechte gezondheidszorg is er in veel ontwikkelingslanden sprake van een grote bevolkingsgroei. Je ziet hier de bevolkingsopbouw van mannen en vrouwen in Nederland en in Angola in 2010.
Kijk goed naar beide diagrammen. Schrijf zoveel mogelijk verklaringen op voor de verschillen?

Stap 2

Opleidingsniveau

Eén van de kenmerken van een ontwikkelingsland is een laag opleidingsniveau.

In ontwikkelingslanden gaan veel kinderen niet of nauwelijks naar school.
Hoe dat komt kun je in vier stappen uitleggen.
Hieronder zie je die stappen.
Ze staan nog niet in juiste volgorde.
Jij moet de stappen in de juiste volgorde zetten.

  1. Werkgevers betalen lage lonen.
  2. Kinderen moeten werken om wat extra geld te verdienen.
  3. Kinderen kunnen niet naar school.
  4. Ouders verdienen weinig geld.
De juiste volgorde is: 1 --> ..... --> ..... --> .....

Heb jij dezelfde volgorde als je buurman/buurvrouw?
Bedenk samen een manier om ervoor te zorgen dat ouders hun kinderen wel naar school laten gaan.

Stap 3

Schulden
Veel ontwikkelingslanden hebben schulden bij rijke landen.
Een reden dat de landen buitenlandse schulden hebben, heeft te maken met internationale handel.
Veel ontwikkellingslanden exporteren landbouwproducten of delfstoffen.
Deze producten worden in een rijk land verder bewerkt.
En moeten dan soms worden teruggekocht van het rijke land.

1
Kies steeds het juiste antwoord.

  1. Veel ontwikkelingslanden ...
    1. exporteren vooral grondstoffen naar rijke landen.
    2. importeren vooral grondstoffen vanuit rijke landen.
  1. Veel ontwikkelingslanden hebben schulden, omdat ...
    1. ze meer producten invoeren dan uitvoeren.
    2. ze meer producten uitvoeren dan invoeren.
  1. Als de schuld van een ontwikkelingsland toeneemt, dan ...
    1. moet het land steeds minder rente betalen aan de rijke landen.
    2. moet het land steeds meer rente betalen aan de rijke landen.


Monocultuur en grote schuld
​2
Dat een monocultuur en een grote schuld bij rijke westerse landen met elkaar te maken hebben,
kun je ook uitleggen in een aantal stappen.
Hieronder staan die stappen. Ze staan nog niet in de juiste volgorde.
Zet de stappen in de juiste volgorde. Stap 1 staat wel al goed.

  1. Een ontwikkelingsland exporteert slechts één product.
  2. De export levert minder op dan moet worden betaald voor de import.
  3. Door geld te lenen ontstaat er een schuld bij westerse landen.
  4. Het landbouwproduct of de grondstof wordt in het westen nog bewerkt.
  5. Dat exportproduct is vaak een landbouwproduct of een grondstof.
  6. Om het uitvoertekort te kunnen betalen, moet geld worden geleend.


De goede volgorde is: 1 - ... - ... - ... - ... - ...

Ruilvoetverslechtering
​Als de prijs van het product dat je exporteert minder toeneemt dan de prijs van producten die je importeert,
spreek je van een ruilvoetverslechtering.
Bij een ruilvoetverslechtering kun van het bedrag dat je verdient met de export dus steeds minder importeren.

3
Lees de volgende tekst

Sinds 1970 is de prijs voor koffiebonen in vergelijking met de prijs van industrieproducten gedaald.
Kon een koffieboer in 1970 voor 10.000 kg koffiebonen nog een tractor kopen.
In 2010 krijgt hij voor 10.000 kg koffiebonen nog maar de wielen van de tractor.

 

  1. Leg uit dat er in de tekst sprake is van een ruilvoetverslechtering voor de koffieboeren.
  2. Leg uit waarom de koffieboeren steeds meer koffiebonen moeten verbouwen om hun koopkracht op peil te houden.


