2 Animals and pets - grammar and exercises

2 Animals and pets - grammar and exercises

Toolbox

Grammar

Grammar
To do all the assignments correctly, you will need to know a couple of grammar items.
You are going to learn about:

  • Asking questions - Question sentences
  • Negations
  • Personal Pronouns

For each item you have to take a good look at the grammar blocks.
Then you are going to do some exercises.

Good luck!

Grammar - Asking questions

Vragen- Simple present


In de simple present begint een vraag vaak met do of does*.
Na do of does volgt altijd het hele werkwoord.

Voorbeelden:

 

  • They live in Canada.
    Zij wonen in canada

    Do they live in Canada?
    Wonen zij in Canada?

  • A lion eats meat.
    Een leeuw eet vlees.

    Does a lion eat meat?
    Eet een leeuw vlees?

*NB: Bij he/she/it (a lion) gebruik je does; alle ander personen do


Een vraag kan ook beginnen met een vorm van het werkwoord to be.
De vorm van to be komt dan vooraan in de zin.

 

  • She is friendly.
    Zij is vriendelijk.

    Is she friendly?
    Is ze vriendelijk?

  • They are on time.
    Ze zijn op tijd.

    Are they on time?
    Zijn ze op tijd?

 

Een vragende zin kan ook met een van de andere hulpwerkwoorden beginnen.
De vraag begint dan met het hulpwerkwoord.
Voorbeelden

 

  • Have you ever been to Ibiza?
  • Ben je ooit op Ibiza geweest?

  • Shall I have a look?
    Zal ik even kijken?

  • Can I stay at your place tonight?
    Kan ik bij jou blijven vannacht?

  • Mag ik mijn katten meebrengen?
    May I bring my cats?

Toets:Asking questions - Simple present

Need extra practise? Do the exercises below.

Questions in Present simple - extra exercise 1

Questions in Present Simple - extra exercise 2

Grammar - Negations

Ontkenningen-Simple present


In de simple present maak je een ontkenning vaak met do+not of does + not.
In plaats van do not, schrijf je vaak don't.
In plaats van does not, schrijf je vaak doesn't.
Na do not/don't of does not/doesn't volgt altijd het hele werkwoord.

Voorbeelden:

 

  • They live in Canada.
    Zij wonen in Canada.

    They do not/don't live in Canada.
    Zij wonen niet in Canada

  • A lion eats meat.
    Een leeuw eet vlees.

    A lion does not/doesn't eat meat.
    Een leeuw eet geen vlees.

 

Een ontkenning kan ook gemaakt worden met een vorm van het werkwoord to be + not.
Ook nu kun je de afkorting n't gebruiken.

Voorbeelden

 

  • She is friendly.
    Ze is vriendelijk.

    She is not/isn't friendly.
    Ze is niet vriendelijk.

  • They are on time.
    Ze zijn op tijd.

  • They are not/aren't on time.
    Ze zijn niet op tijd.

 

Een ontkennende zin kan ook met een van de andere hulpwerkwoorden + not/n't gemaakt worden.

Voorbeelden

 

  • He has not/hasn't been to Ibiza.
    Hij is niet naar Ibiza geweest.

  • I cannot/can't stay tonight.
    Ik kan niet blijven vannacht.

    We will not/won't leave tomorrow.
    Wij vertrekken niet morgen.

 

Toets:Negations - Simple present

Toets:Negations - Simple present

Need extra exercise? Do the following exercises.

negations in present simple - extra exercise 1

Negations in present simple - extra exercise 2

negations in present simple - extra exercise 3

Grammar - Personal pronouns

 

Persoonlijk voornaamwoord


Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Alle persoonlijke voornaamwoorden zie je in dit schema:

 

Enkelvoud Onderwerp Geen onderwerp
1e persoon I = ik me = mij
2e persoon you = jij you = jou
3e persoon he = hij him = hem
  she = zij her = haar
  it = het it = het
Meervoud    
1e persoon we = wij us = ons
2e persoon you = jullie you = jullie
3e persoon they = zij them = hen/hun

 

Voorbeelden:

 

  • He gives me an apple.
    Hij geeft me een appel.
  • I give you a present.
    Ik geef je een cadeau.
  • I see him in the garden.
    Ik zie hem in de tuin.
  • Give it to me.
    Geef het aan mij.
  • He invited us to his party.
    Hij nodigde ons uit voor zijn partijtje.
  • We gave you lots of cakes.
    We gaven jullie veel koekjes.
  • Can you forgive them?
    Kun je hen vergeven?

Toets:Personal pronouns

Toets:Personal pronouns

Need extra exercise in pronouns? Do the exercises below.

Personal pronouns - extra exercise 1

Personal pronouns - extra exercise 2

Personal pronoun - extra exercise 3

Grammar test

Toets:Toets