Periode 3 - ARCHITECTUUR - TE

Periode 3 - ARCHITECTUUR - TE

1. INLEIDING

Deze periode behandelen we het thema: ARCHTECTUUR.

Deze periode wordt getoetst aan de hand van:

- Theorietoets: zie 'Leren voor de toets'                 (beoordeling telt 2x)

In de toets wordt getoetst op Kennis en Inzicht. Je krijgt zowel Open vragen als Meerkeuze vragen.

- Praktijkopdracht: zie maken van 'De opdracht'   (beoordeling 3x)

Voor de beoordeling van de Praktijkopdracht wordt er gekeken naar je gehele Proces. Niet alleen het eindwerkstuk telt mee, maar ook de collage, de schetsen, de eindschets, je reflectie en je presentatie.

Punten kun je krijgen voor alle onderdelen. Hoeveel punten per onderdeel kun je zien onder Beoordeling op de site.

2. THEORIE: Uitleg beeldaspecten

Uitleg BEELDENDE MIDDELEN

Beeldende middelen

Beeldende middelen zijn de middelen die je nodig hebt om een beeld/ kunstwerk te maken. De beeldende middelen zijn in te delen in 3 groepen; materiaal, techniek en beeldaspecten. Zie het schema hieronder van Dr. Stein.

Uitleg beeldaspect: KLEUR

Beeldaspect kleur

Kleuren zien

Als er geen licht is dan zien je ook geen kleuren, je hebt dus licht nodig om kleuren te zien. In wit licht zitten alle kleuren van de regenboog. Die kleuren zijn  gebundeld in wit licht. Kijk maar eens als je de regenboog ziet, het licht breekt in de waterdruppels en zo zie je de kleuren als een regenboog.

Kleurenleer

Licht is opgebouwd uit kleurgolven die zijn gebundeld in wit licht. Licht bestaat dus uit golven met verschillende kleuren. Als dat licht gebroken wordt zien we de kleuren in een regenboog. Als zo'n bundel wit licht op een blauwe smurf schijnt, worden alleen die blauwe lichtgolven teruggekaatst in ons oog, de rest van het licht worden in het voorwerp geabsorbeert (opgenomen). Zo zie je dus die smurf als een blauw mannetje.

Zwart en wit worden niet beschouwd als kleuren – dus niet-kleuren. Zwart is geen kleur omdat het alle licht absorbeert en geen kleurgolven terugkaatst. Alle kleuren blijven in het zwarte oppervlak zitten, we zien dus geen kleur. Denk ook maar aan een zwarte broek, in de zon wordt het heel warm in die broek, het neemt alle licht op.

Wit is geen kleur omdat alle kleuren worden teruggekaatst, je ziet dus eigenlijk alle kleuren. Een witte broek in de zomer is heerlijk en koeler, het licht wordt gereflecteerd en neemt dus geen warmte op. Alle kleuren in gelijke mate worden gereflecteerd, je ziet dus niet 1 kleur maar allemaal.

 

Kleurencirkel van Itten

Johannes Itten (1888 – 1967) was een Zwitserse kunstschilder, ontwerper en docent. Hij is bekend geworden vanwege zijn lesgeven aan het Bauhaus. Ook publiceerde hij het boek Kunst en Kleur dat zijn ideeën beschrijft over vooral compositie en kleur, de kleurcontrasten worden erin beschreven.

 

Een kleurencirkel is een gemakkelijke manier om kleuren te rangschikken. In de driehoek zien we de drie primaire kleuren (geel, blauw en rood). Daar omheen liggen de secundaire kleuren (oranje, groen en paars). De volgorde van de kleuren in een kleurencirkel sluit aan bij de volgorde van de regenboog.

Primaire kleuren       – rood, geel ,blauw. Deze zijn niet te verkrijgen door kleuren te mengen.

Secundaire kleuren – groen, oranje, paars. Deze krijg je door twee primaire kleuren te mengen.

Tertiaire kleuren       – donkergroen, roodgrijs, chocoladebruin, okergeel. Deze krijg je door drie primaire kleuren te mengen. Kan ook primaire kleur met zwart. (zijn onverzadigde kleuren).

 

Primaire kleuren

Rood, geel en blauw zijn de primaire kleuren. Het zijn de zuiverste kleuren en kan je niet krijgen door te mengen. Door de primaire kleuren te mengen kun je al de andere kleuren krijgen.

