PERIODE 4 - Mode & Fotografie - TE

PERIODE 4 - Mode & Fotografie - TE

1. INLEIDING

Deze periode behandelen we de thema's: Hoofdstuk 4, Mode en Hoofdstuk 5 Fotografie.

Deze periode wordt getoetst aan de hand van:

- Theorietoets: zie 'Leren voor de toets'                 (beoordeling telt 2x)

In de toets wordt getoetst op Kennis en Inzicht. Je krijgt zowel Open vragen als Meerkeuze vragen.

- Praktijkopdracht: zie maken van 'De opdracht'   (beoordeling 3x)

Voor de beoordeling van de Praktijkopdracht wordt er gekeken naar je gehele Proces. Niet alleen het eindwerkstuk telt mee, maar ook de collage, de schetsen, de eindschets, je reflectie en je presentatie.

Punten kun je krijgen voor alle onderdelen. Hoeveel punten per onderdeel kun je zien onder Beoordeling op de site.

 

2. THEORIE: Uitleg beeldaspecten

SCHEMA BEELDENDE MIDDELEN

Beeldende middelen

Beeldende middelen zijn de middelen die je nodig hebt om een beeld/ kunstwerk te maken. De beeldende middelen zijn in te delen in 3 groepen; materiaal, techniek en beeldaspecten. Zie het schema hieronder van Dr. Stein.

- Uitleg: Beeldaspect LICHT

Uitleg video beeldaspect Licht

Zonder licht is er geen zicht. We hebben licht nodig om te kunnen leven, maar ook om kleuren te zien. Immers in licht zitten alle kleuren. Zonder licht is alles zwart. In de beeldende kunst is licht en de manier waarop licht valt erg belangrijk. Fotografen en kunstenaars maken dus bewust gebruik van een bijzondere lichtval.

Lichtbronnen

Een object dat licht uitzendt noemen we een lichtbron. De zon is de belangrijkste lichtbron. De kleur en sterkte van licht kan erg verschillen.

We hebben twee soorten lichtbronnen te maken namelijk de natuurlijke lichtbon en de kunstmatige lichtbron.

De natuurlijke lichtbronnen worden door de natuur gegeven, Gods lichtbon. Dit zijn de zon, bliksum en sterren. Het licht is sterk en wit.

De kunstmatige lichtbronnen zijn door de mens gemaakt. Denk aan lampen, een tv, mobiele telefoon, enz.

In een schilderij is licht, anders zou het een zwart schilderij zijn. In het schilderij hierboven zie je de lichtbron, namelijk de zon. Als de lichtbron in een schilderij te zien is noemen we dat een zichtbare lichtbron. Je kan dus zien welke lichtbron de voorstelling verlicht. Zien we de lichtbron zelf niet in het schilderij maar er is licht dan noemen we dat een verborgen lichtbron.

Als je direct door de lichtbron wordt belicht komt het licht duidelijk van 1 kant, het geeft veel schaduwen en laat verschillende tonen zien. Dit noem je direct licht. Het licht schijnt direct ,rechtstreeks, op het object. Bij indirect licht/ difuus licht daarentegen is er geen duidelijke lichtbron aan te wijzen. Er zijn geen duidelijke schaduwen te zien, het lijkt als op een bewolkte dag.Schaduwen zijn vaag en verder is alles even sterk belicht.

Meestal lijkt er in een schilderij of tekening ruimte te zitten. Dat is een vorm van optische illusie want het blijft natuurlijk een platte tekening. Deze ruimtewerking krijg je door licht en schaduwwerkingen en dit noem je plasticiteit. Kijk maar naar de afbeeldingen van Fabritius, het lijkt zo ruimtelijk dat je het gevoel hebt dat er een echte man voor een huis zit. Dit komt omdat Fabritius licht op het tafereeltje laat vallen en er schaduwen zijn. Onze hersenen raken nu in de war en laten ons diepte/ ruimte zien die er natuurlijk niet echt is, het is namelijk een schilderij = 2D = plat.

Als het verschil tussen licht en donker binnen een afbeelding heel groot is noem je dat Clair-Obscur. Het is dus een sterk contrast tussen licht en donker. Het felle licht tegen een donkere achtergrond zorgt voor een dramatisch effect, zoals in de afbeeldingen hieronder - denk aan een theatervoorstelling. Verder kun je als kunstenaar de ogen van de beschouwer/ kijker sturen. Denk maar aan de spotlights bij optredens. Wat wil jij als kunstenaar dat de mensen zien, of waar moet hun aandacht naar toe gaan?