 

Stap 4

Water
In 2012 hadden wereldwijd meer dan 780 miljoen mensen geen toegang tot veilig drinkwater.
Oorzaak van watertekort is vaak een combinatie van factoren. De bevolkingsgroei, de trek naar de stad,
een veranderend consumptiepatroon zorgen voor een toename van de vraag naar water.
Klimaatverandering, ontbossing, waterverspilling en watervervuiling zorgen voor een kleiner aanbod van water.

Van de 780 miljoen mensen die geen toegang hebben tot veilig drinkwater woont het overgrote deel in ontwikkelingslanden. Dit heeft voor deze mensen grote gevolgen.
Schrijf zoveel mogelijk gevolgen op van het ontbreken van veilig drinkwater.
Denk aan de problemen met ziektes, maar ook aan de voedselvoorziening.

Stap 5

Urbanisatie
In veel ontwikkelingslanden is er op het platteland niet voldoende werk.
Grote groepen mensen trekken daarom naar de steden.
In de steden ontstaan daardoor krottenwijken.
De verhuizing van platteland naar de stad noem je urbanisatie.

In de tabel zie je hoe de bevolking van Mexico-Stad tussen 1950 en 2010 is gegroeid.
Dat de stad zo snel is gegroeid, komt onder andere omdat veel mensen van het platteland naar de stad zijn gegaan?

jaar 1950 1970 1990 2010
bevolking x miljoen 2,5 8,2 18,7 45,5

 

  1. Waarom verhuizen veel mensen van het platteland naar de stad?
    Welk woord gebruik je voor deze verhuizing?
  2. Maak bij de tabel een grafiek.
    Zet op de horizontale as de jaartallen.
    Zet op de verticale as het aantal inwoners.
  3. Door de enorme groei ontstaan er problemen in Mexico-Stad.
    Schrijf zoveel mogelijk problemen op.

 

Stap 6

Nog meer kenmerken

In deze opdracht zijn een aantal kenmerken van ontwikkelingslanden besproken. Als je googlet op kenmerken van ontwikkelingslanden vind je vele sites waarop kenmerken worden besproken.

  • Ga naar www.google.nl.
  • Tik in het zoekvak 'kenmerken ontwikkelingslanden'.
  • Bezoek vier of vijf websites met kenmerken van ontwikkelingslanden.
  • Scan de informatie op de websites.
  • Ga op zoek naar kenmerken die niet nog niet besproken zijn.
  • Schrijf deze kenmerken op.
  • Bespreek deze kenmerken met een klasgenoot.

Ontwikkelingssamenwerking

Vooraf

Ontwikkelingssamenwerking
Nederland werkt samen met ontwikkelingslanden.

In Pakistan bijvoorbeeld geeft Nederland aan boerengezinnen kunstmest.
De oogst van akkers wordt daardoor hoger.
Nederland hoopt dat dan meer kinderen naar school gaan.

Wat denk jij?
Waarom kunnen er door de hulp uit Nederland meer Pakistaanse
kinderen naar school?
Bespreek het antwoord met een klasgenoot.

 

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen wat het verschil is tussen noodhulp en structurele ontwikkelingssamenwerking.
  • uitleggen wat het verschil is tussen gebonden hulp en ongebonden hulp.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1    Alleen Vragen over ontwikkelingssamenwerking beantwoorden.
Stap 2 Alleen Vragen over vormen van hulp beantwoorden.
Stap 3 Alleen Vragen over noodhulp en structurele hulp beantwoorden.
Stap 4 Alleen + samen  Vragen beantwoorden met behulp van een cirkelschema om dit vervolgens met een klasgenoot te bespreken.
Stap 5 Alleen Vragen over fabrieken in ontwikkelingslanden beantwoorden.
Stap 6 Alleen Vragen over gebonden en ongebonden hulp beantwoorden.
Stap 7 Alleen + samen Vragen over Max Havelaar en de prijzen op de wereldmarkt beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 8 Alleen + samen Informatie verzamelen met behulp van verschillende websites om hier vervolgens over te discussiëren met klasgenoten.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Ontwikkelingssamenwerking

De samenwerking tussen rijke en arme landen noem je ontwikkelingssamenwerking. Het doel van ontwikkelingssamenwerking is de levensomstandigheden in het ontwikkelingsland te verbeteren.