Secundaire kleuren

De kleuren groen, oranje en paars zijn de secundaire kleuren. Ze zijn niet zuiver, omdat ze gemengd zijn vanuit twee primaire kleuren.

 

Tertiaire kleuren

Tertiaire kleuren zijn de onzuiverste kleuren. Ze kunnen bestaan uit een menging van drie primaire kleuren. Maar je kunt ook zwart met een primaire kleur mengen. Vaak zijn tertiaire kleuren bruinachtig, donkergroen.

 

Het zuiverst zijn de primaire kleuren, zij zijn het meest verzadigd. In verzadigde kleuren zit het minste sporen van andere kleuren in. Zuivere (=verzadigde) kleuren zijn fel van kleur. Verzadigd rood is dus het roodste rood. Onverzadigde kleuren zijn niet zo fel, ze zijn afgezwakt door lichtere of juist donkerdere kleuren. Denk aan roze, donkerrood en lichtpaars.

Dus als je een verzadigde kleur mengt met een andere kleur dan wordt die kleur minder verzadigd.

 

Kleurcontrast

Een contrast is een tegenstelling; dik – dun/groot – klein/ lang – kort/ zwart – wit/ licht – donker. Een kleurcontrastheeft dus een tegenstelling in zich, bijvoorbeeld warme- naast koude kleuren of goede naast minder goede kwaliteit.

De kleuren in een kleurcontrast versterken elkaar door de invloed die zij in mensenogen op elkaar hebben. Blauw en oranje liggen tegenover elkaar in de kleurencirkel, een complemetair kleurcontrast, ze versterken elkaar. Dus door de blauwe achtergrond lijken de sinasappelen nog lekkerder oranje - de blauwe kleur versterkt de oranje.

 

7 Kleurcontrasten

Johannes Itten beschrijft 7 kleurcontrasten:

1 Kleur tegen kleur contrast

2 Licht - donker contrast

3 Warm - koud contrast

4 Complementair contrast

5 Simultaancontrast

6 Kwaliteitscontrast

7 Kwantiteitscontrast

 

1 Kleur tegen kleur contrast

Bij dit contrast zie je verschil tussen twee (of meer) naast elkaar gebruikte kleuren. Allerlei felle en bonte kleuren bij elkaar. Het gaat dan om alleen primaire en secundaire kleuren. Het geeft een vrolijke, bonte indruk. Dit contrast kun je gebruiken bij feestelijke gebeurtenissen.

 

2 Licht - donker contrast

Licht-donker contrast wordt ook wel aangeduid als zwart-wit contrast". Van licht-donker contrast is ook mogelijk tussen twee kleuren bijvoorbeeld geel en paars, dat kun je beschouwen als het wit en zwart onder de kleuren. Tussen verschillende nuances (of tonen) van één kleur kan ook een licht-donker contrast opleveren.

Bij het licht - donker contrast gaat het om het contrast in helderheid. Er bestaan lichte en donkere kleuren, deze kleuren vormen samen een contrast. Deze kleuren steken tegen elkaar af. Met licht/donker contrast kan diepte worden gesuggereerd.

Als het verschil tussen licht en donker binnen een afbeelding heel groot is noem je dat Clair-Obscur.  Het felle licht tegen een donkere achtergrond zorgt voor een dramatisch effect, zoals in de afbeeldingen hieronder - denk aan een theatervoorstelling. Je stuurt als kunstenaar de ogen van de beschouwer/ kijker naar de belangrijkste dingen in je kunstwerk.

 

3 Warm/ koud contrast:

Het gebruik van warme kleuren (rood, geel, oranje) naast koude kleuren (blauwtinten) geeft een warm - koud contrast. Warme kleuren springen eruit, komen naar voren, terwijl de koudere kleuren verder weg lijken. Met warme en koude kleuren kun je zo dus ook diepte krijgen in je schilderij.

 

4 Complementair kleurcontrast

Twee tegenover elkaar liggende kleuren in de kleurencirkel worden naast elkaar gebruikt. De kleuren versterken elkaars werking, rood lijkt roder naast groen, dan naast oranje. Sinaasappels worden dan  ook vaak verkocht op een donkerblauw papiertje. Als je de twee complementaire kleuren met elkaar mengt dan ontstaat er neutraal grijs. Kijk goed naar de kleurencikel en zet 2 kleuren die tegenover elkaar staan bij elkaar. We hebben 3 koppeltjes; geel - paars, rood - groen en blauw - oranaje. Steeds een primaire tegenover een secundaire kleur.

