Inleiding - Emancipatiebewegingen
Door de industriële revolutie veranderde de maatschappij. Mensen gingen anders leven.
Voor de een pakte dat gunstiger uit dan voor de ander. Fabrikanten werden rijk door de nieuwe economische activiteit. Zij wilden door hun economische succes meer politieke invloed.
De werkers in de fabrieken maakten geen deel meer uit van de plattelandsgemeenschap waar mensen elkaar in tijden van nood hielpen. In de anonieme stad stonden zij onbeschermd in hun nieuwe omgeving. Het was voor fabrieksarbeiders noodzakelijk om zich te organiseren.
Alleen door te strijden voor een betere positie in de maatschappij kon hun leven verbeteren.
Zo maakten verschillende groepen in de maatschappij een emancipatieproces door.
Opkomst socialisme - 1
In de gebieden waar veel fabrieken kwamen en waar de mensen van het platteland naar de steden trokken, waren de leefomstandigheden erg slecht. De meeste fabriekseigenaren hadden weinig belang bij hogere lonen, kortere werkdagen en betere werkomstandigheden.
Arbeiders gingen zich daarom organiseren in vakbonden en politieke partijen. Ze streefden naar betere werkomstandigheden, een normaal loon dat voldoende was om normaal van te leven en betere huisvesting.
De belangrijkste politieke partij voor arbeiders was de SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij) die in 1894 werd opgericht. Arbeiders hadden geen kiesrecht waardoor de partij slechts enkele zetels haalde in het parlement. De vakbonden die werden opgericht per beroepsgroep gingen de strijd aan met fabrikanten om de omstandigheden op het werk te verbeteren.
Opkomst socialisme - 2
Pieter Jelles Troelstra (1860-1930)
Ik was advocaat en een van de belangrijkste socialistische leiders in Nederland. Ruim twintig jaar zat ik voor de SDAP in de Tweede Kamer.
Toen de Russische Revolutie uitbrak in 1917 dacht ik dat de tijd rijp was voor een revolutie in Nederland. Ik riep in november 1918 op tot een socialistische revolutie.
Ondanks de kloof tussen rijk en arm en de grote werkloosheid gebeurde er weinig tot niets. Mijn oproep tot revolutie was mislukt. Het was duidelijk dat hervormingen via het parlement tot stand zouden moeten komen.
Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919)
Ik word beschouwd als een van de grondleggers van het socialisme in Nederland. Ik was predikant maar ging steeds meer aan het geloof twijfelen. Ik trok me de ellende van de arbeiders zo aan dat ik besloot om voor ze te vechten.
Mijn strijd richtte zich tegen de in mijn ogen belangrijkste veroorzakers van de ellende: de Kerk, de overheid en de fabrikanten.
Het was belangrijk om de arbeiders een stem te geven want ze hadden nauwelijks rechten. Ik wilde het liefst een socialistische revolutie op gang brengen om de maatschappij in één keer te hervormen.
Desondanks ben ik ook lid geweest van de Tweede Kamer.
Vakbonden
In gebieden met veel industrie leefden veel arbeidersgezinnen in bittere armoede. Door de ellende was de bereidheid om iets aan de situatie te verbeteren groot.
Arbeiders richtten vakbonden op en dwongen verbeteringen af met demonstraties, stakingen en acties.
Confessionelen - 1
De 19e-eeuwse politiek werd gedomineerd door de liberalen. De politieke vertegenwoordigers van de rijke burgerij wilden de politieke macht eerlijker verdelen. Ook zorgden ze voor een nieuwe grondwet met vrijheid van godsdienst. Tegelijkertijd wilden liberalen een strikte scheiding tussen Kerk en Staat. Katholieke en protestantse scholen kregen geen financiële steun van de liberale overheid maar neutrale openbare scholen wel.
Katholieken en protestanten, confessionelen genoemd, voelden zich achtergesteld en organiseerden zich in politieke partijen. De schoolstrijd begon, waarin de katholieken en protestanten samenwerkten tegen de liberalen.
Ze wilden gelijke rechten en overheidsgeld voor katholieke en protestantse scholen.
Confessionelen - 2
Abraham Kuyper (1837-1920)
Ik was een gereformeerd predikant en oprichter van de eerste politieke partij in Nederland, de ARP (Anti-Revolutionaire Partij).
Ik wilde met de ARP tegenwicht bieden tegen de dominante liberalen en de opkomende socialisten voor wie God nauwelijks nog een rol speelde.
Mede door mijn toedoen kreeg de Nederlandse politiek te maken met de scherpe tegenstelling tussen christelijke partijen en niet-christelijke partijen. Het geloof in God moet volgens mij uitgangspunt zijn van elk handelen, dus ook van de politiek.
Ik heb de emancipatie van de gereformeerden gestimuleerd door de oprichting van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Want ook de universiteiten werden gedomineerd door liberalen die een niet-christelijke wetenschap beoefenden.
Herman Schaepman (1844-1903)
Ik was de belangrijkste leider van de katholieken in de 19e eeuw. Vanaf 1880 zat ik als eerste priester in de Tweede Kamer.
Het katholieke volksdeel was eeuwenlang achtergesteld geweest en dat was te merken. Katholieken voelden zich tweederangsburgers en nauwelijks Nederlander.
Over de situatie van de arbeiders maakte ik me grote zorgen. Het marxisme was de vijand van de Kerk maar het was noodzakelijk dat de positie van katholieke arbeiders zou verbeteren. Daarom waren katholieke vakbonden belangrijk. Aan de ene kant om hun positie te verbeteren en aan de andere kant om hen te behouden voor het katholicisme.
Feminisme
Vrouwen hadden in de 19e eeuw een ondergeschikte positie. Vrouwen werden niet toegelaten tot de universiteit, ontvingen voor hun werk minder loon dan mannen en hadden geen stem- of kiesrecht.
Het feminisme, het opkomen voor gelijke rechten van man en vrouw, was een emancipatiestrijd die zowel in burgerlijke kringen als in arbeiderskringen werd gevoerd.
Vrouwen wilden studeren, zelf een beroep kunnen kiezen en politieke invloed. De strijd van vrouwen uit de burgerij richtte zich vooral op toegang tot onderwijs en het openbare leven. De strijd van vrouwen uit de arbeidersklasse viel grotendeels samen met de algemene strijd voor een beter leven voor arbeiders.
Aletta Jacobs
Aletta Jacobs (1854-1929):
'Ik werd geboren in een welgesteld Joods gezin. Ik wilde net als mijn vader arts worden. Na een brief aan de liberale staatsman Thorbecke kreeg ik toestemming om als proef een jaar te studeren.
Als enig meisje ging ik naar de universiteit in Groningen. Na definitieve toestemming kon ik in 1878 afstuderen als eerste vrouwelijke arts. Ik heb in mijn leven gestreden voor vrouwenkiesrecht. Daarvoor reisde ik heel de wereld over.
In 1922 kon ik, meer dan veertig jaar na het behalen van mijn artsendiploma, voor het eerst mijn stem uitbrengen tijdens de Tweede Kamerverkiezingen.'