De Nederlandse regering geeft geld uit aan ontwikkelingssamenwerking.
Daarnaast zijn er veel organisaties die aan ontwikkelingssamenwerking doen.
Denk maar aan: Artsen zonder grenzen, Novib, Stichting Max Havelaar, enzovoorts.

Beantwoord de volgende vragen.

  1. In 2013 trok de Nederlandse regering ongeveer 3,7 miljard euro uit aan ontwikkelingssamenwerking.
    Dat is ongeveer € 215,- per Nederlanders.
    Vind je dat veel of weinig? Zeg ook waarom.
  1. Hoe komen organisatie als Novib en Artsen zonder Grenzen aan geld om hulp te bieden?
    Schrijf zoveel mogelijk verschillende manier op.

Stap 2

Vormen van hulp
Hieronder staan twee voorbeelden van hulp beschreven.
1
Bij een aardbeving worden vanuit Nederland dokters naar het land gezonden om de slachtoffers te behandelen.
2
Als er in een land te weinig dokters zijn, wordt er vanuit Nederland steun gegeven bij het opzetten van opleidingen voor dokters.

Welke vorm van hulp is wanneer nodig?

Er zijn verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking,
bijvoorbeeld.:

  • noodhulp: het geven van voedsel, kleding en medicijnen als de oogst is mislukt of als er een ramp is gebeurd.
  • structurele hulp: het helpen met geld, materialen of kennis.
    De hulp heeft als doel dat het ontwikkelingsland de problemen in de toemkomst zelf kan oplossen.

Stap 3

Noodhulp of structurele hulp?
Bekijk de volgende voorbeelden van hulp.
Geef aan of het om noodhulp of structurele hulp gaat.

  1. Nederland geeft aan boerengezinnen in Pakistan kunstmest.
    Het doel is dat het gezinsinkomen stijgt en dat daardoor meer kinderen naar school kunnen.
  1. Bangladesh is een land in Azië. Bangladesh ligt aan zee.
    Regelmatig overstroomt een groot deel van het land.
    Er heeft net een overstroming plaatsgevonden. Het Rode Kruis zorgt voor tenten en voedselpakketen.
  1. In Nepal zijn er weinig goede ziekenhuizen. De regering van Nepal zou dat graag verbeteren.
    Maar de regering heeft geen geld.
    Een hulporganisatie geeft geld om de ziekenhuizen te bouwen.
  1. In de Filippijen woonden in het jaar 2010 ruim 100 miljoen mensen.
    Als de bevolking zo blijft groeien wonen er in 2020 misschien wel 130 miljoen mensen.
    Nederland steunt in de Filippijnen projecten die geboortebeperking tot doel hebben.

Stap 4

Cirkelschema

In het cirkelschema zie je waarom veel arme boeren arm blijven.
Kijk goed naar het cirkelschema.
Bespreek het schema met een klasgenoot.

Een lening kan de boeren helpen.
Hieronder wordt uitgelegd hoe.

  1. Neem de zinnen over en vul de ontbrekende woorden in.
    1. Als de boeren een lening krijgen, hebben ze ...... .
    2. Met dat ...... kunnen de boeren ...... kopen.
    3. Door het gebruik van de ...... neemt de opbrengst van de grond toe.
    4. Door de hogere ...... heeft de boer producten om te ...... .
    5. Het verkopen van producten levert ...... op.
  1. Is de lening noodhulp of structurele hulp?

Stap 5

Fabriek in een ontwikkelingsland

Soms opent een groot bedrijf een fabriek in een ontwikkelingsland.
Het bedrijf doet dat om winst te maken.
Toch kunnen er ook voordelen zijn voor de inwoners van het ontwikkelingsland.
Het openen van een fabriek is vaak goed voor de werkgelegenheid in het ontwikkelingsland.