 

5 Simultaancontrast

Kleuren beïnvloeden elkaar als je ze gelijktijdig ziet. Zo kan een kleur, door een andere kleur ernaast, zo sterk worden beïnvloed dat je deze als een andere kleur ziet.
In de afbeelding hieronder lijkt het grijze blokje telkens een andere tint te hebben, terwijl dit in werkelijkheid niet zo is.

 

6 Kwaliteitscontrast

Het gaat hierbij om het contrast in zuiverheid of verzadiging tussen twee kleuren van dezelfde kleursoort: 1 gemengde naast een ongemengde, bijvoorbeeld zoals hieronder allemaal verschillende tinten geel.

7 Kwantiteitscontrast

Het gaat hierbij om de tegenstelling in grootte van de oppervlakken die twee verschillende kleurvakken vullen. Veel van de ene kleur en weinig van een andere kleur. Ook dit contrast zit in de zonnebloemen van van Gogh. Er is hier veel geel gebruikt naast een beetje groen.

 

Tinten, tonaal, tonen, kleurfamilie, schakering, nuance

Variatie in kleur, bv. lichtgeel en okergeel, zijn verschillende tonen of tinten. De kunstenaar maakt dus gebruik van verschillende helderheden van een kleur. Tonale kleuren zijn zo één kleurenfamilie. Kijk naar de afbeelding hieronder van Breughel, de toren van Babel. Hij gebruikt verschillende tinten rood en geel. Hiernaast heeft hij groen gebruikt als contrast.

Kleurgebruik

Kleurgebruik is hoe je de kleuren gebruikt. Is het naar de waarneming? Zoals het in het echt ook is? Of vanuit je gevoel?

Kleuren kun je op allerlei manieren gebruiken. Je kunt er een speciaal effect mee bereiken, denk maar aan foto's bewerken op de computer. Reclamebureaus doen dat constant. In reclamefolders of modebladen zien de kleuren er super en aantrekkelijk uit. Goud werd in de klassieke oudheid in verband gebracht met het goddelijke. Engelen en heilige personen kregen een stralenkrans om hun hoofden.

 

Realistisch kleurgebruik: de kunstenaar mengt de kleuren tot ze overeenkomen met de kleuren van de werkelijkheid, de realiteit.

Kleur gebruik zoals in de werkelijkheid

 

Expressief kleurgebruik: de kleuren die worden gebruikt drukken de stemming/emotie van de maker uit. Kleuren hoeven niet te kloppen met de werkelijkheid, alles draaide om het gevoel dus ook de kleuren die je gebruikt. Op dit schilderij van Munch, De schreeuw, is voor het eerst kleur op een echte expressionisitische manier gebruikt. Hij heeft het gevoel van gevaar uitgedrukt in rode kleuren.

 

Impressief kleurgebruik: een Impressie is een korte indruk. Dus de schilders van het Impressionisme schilderden het licht van dat moment. De schilders waren afhankelijk van het buitenlicht. De impressionisten concentreerden zich op de veranderlijke effecten van licht en kleur op bepaalde momenten van de dag. Omdat de stand van de zon veranderd moest je snel schilderen, daardoor lijkt het werk schetsmatig.

 

Symbolisch kleurgebruik: De kleur staat symbool voor een bepaald begrip. De kleuren hebben dan een diepere betekenis, deze verschilt per cultuur. Zo staat de kleur rood in de westerse cultuur voor bijvoorbeeld liefde, warmte en gevaar. In de Middeleeuwen stond rood voor gevaar, en zonde. De duivel was daarom ook rood en vrouwen met rood haar werden van hekserij verdacht en op de brandstapel gegooid. De kleur wit voor maagdelijkheid, zuiverheid en waarheid. En zwart voor afstandelijk, rouw en zonde. Bruin staat voor armoede, blauw voor het goddelijke, goud voor rijkdom en groen voor leven.

Monochroom kleurgebruik: Het gebruiken van maar één kleur. Mono = 1 - chroma =kleur. Ook verschillende tonen van 1 kleur noemen we monochroom.

Polychroom kleurgebruik: (poly = veel) betekend veelkleurig. Polychromeren is een ander woord voor beschilderen.

Vervreemdend kleurgebruik: Kleurgebruik dat afwijkt van het normale.

Schematisch kleurgebruik: objecten hebben meestal een vaste standaardkleur. Voor iedereen herkenbaar. Zo zijn de lucht en het water blauw, de zon geel, de boomstammen bruin en de bladeren groen.

