Kwadratisch verband
In een formule kan een variabele in het kwadraat voorkomen.
Je spreekt dan van een kwadratisch verband.
Voorbeeld
Een vierkant heeft zijden van \(\small{\text{a}}\) cm.
De oppervlakte van het vierkant is \(\small{\text{a} \cdot \text{a} =\text{a}^2}\)
Met de formule \(\small{\text{opp} = \text{a}^2}\) kun je de volgende tabel invullen:
\(\small{\text{a}}\) (cm) |
\(\small{0}\) |
\(\small{1}\) |
\(\small{2}\) |
\(\small{3}\) |
\(\small{4}\) |
\(\small{\text{opp}}\) (cm\(\small{^2}\)) |
\(\small{0}\) |
\(\small{1}\) |
\(\small{4}\) |
\(\small{9}\) |
\(\small{16}\) |
Omdat er in de formule een variabele in het kwadraat voorkomt, spreek je van een kwadratisch verband.
Een kwadratisch verband is geen lineair verband.
De grafiek van een kwadratisch verband is geen rechte lijn.
Voorbeeld
Bij de formule \(\small{\text{opp} = \text{a}^2}\) is een tabel en een grafiek gemaakt.
\(\small{\text{a}}\) (cm) |
\(\small{0}\) |
\(\small{1}\) |
\(\small{2}\) |
\(\small{3}\) |
\(\small{4}\) |
\(\small{\text{opp}}\) (cm\(\small{^2}\)) |
\(\small{0}\) |
\(\small{1}\) |
\(\small{4}\) |
\(\small{9}\) |
\(\small{16}\) |
De grafiek van een kwadratisch verband is een
vloeiende gebogen lijn.
Kwadratisch verband en rekenschema
Bij een kwadratisch verband kun je vaak een rekenschema maken.
Let goed op de rekenvolgorde.
Voorbeeld
Bekijk de formule: \(\small{\text{uitkomst}= 2 \cdot \text{g}^2 +3}\)
Bij de formule hoort het volgende rekenschema:
\(\small{\text{g} \rightarrow\ ..^2 \rightarrow +3 \rightarrow \text{uitkomst}}\)
Met het rekenschema kun je de tabel invullen:
\(\small{\text{g}}\) |
\(\small{\text{-}1}\) |
\(\small{0}\) |
\(\small{1}\) |
\(\small{2}\) |
\(\small{3}\) |
\(\small{4}\) |
\(\small{\text{uitkomst}}\) |
\(\small{5}\) |
\(\small{0}\) |
\(\small{5}\) |
\(\small{11}\) |
\(\small{21}\) |
\(\small{35}\) |
Kwadratisch verband met variabale
Soms komt een variabele in een formule meerdere keren voor.
Let dan bij het invullen op dat je de variabele meerdere keren invult.
En let ook nu goed op de rekenvolgorde.
Bekijk de formule:
\(\small{\text{u}= 2 \cdot \text{g}^2+ 3 \cdot \text{g}}\)
Als \(\small{\text{g}=1}\), krijg je als uitkomst:
\(\small{\text{u}= 2\cdot 1^2 +3 \cdot 1}\)
\(\small{\text{u}= 2 \cdot 1 +3}\)
\(\small{\text{u}= 2+3}\)
\(\small{\text{u}=5}\)
Als \(\small{\text{g}=\text{-}2}\), krijg je als uitkomst;
\(\small{\text{u} = 2 \cdot (\text{-}2)^2 +3 \cdot (\text{-}2)}\)
\(\small{\text{u}=2\cdot 4 + \text{-}6}\)
\(\small{\text{u}=8-6}\)
\(\small{\text{u}=2}\)