Beantwoord de volgende vragen.

  1. Hoe noem je een bedrijf met fabrieken in verschillende landen?
  2. Waarom is het voor een bedrijf aantrekkelijk om een fabriek in een ontwikkelingsland te openen?
  3. Schrijf een voordeel op voor het ontwikkelingsland.

Stap 6

Gebonden en ongebonden hulp
Als een land dat geld verstrekt aan een ontwikkelingsland voorwaarden stelt aan de besteding van het geld, spreek je van gebonden hulp.
Bij ongebonden hulp mag het ontvangende land het geld vrij besteden.

Bepaal bij de volgende zinnen of het gaat om gebonden hulp of om ongebonden hulp.
Twijfel je, schrijf dan op waarom je twijfelt.

  1. In Kenia is er behoefte aan extra waterputten. Nederland geeft Kenia geld voor het slaan van tien waterputten.
  2. Op de begroting van ontwikkelingssamenwerking is jaarlijks een bedrag opgenomen voor de ontwikkelingssamenwerking met Suriname. Dit jaar heeft de regering € 25.000.000,- aan de Surinaamse regering overgemaakt.
  3. Honduras, dat is getroffen door een orkaan, krijgt van Nederland € 5.000.000,-
  4. Nederland heeft aan de regering van Ivoorkust € 10.000.000,- ter beschikking gesteld voor de inrichting van een ziekenhuis. Het geld moet besteed worden bij Nederlandse leveranciers van ziekenhuisapparatuur.

Stap 7

Max Havelaar

1
De Stichting Max Havelaar is in 1988 opgericht met als doel 'een duurzame handel' met producenten in ontwikkelingslanden. 'Duurzame handel' heeft twee kanten: een verdelingskant en een milieukant.
De verdelingskant houdt in dat er wordt gestreefd naar een eerlijke verdeling van de opbrengst.
Met de milieukant wordt bedoeld dat er op een milieuvriendelijke manier wordt geproduceerd.
Er zijn al heel wat producten met het Max Havelaar-keurmerk te verkrijgen, denk aan: koffie, cacao, chocola, bananen, honing, sinaasappelen en thee.

  1. Is de samenwerking tussen de de Stichting Max Havelaar en de producenten in ontwikkelingslanden incidenteel of structureel?
  2. Wat is het verschil voor een koffieboer in Honduras als hij zijn koffiebonen verkoopt aan Max Havelaar of aan bijvoorbeeld Douwe Egbers?
  3. Wat denk je? Is Max Havelaar-koffie duurder of goedkoper dan koffie van andere merken?
    Ga ook na of dat ook echt zo is.

2
Ongeveer 25 miljoen boeren in 80 landen leven van de opbrengst van hun koffieoogst. De vraag naar koffie neemt ieder jaar toe; gemiddeld wordt er per jaar 2 procent meer koffie gedronken.
Ook het aanbod van koffie is niet ieder jaar gelijk. Het aanbod is onder andere afhankelijk van het weer.

  1. Een enkele koffieboer heeft weining invloed op de koffieprijs.
    Leg uit waarom niet?
  2. Door droogte kan een deel van de oogst mislukken.
    Heeft het mislukken van een deel van de oogst invloed op de vraag naar koffie of op het aanbod van koffie?
    Leg je antwoord uit.
  3. Wat zal er met de prijs van de koffie gebeuren als de vraag naar koffie wel toeneemt,
    maar het aanbod van koffie niet toeneemt?
  4. Bedenk een situatie waardoor de koffieprijs zal dalen.

3
Een lage koffieprijs is slecht nieuws voor de koffieboeren, want een lage koffieprijs betekent minder inkomen.
De Stichting Max Havelaar zorgt ervoor dat de koffieboeren die voor Max Havelaar werken een gegarandeerde minimuprijs voor hun koffiebonen krijgen.