 

Decoratief kleurgebruik

Kleur heeft naast een functie of betekenis vaak ook een decoratieve functie. Kijk maar naar het schilderij hieronder van Schulten.

 

Diepte door kleur

Kleurperspectief: Er wordt gebruik gemaakt van typische kenmerken van kleuren, bijvoorbeeld rood is opdringerig, dus lijkt naar voren te springen.
Kleurperspectief wordt vaak bij reclame toegepast.

Atmosferisch perspectief: De kleuren en vormen worden naar de achtergrond toe vager. De stofdeeltjes in de lucht (atmosfeer) nemen de kleuren 'weg'.

 

Signaalkleur

Als je wilt opvallen gebruik je signaalkleuren. Je geeft een signaal af met bv. helder rood, geel, oranje of groen. Ze worden veel voor verkeersborden gebruikt omdat ze zo opvallen. Maar verder ook voor logo's, reclame, enz.

 

Pointillisme

De verf wordt door middel van kleine stippen op het doek gezet. Vanaf een afstand mengen onze ogen deze kleuren met elkaar = optisch kleur mengen. De bedoeling van de schilders was dat de schilderijen een sprankelend licht zouden uitstralen.

Uitleg beeldaspect: VORM

Beeldaspect Vorm

In de beeldende kunst hebben we het bij Vormen over de uiterlijke gedaante van een object. Oftewel, hoe ziet een object er uit. Als een vorm 2 dimensies (2D) heeft noemen we de vorm vlak. Je moet het dus recht van voren bekijken. Met licht en schaduwen kan het wel ruimtelijk lijken. Heeft een vorm 3 dimensies (3D - dus ook een diepte) dan noemen we het ruimtelijk Deze kun je van verschillende kanten bekijken.

 

Vorm = de uiterlijke gedaante van een object. We onderscheiden;

1 structuur of aard van een vorm

2 formaat

3 vormsoorten

4 betekenis

 

1. Structuur van de vorm: iedere vorm heeft een structuur, de structuur geeft aan hoe een vorm is samengesteld en hoe de onderlinge verhoudingen zijn. Een stier bestaat uit een kop, hals, romp, staart en poten. Picasso heeft de stier opgebouwd uit allemaal vlakken en die weer voorzien van verschillende lijnstructuren.

 

2. Formaat: dit is de grootte van een vorm. Of iets groot is of klein hangt af van de omgeving en de menselijke maat.

 

3. Vormsoort: dit is een groep vormen die dezelfde kenmerken of vormaspecten heeft. Zo horen bv. driehoeken en vierkanten tot de geometrische vormen omdat ze met liniaal en passer gemakkelijk getekend kunnen worden.

- ruimtelijke vormen

- vlakke vormen

- basisvormen

- geometrische vormen

- organische vormen

 

4. Betekenis van vormen: Denk aan een hart, eenvoudige vorm, eenvoudige betekenis. Maar ook de gebogen vorm van dit Senseo-apparaat is opzettelijk; een butler die voorover buigt om jou een kop koffie in te schenken.

BASISVORMEN

Vormen die je niet verder kunt vereenvoudigen noem je basisvormen. Ottewel de meest eenvoudige vormen. Zo heb je platte (2D) basisvormen en ruimtelijke (3D) basisvormen. Van een platte basisvorm kun je een ruimtelijke basisvorm maken. Van een 4kant kun je dus een kubus maken, van een 3hoek een piramide of kegelvorm, van een cirkel een bol, etc. Er komt dan dus een dimensie bij namelijk de diepte. Deze basisvormen zijn geometrische vormen, wiskundige vormen die je met liniaal en passer kunt tekenen.

Vormsoort: Een vorm kan zeer lijken op een echt object (realistisch) of mooier zijn dan in de werkelijkheid (geïdealiseerd), vervormd (gedeformeerd) of enigszins vereenvoudigd zijn (gestileerd). Als een vorm niet snel of helemaal niet herkenbaar is noemen we het abstract.

Vormen kun je steeds verder versimpelen, vereenvoudigen. Je gaat steeds verder terug naar de basisvorm. De vorm is dan gestilleerd.

Met behulp van licht- en schaduweffecten, glans en spiegelingen wordt de ruimtelijkheid aangegeven, dit noemen we plasticiteit. De vormen worden bijna zo weergegeven dat het lijkt of je ze echt kunt pakken. Hieronder zie je een afbeelding van Sparnaay. Hier zie je veel plasticiteit. In het werk van Matisse (onder Sparnaay is veel minder plastisch, het lijkt vrij plat.