Lichtrichting

Je ziet hier een schilderij van Georges de la Tour. Het licht komt van linksonder en zo benadrukt de schilder de bijzonderheid van dit kindje.

 

Als je naar de lichte plekken en de schaduwen in een schilderij kijkt dan kun je zien waar het licht vandaan komt. Dit noemen we de lichtrichting.

Als het licht komt van rechts of links de afbeelding in komt noemen je dit zijlicht. Door zijlicht ontstaat er aan de andere kant schaduw op de voorwerpen in de afbeelding.

Komt het licht van voren, het schijnt dus in je ogen, dan noemen we dit tegenlicht. Door tegenlicht ontstaat een silhouet. Dit zijn de donkere vormen in bv. een foto. je kijkt dan tegen de schaduwkant van een vorm aan.

 

Gaat het licht met je mee de afbeelding in dan heet dat meelicht. De slagschaduw van een voorwerp licht dan achter het voorwerp.

Strijklicht is licht dat zijwaarts (bijna parallel) op het onderwerp van de foto valt. Het `strijkt` als het ware langs het onderwerp, hierdoor vallen alle oneffenheden extra op, de structuur valt meer op.

Als je kijkt naar het schilderij hieronder van Claesz kijkt zie je op de glimmende voorwerpen witte vlekken. Het licht wordt teruggekaatst en dit noemen we glimlichten. Glimlicht geven meer plasticiteit, ze geven het schilderij van Claesz meer diepte/ ruimte. Het licht dat door spiegelende voorwerpen weerkaatst wordt noem je weer indirect licht.

 

Schaduwen

Als er licht schijnt in een schilderij dan zijn er plekken waar het licht niet kan komen, dit zijn schaduwen. Dus zonder licht geen schaduw. Met licht en schaduw kun je een bijzondere sfeer oproepen.

De schaduw die op het voorwerp of de persoon zelf zit heet de eigen schaduw. De ene kant van het gezicht is belicht, dan is de donkere kant, de schaduwkant de eigen schaduw.

De schaduw die op de grond of een muur valt noem je de slagschaduw.  

Een gebroken schaduw is een slagschaduw die ergens 'breekt'. De slagschaduw loopt dan bijvoorbeeld een stukje op de grond en breekt door verder te gaan op de muur.

- Uitleg: Beeldaspect TEXTUUR

Uitleg video beeldaspect Structuur en Textuur

Structuur, Factuur en Textuur

Structuur

Dit is de manier waarop een geheel uit kleine deeltjes is opgebouwd, een regelmatig patroon (vormen die zich herhalen). De manier waarop alles in elkaar zit. De structuur bepaalt de mogelijkheden en beperkingen om het materiaal te bewerken.


We kennen zo verschillende soorten structuren:

Natuurlijke structuren: Deze structuren zijn afgeleid van de natuur.

Bijvoorbeeld: boomschors, jaarringen, schild van een schildpad, enz.

Kunstmatige structuren: Structuren die door de mens gemaakt en bedacht zijn.

Bijvoorbeeld: een rieten mand, gebreide trui, gemetselde muur, dakpannen.

 

Fantasie structuren kunnen bestaan uit: lijntjes, stippen, rondjes of in elkaar passende vormen. Hoe dichter de onderdeeltjes bij elkaar getekend worden, hoe donkerder de structuur is.

Huidstructuren: In de dierenwereld zijn er enorm veel verschillende structuren te vinden: schubben, veren en harige vachten.


Factuur

Dit zijn de sporen die het gereedschap na de bewerking zichtbaar achterlaat in het oppervlak van een werkstuk noem je de factuur. Je kunt dus zien met welk gereedschap het beeld is gemaakt.


Textuur

Textuur is de zichtbare en/of voelbare aard van het oppervlak: de structuur en de factuur samen. Zoals het huidoppervlak aanvoelt. Je kunt de textuur van iets beschrijven /uitleggen.

Bijvoorbeeld: Ribbelig, ruw, hobbelig, gedeukt, puntig, zacht, etc.