  1. Wat is het voordeel van een gegarandeerde minimumprijs voor de koffieboeren die werken voor Max Havelaar?
  2. Andere partijen houden zich niet aan de gegarandeerde minimumprijs.
    Probeer te bedenken wat hiervan de gevolgen zijn voor Max Havelaar en de koffieboeren die voor Max Havelaar werken.

Volgens Marco is een hoge koffieprijs altijd goed nieuws voor de koffieboeren. Ito twijfelt, volgens haar kan een hoge koffieprijs ook betekenen dat het juist niet zo goed met de koffieboeren gaat.

  1. Ben jij het met Marco eens of juist met Ito?
    Bediscussieer je antwoord met een klasgenoot.

Stap 8

Toerisme
Veel Nederlandse reisbureau's bieden reizen naar ontwikkelingslanden aan.
Soms gaat het alleen om toerisme.
Soms gaat het om vrijwilligerswerk of een stage.
Kijk maar eens op:

Toerisme kan voordelig zijn voor ontwikkelingslanden.
Bedenk voordelen van toerisme voor ontwikkelingslanden.

Toerisme heeft ook nadelen.
Schrijf ook een nadeel op van toerisme.

Discussieer met klasgenoten over de volgende stelling:
Veel toerisme is slecht voor ontwikkelingslanden.

Internationale wegen

Vooraf

Internationale ontwikkelingssamenwerking
Het landbouwbeleid van de Europese Unie (EU) is er op gericht de verkoop van in Europa geproduceerde landbouwproducten te stimuleren en de import van landbouwproducten van buiten de EU af te remmen.
De EU doet dat onder andere door producten van buiten de EU duurder te maken door het heffen van invoerrechten. Voor een groot aantal ontwikkelingslanden heeft de EU een uitzondering gemaakt. Voor ongeveer driehonderd agrarische grondstoffen uit deze landen gelden lagere invoerrechten.

Wat denk jij?

  • Waarom beschermt de EU haar eigen landbouwproducten?
  • Waarom heeft de EU een uitzondering gemaakt voor een aantal ontwikkelingslanden?
  • Wat merken de boeren in ontwikkelingslanden van de lagere invoerheffing van de EU voor hun producten?


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • het verschil tussen vrijhandel en protectionisme uitleggen.
  • uitleggen waar de wereldhandelsorganisatie (WTO) zich voor in zet.
  • uitleggen dat aanbieders van een product de prijs van het product hoog kunnen houden door het aanbod kunstmatig laag te houden.
  • beschrijven waar de Wereldbank en het IMF (Internationaal Monetair Fonds) zich mee bezig houden.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Vragen over protectionisme en vrijhandel beantwoorden.
Stap 2 Alleen Tekst lezen en vragen beantwoorden over vraag en aanbod.
Stap 3 Alleen Vragen over een grondstoffenovereenkomst beantwoorden.
Stap 4 Alleen Vragen over de Wereldbank, het IMF en een microkrediet beantwoorden met behulp van het internet.
Stap 5 Alleen Tekst lezen en vragen beantwoorden over armoedebestrijding in de toekomst.
Stap 6 Alleen + samen Vragen over het ontwikkelingspercentage in percentage van het BNP beantwoorden en bespreken met klasgenoot.

 

Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1

Protectionisme of vrijhandel?
Protectionisme
is het beschermen van de eigen economie door de import te beperken, bijvoorbeeld door het heffen van invoerrechten. Het omgekeerde van protectionisme is vrijhandel: handel zonder handelsbelemmeringen.

1
Beantwoord de volgende vragen.

  1. Leg uit waarom het heffen van invoerrechten een vorm van protectionisme is.
  2. Geef nog een voorbeeld van een protectionistische maatregel.

Ontwikkelingslanden zouden kunnen profiteren van meer vrijhandel.

  1. Leg uit waarom ontwikkelingslanden last kunnen hebben van protectionisme van de EU.

De wereldhandelsorganisatie WTO (World Trade Organization) zet zich in voor het afschaffen van handelsbelemmeringen en hoopt dat zo de export van ontwikkelingslanden toeneemt.