Vormcontrast

Een contrast is een tegenstelling, bv. lang - kort, dik - dun, zwart - wit, sterk - slap, enz.  Heb je een tegenstelling met vormen dan noem je dit een vormcontrast. Je gebruikt dus 2 vormen die tegen elkaar afsteken in 1 beeld. Ze versterken elkaar; denk maar aan een hele lange en een hele korte meneer naast elkaar; de lange meneer lijkt naast het korte meneertje nog langer en het korte mneertje lijkt nog kleiner naast de lange meneer. Zo is het ook bij een vormcontrast, de tegengestelde vormen versterken elkaar.                                        

Enkele vormcontrasten zijn:

•Hoekig – rond

•Geometrisch – organisch

•Symmetrisch – asymmetrisch

•Ruimtelijk – plat

•Grillig – strak

•Open - gesloten

•Groot - klein

Zijn vormen wiskundige vormen die met een liniaal en passer getekend worden dan noemen we die Geometrische vormen. Voorbeelden van geometrische vormen zijn: vierkanten, cirkels, rechthoeken ect. Geometrische vormen kunnen ook ruimtelijk zijn; kubus, balk, piramide, etc.

Daarnaast heb je organische vormen. Dit zijn vormen afgeleid van vormen uit de natuur, menselijke, dierlijke en plantachtige vormen. Ronde, vloeiende vormen die op natuurlijke wijze gegroeid lijken te zijn.

Vormen kunnen ook open zijn, dan zien we de binnenruimte of je kunt zelfs door het beeld heen kijken. Zo'n beeld heeft een open vorm. Je kunt de binnenruimte van een vorm gedeeltelijk of in zijn geheel zien. Je kunt door de vorm heen kijken, de tussenruimte speelt een belangrijke rol. Het licht speelt met schaduwen. Een open vorm lijkt dan ook lichter.

Soms kun je ook door het materiaal heen kijken, de vorm is dan transparant. Transparante vormen lijken licht, soms zelf breekbaar. Deze vormen geven een contrast met massieve vormen.  

Tegenover een open vorm staat een gesloten vorm. Bij een gesloten vorm kun je de binnenruimte niet zien, de vorm is dicht, zwaar. Deze vorm is van binnen dus helemaal gevuld - dit geeft de vorm een massieve indruk. Massief betekend zwaar, degelijk, stevig.

Een vormcontrast is dus een tegenstelling in vorm, maar heb je vormen die bij elkaar passen, op elkaar lijken, dezelfde eigenschappen hebben dan praat je overe een vormovereenkomst. Hieronder zie je allemaal dezelfde hoekige (geometrische) vormen.

Samengestelde en enkelvoudige vorm: een samengestelde vorm is opgebouwd uit verschillende andere vormen. Het tegenovergestelde is enkelvoudige vorm. De stoel is een samengestelde vorm, het bestaat uit een houten constructie van balkjes en 2 platen triplex.

 

Vorm en restvorm

•Restvorm 2D: de vorm die men niet tekent, maar die overblijft.

•Restvorm 2D: ook wel de overgebleven ruimte tussen dingen.

•Restvorm 3D: de open ruimte in een vorm of tussen meerdere vormen in.

Andere woorden voor vorm en restvorm zijn positieve- en negatieve vorm. Positieve en negatieve vorm worden vooral bij ruimtelijke beelden gebruikt. Zie hieronder de rechter afbeelding. De echte vorm, of de vorm waar het om gaat,  noem je de positieve vorm. De negatieve vorm, zeg maar de tussenruimtes, is de mal die die de gieterij gebruikt om de positieve vorm te kunnen gieten.

 

Vormdoorbrekend is het feit dat je vormen elkaar laat doorbreken. Dit tast het uiterlijk van de vorm aan. Het geeft een speels effect.

 

Om vormen aan te geven kun je er ook een lijn om heen zetten. Donald Duck zou je in de sneeuw niet zien en dus staat er om de vorm Donald een contour. Zie hieronder. Elke vorm, snavel, handen, ogen, worden door contourlijnen aangegeven. Het zijn dus omtreklijnen of buitenlijnen.

3. THEORIE: Leren voor de toets

SCHEMA BEELDENDE MIDDELEN

Beeldende middelen zijn de middelen die je nodig hebt om een beeld/ kunstwerk te maken.