 

Heb je een tegenstelling in textuur, dus een tegenstelling in hoe de dingen aanvoelen, dan noem je dat een textuurcontrast. Een contrast is immers een tegenstelling. Als je naar het plaatje hieronder kijkt dan zie je verschillende texturen. De lichamen zijn ruw en de gezichten zijn glad. Het textuurcontrast is dan dus ruw - glad.

Er zijn schilders die zo realistisch (echt) schilderen dat je de stof lijkt te kunnen voelen. Dit noemen we de stofuitdrukking. De glans op de mantel (zacht fluweel) en de witte kleding zijn uiterst natuurgetrouw weergegeven. Als je naar de schilderijen hieronder kijkt kun je je voorstellen hoe de jurken in werkelijkheid aanvoelen.

3. THEORIE: Leren voor de toets

SCHEMA BEELDENDE MIDDELEN

Beeldende middelen zijn de middelen die je nodig hebt om een beeld/ kunstwerk te maken.

De beeldende middelen zijn in te delen in 3 groepen; materiaal, techniek en beeldaspecten.

Zie het schema hieronder van Dr. Stein:

 

- Overzicht begrippen: LICHT

Klik voor vergroting
Klik voor vergroting

- Overzicht begrippen - TEXTUUR

Klik voor vergroting
Klik voor vergroting

4. PRAKTIJK OPDRACHT

KIES EEN VAN DE ONDERSTAANDE OPDRACHTEN EN WERK DEZE UIT

KEUZE 1: MENS IN BEWEGING

KEUZE 2: KLEDING DOOR DE TIJDEN HEEN

KEUZE 3: PORTRET STRIP

KEUZE 4: IDOLS

Elke opdracht doorloopt het zelfde proces:

- Digitale collage maken en uitprinten

- 3 Schetsen op A3 en in kleur

- 1 Eindschets op A4 in kleur

- Eindwerk

- Presentatie in de toetsweek

KEUZE 1: MENS IN BEWEGING

OPDRACHT:

Maak een tekening met een mens in beweging.

Gebruik hierbij RITME, HERHALING en misschien ook wel sjablonen.


STAP 1: ORIENTATIE

Zoek minimaal 10 plaatjes van mensen / beweging /herhaling/ ritmes/ kleding/ enz.

Maak hiervan een digitaal sfeer en ideeënblad.

Lever je document in de map in classroom in: Inleveren: ORIENTATIE.



STAP 2: SCHETSEN

Maak 3 schetsen op A3 in kleur van mensen in beweging.

Denk na over hoe de beweging komt, staand/ liggend kader, kleuren, herhaling, etc.


STAP 3: EINDSCHETS

op A4 in kleur.

 


STAP 4: EINDWERK

Materiaal en formaat is vrij.

Zorg voor een figuur met beweging, laat de achtergrond meespelen.

Werk netjes.


STAP 5: EVALUEREN

Zie kopje reflectie in linker menu.


STAP 6: BEOORDELING

De BEOORDELING is in de toetsweek. Je presenteert je werkproces aan de hand van de vragen die je hebt beantwoord bij evalueren.

Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.
Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.

KEUZE 2: KLEDING DOOR DE TIJDEN HEEN

OPDRACHT:

Je gaat kleding ontwerpen voor 2 heel verschillende type mensen.

Bijvoorbeeld: man/ vrouw, mensen uit verschillende eeuwen/tijden of mensen uit verschillende culturen.


STAP 1: ORIENTATIE

Zoek afbeeldingen en informatie van kleding door de eeuwen heen.

Zoek ook informatie over kleding in een bepaalde periode, denk daarbij aan groepen, rangen en standen, uniformen e.d..

Minimaal 10 afbeeldingen.

• Maak hiervan een digitaal sfeer en ideeënblad.


STAP 2: SCHETSEN

Maak aan de hand van je afbeeldingen minimaal 3 schetsen, op A3 waar de beide personen op staan, in kleur.


STAP 3: EINDSCHETS

Maak je eindschets op A4 in kleur.


STAP 4: EINDWERK

Maak een eindwerk.


STAP 5: EVALUATIE

Zie kopje reflectie in linker menu.


STAP 6: BEOORDELING

De BEOORDELING is in de toetsweek. Je presenteert je werkproces aan de hand van de vragen die je hebt beantwoord bij evalueren.

Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.
Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.

KEUZE 3: PORTRET STRIP

Jij als stripfiguur?    Wie zou je zijn?     Hoe zou je er uit zien?