2
Lees de volgende tekst

Het Europese beleid ten aanzien van ontwikkelingslanden was soms weinig samenhangend. Aan de ene kant gaf de EU tientallen miljoenen euro ter ondersteuning van de West-Afrikaanse veehouderij. Aan de andere kant gaf de EU vele minjoenen euro aan de boeren om de export van rundvlees naar West-Afrika te stimuleren.
Nu de subsidie aan de veehouders in Europa gedeeltelijk is stopgezet, hebben de veehouders uit West-Afrika een deel van de Europese markt veroverd.

 

  1. In de tekst wordt het Europese beleid ten aanzien van ontwikkelingslanden weinig samenhangend genoemd.
    Leg uit wat er onsamenhangend is aan het beleid.
  2. Welk voordeel heeft het afschaffen van subsidie aan veehouders in Europa voor de veehouders in West-Afrika?

Stap 2

Vraag en aanbod
Lees de volgende tekst.

KOFFIEOOGST DIT JAAR UITSTEKEND
Dankzij gunstige weersomstandigheden is de koffieoogst over de gehele wereld dit jaar uitstekend geweest. Het gevolg van deze goed oogst was een groot aanbod van koffiebonen, met als gevolg een dalende prijs. Het aanbod van koffiebonen dreigde zelfs zo groot te worden dat de koffieboeren de bonen voor een prijs onder de kostprijs wilden verkopen. Koffieproducerende landen hebben daarop besloten een deel van de oogst va nde koffieboeren op te kopen en op te slaan. Deze koffiebonen worden pas verkocht als de prijs weer aantrekt.

 

  1. Waarom zijn koffiebonen bij een groot aanbod van koffiebonen bereid hun koffiebonen zelfs onder de kostprijs te verkopen?
  2. Welk effect heeft het (tijdelijk) opslaan van een deel van de oogst op de prijs van koffiebonen?
  3. Waarom zijn koffieboeren op de lange termijn gebaat bij het tijdelijk opslaan van de koffiebonen?

Buffervoorraad
​Van veel producten hangt de prijs van het product af van de wereldwijde vraag naar en aanbod van het product. Als de vraag groter is dan het aanbod dan stijgt de prijs en omgekeerd.
Een manier om de prijs bij een groot aanbod hoog te houden, is het uit de handel nemen van een deel van het aanbod.
Het deel dat je uit de handel neemt, noem je een buffervoorraad.

4
Om de prijs van katoen te kunnen beïnvloeden zijn er afspraken gemaakt tussen de katoenproducerende landen en de bedrijven die katoen verwerken. Zo kan de prijs van katoen worden beïnvloed door het verkleinen of vergroten van de buffervoorraad.
In een bepaald jaar is de katoenoogst erg groot, waardoor de prijs op de wereldmarkt daalt.
Zullen de katoen producerende landen de buffervoorraad nu moeten vergoten of verkleinen? Waarom?

  1. Vergroten, zodat het aanbod afneemt.
  2. Vergroten, zodat het aanbod toeneemt.
  3. Verkleinen, zodat het aanbod afneemt.
  4. Verkleinen, zodat het aanbod toeneemt.

Stap 3

Grondstoffenovereenkomst

Soms worden er tussen de grondstofproducerende landen en de landen waar de grondstof wordt verwerkt voor een langere tijd afspraken gemaakt over de prijs. De prijs hangt dan niet meer af van de vraag en aanbod. Zo'n prijsafspraak wordt wel een grondstoffenovereenkomst genoemd.

  1. Veel ontwikkelingslanden zijn voor de export afhankelijk van één of enkele grondstoffen. Hoe noem je dat?
  2. Wat is het voordeel voor de producten in het ontwikkelingsland van een grondstoffenovereenkomst?
    En wat is het voordeel voor de bedrijven die de grondstof verwerken tot eindproduct?
  3. Wat denk je, waar wordt meer verdiend met de grondstoffenovereenkomst in het grondstofproducerende landen of juist in de landen waar de grondstof verwerkt wordt tot eindproduct?
  4. Leg uit waarom het ovor grondstofproducerende landen op langere termijn beter is om zelf de eindproducten te kunnen maken.