De beeldende middelen zijn in te delen in 3 groepen; materiaal, techniek en beeldaspecten.

Zie het schema hieronder van Dr. Stein:

- Overzicht begrippen - KLEUR

Klik voor vergroting
Klik voor vergroting

- Overzicht begrippen - VORM

Klik voor vergroting
Klik voor vergroting

4. PRAKTIJK OPDRACHT

DE OPDRACHT - beeldend proces

We werken volgens onderstaande stappen. Eerst een stap afmaken voor je naar de volgende gaat.

Orientatie, Schetsen, Eindschets, Eindwerk, Evaluatie en Presentatie in de toetsweek.

Denk aan je tijdsplanning!

Info: architectuur

ARCHITECTUUR:

!!Onderstaande tekst hoef je niet te leren voor de toets!!

Er zijn veel verschillende bouwstijlen. Een bouwstijl is het geheel van de kenmerken waardoor de gebouwen van een bepaald tijdvak, volk of architect zich van andere onderscheiden. Als je naar Europa kijkt begint dit bij de bouwstijl uit Egypte en Babylonie.

 

De Oud-Egyptische architectuur vangt aan bij de vroegste geschiedenis van Egypte en eindigt officieel bij de dood van Cleopatra. Er zijn verschillende invloeden van buitenaf op de bouwstijlen te herkennen. Uiteindelijk mondde het uit op de overgang met de Griekse en later de Romeinse architectuur.

Het bekendste Egyptische bouwwerk dat we kennen is de pyramide, een grafmonument of graftombe waar de Farao's werden begraven.

 

In Babylonië werd er vooral gebouwd met klei, omdat er weinig steen was. De steen die er was werd gebruikt voor tempelmuren. Er werden schitterende afbeeldingen in gekerfd. Deze werden geverfd met felle kleuren of zelfs bedekt met laagjes goud. De Babyloniërs beschouwden het kunnen bouwen als een geschenk van de goden en besteedden er daarom veel aandacht aan. Tempels werden continu verbouwd om de goden zo blij mogelijk te maken. Een traditionale manier van het bouwen van tempels was de Ziggoerat, een tempel in de vorm van een piramide, met een altaar bovenop.

 

Doordat er veel met hout is gebouwd, is er weinig teruggevonden van de antieke Griekse bouwkunst. Later is met gebruik gaan maken van steen, waardoor deze tempels onze enige bronnen zijn. De Grieken bouwden hun tempels zo mooi mogelijk. De tempel was het huis van de god en kon in 3 verschillende stijlen worden gebouwd, nl:
1. De Dorische orde ( vanaf ongeveer 600 v. Chr. )
Hiervan zijn de verhoudingen zwaar, het materiaal is ietwat plomp en dik en het is weinig versiert.
2. De Ionisch orde ( vanaf ongeveer 570 v. Chr. )
Deze is al lichter met meer versiering, de zuilschacht wordt dunner en er wordt meer gekeken naar afwerking.
3. De Korintische orde ( vanaf ongeveer 420 v. Chr. )
Deze werd gemengd met de Romeinse stijl. De zuilen zijn nóg slanker geworden. Het werd heel organisch uitgewerk => met veel bladen en versiering.

Zuilen in de verschillende ordes/stijlen:

1:    2:        3:

1: Dorische orde, 2: Ionische en 3: Korintische orde

 

De Romeinen gebruikten, in tegenstelling tot de Grieken, baksteen en natuursteen voor hun gebouwen. Ook keken ze niet naar schoonheid van gebouwen, maar vooral naar het nut; de gebruikswaarde van een gebouw. De Grieken maakten gebruik van architraafbouw, maar dat hield in dat er veel zuilen nodig waren om het gewicht te dragen. De Romeinen daarentegen hadden de kennis van gewelfbouw en ze ontwikkelden de tongewelven verder tot de kruisgewelven, die uiteindelijk leidde tot de ontwikkeling van koepelgewelven. Ook werden muurvlakken opgevuld om het gewicht te dragen. De tempels werden gebouwd in een mengelmoes van de Griekse stijlen ( Dorisch, Korintisch & Ionisch) maar de tempel was maar van één kant te bereiken en ook stond de tempel op een hoog plateau. Keizers lieten paleizen bouwen in een weelderige stijl, vaak gelijkend aan een tempel. Daarnaast bouwden ze triomfbogen ( rondbogen hadden zij uitgevonden ) om zichzelf te eren.