OPDRACHT:

Je gaat de voorkant van een stripalbum maken waar jouw zelfportret als stripfiguur bij op staat.

Kijk jezelf diep in de ogen en ontdek je ware gezicht. Stel jezelf de vragen:

- In welke strip zou jij mee willen spelen?

- Welke stijl strip wil jij tekenen?

Denk bij de uitwerking aan:

- controuren en arceringen

- dunne/ dikke lijnen

- variatie in lijndikte

- precies of vlot getekend

- vlakke uitwerking

- veel of weinig details

- licht en schaduw werking


STAP 1: ORIENTATIE

- Zoek 10 plaatjes met dingen die iets van jou vertellen.              

- Daarnaast de voorkant (cover) van drie stripalbums waar jij iets mee hebt en waar jij bij in kunt staan. Ga jij als held of als ...  

- Zoek 3 plaatjes van kleding/ mode waar jij wat mee hebt.

- Lever je document in Classroom in: Inleveren: Orientatie


STAP 2: SCHETSEN

Maak een stripfiguur van jou.

Kijk hierbij op je orientatie.

De figuur moet dus iets van jou vertellen, jouw kleding dragen.

Gebruik het beeldaspect LICHT en zo krijg je schaduwen.

Maak 3 schetsen van het stripfiguur in kleur.


STAP 3: EINDSCHETS

Bekijk je 3 schetsen en maak een eindschets op A4.

Kijk naar de stripcovers op in je orienatie docuement en maak jezelf zo dat je in 1 van de covers kan staan.

Zorg dat de lichtrichting klopt met je cover en dat het een zelfportret is.


STAP 4: EINDWERK

Maak een stripcover waar jij een rol in speelt.

Kies een van de drie covers van je digitale mindmap en schetsen en zet jezelf daar als stripfiguur in.

Kijk goed naar de cover die je hebt uitgekozen, de stijl moet herkenbaar blijven, maar jij ook!!

-Teken eerst dun met potlood de hele cover die jij hebt uitgekozen op A4.

-Plaats jezelf in deze cover.

-Materiaal en formaat zijn vrij.


STAP 5: EVALUATIE

Zie kopje reflectie in linker menu.

 


STAP 6: BEOORDELING

De BEOORDELING is in de toetsweek. Je presenteert je werkproces aan de hand van de vragen die je hebt beantwoord bij evalueren.

 

 

Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.
Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.

KEUZE 4: IDOLS

OPDRACHT:

Maak een reclame voor een bekende kledingwinkel met een idool van jou.

 

 

 

 

STAP 1: ORIENTATIE

- Welke idool ga jij gebruiken? Zoek goede plaatjes van hem/ haar.

- Zoek een winkel waar jij reclame voor gaat maken, zoek hier plaatjes bij

- Voor welk product ga jij van die winkel reclame maken?

- Zoek in totaal 10 plaatjes bij de bovengenoemde vragen


STAP 2: SCHETSEN

Maak een reclame voor een bekende kledingwinkel met een idool van jou.

- Maak 3 schetsen van een reclameposter met een bekende idool voor een bekende winkel.

- Doe dit op A3 en in kleur.

- Gebruik ook het logo van de winkel.

- Zorg dat je duidelijk 1 product aanprijst.


STAP 3: EINDSCHETS

- Maak 1 eindschets van een reclameposter met een bekende idool voor een bekende winkel.

- Doe dit op A4 en in kleur.

- Gebruik ook het logo van de winkel.

- Zorg dat je duidelijk 1 product aanprijst.


STAP 4: EINDWERK

- Maak je eindwerk van een reclameposter met een bekende idool voor een bekende winkel.

- Kies zelf met welk materiaal en op welk formaat.

- Gebruik ook het logo van de winkel.


STAP 5: REFLECTIE

Zie kopje reflectie in linker menu.

 


STAP 6: BEOORDELING

De BEOORDELING is in de toetsweek. Je presenteert je werkproces aan de hand van de vragen die je hebt beantwoord bij evalueren.

Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.
Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.

Reflectie

Bekijk elk onderdeel en beoordeel jezelf. Gebruik hiervoor het invul-A4 (krijg je van de docent).

Als je de punten bij elkaar optelt is dat je cijfer voor de reflectie.

Je ziet bij het invullen waar je sterk in bent en waar je nog aan kunt werken.