Stap 4

Wereldbank en IMF
Het verstrekken van een lening aan een ontwikkelingsland kan een vorm van ontwikkelingssamenwerking zijn. Het is dan wel belangrijk dat het geld gebruikt wordt voor een projecten waardoor het ontwikkelingsland op den duur economisch onafhankelijk wordt.
Twee organisaties die zich bezighouden met de financiële situatie in ontwikkelingslanden zijn:

  • de Wereldbank: deze bank verstrekt langlopende leningen met extra lage rente aan ontwikkelingslanden.
  • het IMF (Internationaal Monetair Fonds): dit fonds geeft ontwikkelingslanden financiële en economische adviezen.
  1. Een langlopende lening van de Wereldbank aan een ontwikkelingsland wordt ook wel eens een 'zachte' lening genoemd. Kun je bedenken waarom?
  2. Als een ontwikkelingsland goed naar de adviezen van het IMF luistert, zal de een westers land het ontwikkelingsland eerder geld lenen dan als dat land niet naar het IMF luistert. Leg uit waarom.

    Microkredieten
    ​Een microkrediet is een kleine lening (tot maximaal enkele honderde euro's) die wordt toegekend aan kleine ondernemers in ontwikkelingslanden.
    Een microkrediet maakt het voor de ondernemer mogelijk om bijvoorbeeld een koe aan te schaffen of een naaimachine te kopen.
    Het doel is dat de ondernemer zich ontwikkelt en zijn financiële positie verbetert.

    Microkredieten worden soms door individuele mensen verstrekt, maar soms ook door ontwikkelingsorganisaties,
    zoals Cordaid en Oxfam Novib, en soms ook door banken. Deze instellingen hebben in het algemeen als doel geen verlies maken.
    Ongeveer 98% van de microkredieten wordt, met rente, terugbetaald.
     
  3. Ga op internet op zoek naar informatie over microkredieten. Kijk bijvoorbeeld eens op: www.dayforchange.nl.
    Zoek één of twee verhalen van mensen op die begonnen zijn met een microkrediet en die nu succesvol zijn.

Stap 5

Armoedebestrijding in de toekomst
Lees het volgende tekstje.

De president van de wereldbank sprak in een rede zijn bezorgdheid uit over de armoedebestrijding
in de toekomst. Volgens hem zal het aantal mensen dat van minder dan 1 dollar per dag moet leven,
stijgen van 1,3 miljard in 2000 tot 1,8 miljard in het jaar 2025. De wereldbevolking zal in dezelfde
periode toenemen van 6 miljard mensen tot 8 miljard mensen.

 

  1. Laat met een berekening zien dat in het jaar 2000 bijna 22% van de wereldbevolking met minder dan 1 dollar per dag moest rondkomen.
  2. Bereken hoeveel procent van de wereldbevolking in 2025 volgens de president van de wereldbank met minder dan 1 dollar per dag moet rondkomen.

Stap 6

Ontwikkelingspercentage in percentage van het BNP

Binnen de Verenigde Naties (VN) is afgesproken dat de westerse landen ernaar streven om 0,7% van het bruto nationaal product (BNP) aan ontwikkelingssamenwerking uit te geven. In de praktijk houden zich maar weinig landen aan deze afspraak.

  1. In 2014 bedroeg het bruto nationaal product van Nederland 880 miljard euro.
    Hoeveel geld zou er, volgens de afspraak, aan ontwikkelingssamenwerking uitgegeven moeten worden?
  2. Kijk of je kunt vinden of Nederland het afgelopen jaar 0,7% van het BNP uit heeft gegeven aan ontwikkelingssamenwerking.
  3. Bedenk een reden waarom veel landen zich niet aan de norm van 0,7% houden.
  4. Vind je 0,7% van BNP veel of weinig? Schrijf zoveel mogelijk argumenten op om je mening te onderbouwen.
Bespreek de antwoorden met je klasgenoten.