 

Aan het einde van de elfde eeuw begint de romaanse periode en in de twaalfde eeuw de gotiek.

In 313 wordt het christendom staatsgodsdienst. De christenen hoeven hun geloof en kerkdiensten nu niet meer geheim te houden. Kerkdiensten kon je ze het in het begin eigenlijk nog niet noemen, want er waren helemaal nog geen gebouwen speciaal gemaakt voor het houden van de mis. Deze werden in het geheim bijvoorbeeld in een woonkamer of in kelders gehouden.

Maar welk gebouw was geschikt om als kerk te dienen? In ieder geval niet een Romeinse tempel. Die is ten eerste veel te klein voor grote groepen. Voor de Romeinen diende het gebouw vooral als woonplaats voor het heilige beeld en niet om in samen te komen. Ten tweede wilden de christenen niet een gebouw gebruiken, dat symbool stond voor de heidense godsdienst van de Romeinen. Zij wilden hun eigen kerk.

De oplossing vinden ze bij een ander typisch Romeins gebouw, namelijk de basilica. De basilica was een langwerpig gebouw dat verschillende functies had, zoals marktplaats, maar er werd ook recht gesproken. Het was groot genoeg om veel mensen kwijt te kunnen en had geen enkele band met godsdienst. De basilica werd de basisvorm van de christelijke kerk.

Een romaanse kerk een gebouw dat eerder lang en breed is, dan hoog. Dat komt omdat de bouwtechniek die van het stenen tongewelf is.

 

         

In tegenstelling tot de romaanse kerk, die lang en breed is, valt de gotische kerk op door zijn enorme hoogte. Ze lijkt naar de hemel te reiken. Het tongewelf van de romaanse kerk was hier niet geschikt voor.

In de gotiek ontstaat er een nieuw type gewelf: het kruisribgewelf.

In eerste instantie lijken het 2 tongewelven die dwars op elkaar staan, maar er zijn 2 grote verschillen. Ten eerste is het gewelf niet meer rond, maar spits: er wordt gebruik gemaakt van spitsbogen in plaats van rondbogen. Ten tweede rust niet meer alle gewicht en kracht op de massieve muren, maar op de ribben van het gewelf. Net zoals bij een skelet.

Een dergelijk skelet kan veel meer gewicht en kracht (ver)dragen en een bijkomend voordeel is dat je makkelijk grote ramen in de muren kan plaatsen. De muren hebben namelijk geen dragende functie meer. Desondanks kunnen de kruisribgewelven wel wat hulp gebruiken en daarvoor dienen de luchtbogen en steunberen. Die vangen ook gewicht en kracht op.

 

De oud Griekse en Romeinse bouwkunst werd herontdekt en bewonderd.

Proportie en harmonie waren erg belangrijk, zoals ook in de klassieke oudheid.

 

De Barokke architectuur breekt met de beperkingen van het klassieke bouwen en laat een overdaad aan gebogen, plastische vormen zien.

In de barokke architectuur komt de ware aard van de 'barocco' tot uiting.: OVERDAAD.

 

In de negentiende eeuw werd de interesse voor de oude Griekse en Romeinse Cultuur steeds groter. Rijksgebouwen en kerken werden gebouwd in die stijl ontworpen en gebouwd---Neo Classisisme.

kenmerken Classisisme:

  • teruggrijpen op stijlen uit het verleden
  • de keuze van een stijl werd afgestemd op de functie van het gebouw
  • eclecticisme: vermenging van meerdere, vroegere stijlen

Door de Industriële Revolutie kwamen er nieuwe opdrachtgevers. Naast kerken en stadhuizen moesten er nu ook fabrieken en spoorbruggen gebouwd worden. Omdat deze nieuwe opdrachtgevers zich minder gebonden voelden aan de traditionele vormen, kon de basis worden gelegd voor een nieuwe bouwkunst.

Er werd o.a. gebouwd met nieuwe materialen: glas, staal en metaal.

De Eiffeltoren werd gebouwd voor de wereldtentoonstelling van 1889, inmiddels het beeldmerk van de stad Parijs. Het ontwerp was van ingenieursbureau Eiffel, die ook het vrijheidsbeeld maakten dat Frankrijk aan de Verenigde Staten schonk. De Eiffeltoren bestaat bijna volledig uit smeedijzer, alleen de vier voetstukken van de poten zijn van gietijzer.

Kenmerken:

  • onbevangen gebruik van nieuwe materialen en technieken
  • toepassing van gietijzer, staal en glas
  • toepassing van functionele (skelet)bouwtechnieken in staal
  • de constructie van het gebouw wordt niet verhuld

 

Het modernisme is een verzamelnaam voor vernieuwende stromingen in de kunsten en de westerse maatschappij tijdens de eerste helft van de 20e eeuw.

De term refereert aan een culturele beweging die vooral na de eerste wereldoorlog in verzet komt tegen de traditionele opvattingen en vormen van kunst, architectuur, literatuur, geloof, sociale organisatie en het dagelijks leven.

Kenmerken:

  • Functionalisme in de architectuur van af 1900
    • Het doel van gebruik bepaald de vormgeving van een gebouw
    • De vorm volgt de functie
    • Zuiverheid van vorm en constructie
    • De dragende constructie is skeletbouw
    • Weinig tot geen versiering woonfunctie / functie is het uitgangspunt.

 

 

 

 

 

 

 

 

Oriëntatie

Maak een orientatie document: 

- Open een nieuw document of presentatie.

- Typ bovenaan: FUTURISTISCH GEBOUW

- Typ er onder: soorten gebouwen / plekken gebouwen / soorten vormen / hoe wordt een gebouw een futuristisch gebouw? / enz ...

- Zoek 6 afbeeldingen van futurische gebouwen of gebouwen van de toekomst. 

- Zoek 4 afbeeldingen van klassieke gebouwen: Griekse of Romeinse gebouwen. 

- Lever je document in: Classroom periode 3 - in de map ' Inleveren: ORIENTATIE'.

Schetsen

Bedenk een gebouw in de toekomst.

In de gebouwen die je tekent moet je

  • elementen uit de oudheid toevoegen
  • een vormcontrast toepassen (zie theorie: vorm)

MAAK 5 VLOTTE SCHETSEN OP A3 FORMAAT PAPIER.

Schrijf bij elke schets welk vormcontrast je hebt toegepast.

Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt gekeken in welke mate je breed, diep en samenhangend beeldend onderzoek je hebt gedaan.

Doel:

  • leren via een proces tot eigen en nieuwe ideeen.
  • leren op 1 thema vlotte en toch verschillende schetsen te maken
  • de vormcontrasten leren en deze leren toepassen in eigen werk
  • leren toekomstig te denken, inleven, vooruit denken
  • laten inspireren door de klassieken

 

Oefening 2 puntsperspectief

Maak deze oefening voordat je je eindschets gaat maken.

Opdracht: Teken een huis in kloppend 2 puntsperspectief

Benodigdheden: PAPIER, GRIJS POTLOOD, LINIAAL, GUM

Kijk dit filmpje voor extra uitleg hoe je in 2 puntsperspectief tekent.

Teken bijvoorbeeld een huis zoals in het stappenplan hieronder.

Eindschets

Maak je eindschets op A4 papier

Pas 2 puntsperspectief toe

Doel:

  • leren ideeen te combineren tot een fris en nieuw ontwerp
  • leren dat vormen belangrijk zijn
  • leren een net en overzichtelijk eindontwerp te maken
  • perspectief leren toepassen om diepte te suggereren

Eindwerk

Maak je eindwerk op A2 formaat papier.

Werk je eindschets uit met materiaal naar keuze. Plakaatverf, wasco, krijt, waterverf enz...

Pas het 2-puntsperspectief goed toe.

Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt gekeken in welke mate jij hebt verbeeld wat je uitgangspunt is.

Doel:

  • 2 puntsperspectief toepassen
  • via proces tot een nieuw en verfrissend idee komen
  • leren je in de toekomst in te leven
  • de techniek van materiaal toepassen je eigen maken
  • op groot formaat werken
  • leren een vormcontrast te gebruiken

 

Evaluatie

PRESENTATIE

Presenteer je eindwerk en proces a.d.h.v. de vragen.

-Geef je werk een titel

-Omschrijf je werkstuk (Voorstelling) - je 5 woorden

-Vertel daar waar kan over de beeldaspecten Licht, Kleur, Vorm, Ruimte, Compositie, Textuur, Lijn, Punt (Vormgeving)

-Welk materiaal heb je gebruikt en vertel over de technieken. (Vormgeving)

-Wat ging goed en wat ging minder goed? (proces en techniek)

-Wat heb je geleerd?

Beoordeling

Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.
Op deze onderdelen wordt je aan het einde van de periode beoordeeld.