Begrippenlijst

Ontwikkelingslanden

ontwikkelingsland
een land waar de levensomstandigheden voor een groot deel van de bevolking slecht zijn.
monocultuur
een land met een monocultuur exporteert slechts één of enkele producten.
centrum-periferie-relatie
Relatie tussen een dominant kerngebied (rijk, westers land) en andere gebieden (ontwikkelingslanden).
ontwikkelingssamenwerking
samenwerking tussen rijke landen en ontwikkelingslanden met als doel de leefsituatie in de ontwikkelingslanden te verbeteren.
armoedegrens
bestaansminimum. De Wereldbank hanteert als armoedegrens voor ontwikkelingslanden een inkomen van 1 dollar per dag.
structurele ontwikkelingssamenwerking
ontwikkelingssamenwerking die tot doel heeft een ontwikkelingsland economisch onafhankelijk te maken.
informele economie
werk in de informele sector is onbetaald werk of werk waarbij over het inkomen geen belasting wordt betaald.
incidentele ontwikkelingssamenwerking
ontwikkelingssamenwerking die tot doeel heeft hulp te bieden in een noodsituatie.
gebonden hulp
financiële hulp aan een ontwikkelingsland waarbij voorwaarden gesteld zijn aan de besteding van het geld.
buffervoorraad
een deel van het aanbod van een product wordt uit de handel genomen en opgeslagen om de de prijs hoog te houden.
ongebonden hulp
financiële hulp aan een ontwikkelingsland waarbij het geld door het ontwikkelingsland vrij te besteden is.
grondstoffenovereenkomst
afspraak over de verkoopprijzen van grondstoffen tussen grondstofproducerende landen en grondstof verwerkende landen.
protectionisme
beschermen van de eigen economie door importbeperkende maatregelen te nemen.
Wereldbank
bank die langlopende leningen tegen een lage rente verstrekt aan ontwikkelingslanden.
vrijhandel
handel zonder handelsbelemmeringen, dus geen importbeperkende maatregelen.
IMF
Internationaal Monetair Fonds: geeft financiële en economische adviezen aan ontwikkelingslanden.
WTO
World Trade Organization (= wereldhandelsorganisatie): organisatie die streeft naar meer vrijhandel.
microkrediet
een kleine lening die wordt verstrekt aan kleine ondernemers in ontwikkelingslanden.

 

Diagnostische toets

Ontwikkelingslanden

Het thema 'Ontwikkelingslanden' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Aan de eind van de toets zie je je score.
Bij een score van iets meer dan 80% heb je een voldoende.

Aan het eind van je toets kun je van de vragen die je fout had, zien wat het goede antwoord was.

Succes.

Toets:Ontwikkelingslanden

  • Het arrangement Overheid: Inkomsten en uitgaven vmbo-kgt34 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Henk-Jan van Mierlo Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2018-02-15 17:23:54
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Leerniveau
    VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4;
    Leerinhoud en doelen
    Economie; Overheid en bestuur;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    16 uur en 50 minuten
    Trefwoorden
    leerlijn, rearrangeerbare

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    van Mierlo, Henk-Jan . (2017).

    3M: Buitenland

    https://maken.wikiwijs.nl/106460/3M__Buitenland

    van Mierlo, Henk-Jan . (2017).

    3M: Overheid en bestuur

    https://maken.wikiwijs.nl/106461/3M__Overheid_en_bestuur

    van Mierlo, Henk-Jan . (z.d.).

    Thema: Ontwikkelingslanden vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/100070/Thema__Ontwikkelingslanden__vmbo_kgt34

    VO-content Economie. (2020).

    Thema: Overheid - Inkomsten en uitgaven - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/73817/Thema__Overheid___Inkomsten_en_uitgaven___vmbo_kgt34