Inleiding - Industriële revolutie
Engeland was het land waar de stoommachine het eerst werd gebruikt in fabrieken. De mechanisatie van de productie ging zo snel en er veranderde zoveel tegelijk dat er wordt gesproken van een industriële revolutie.
De nieuwe fabrieken boden veel werkgelegenheid. De machines moesten worden bediend en ook bij de machinale productie van wollen en katoenen stoffen was nog veel handwerk nodig.
Op het platteland groeide de bevolking en er was veel werkloosheid. Daarom trokken steeds meer mensen naar de stad. Deze trek naar de stad zou de maatschappij ingrijpend veranderen.
Het platteland en de agrarische revolutie - 1
Aan de industriële revolutie ging de agrarische revolutie vooraf. Door technische verbeteringen steeg vanaf 1750 de arbeidsproductiviteit in de landbouw. Er werd meer en betere kwaliteit voedsel geproduceerd. Omdat er meer voedsel was, was er sprake van bevolkingsgroei.
De stijgende arbeidsproductiviteit maakte veel arbeiders overbodig. Er ontstond werkloosheid en de armoede nam toe. Het overschot aan arbeidskrachten op het platteland maakte de industriële revolutie mede mogelijk. Er waren immers arbeiders genoeg die de fabrieken in de steden konden bemannen.
Thuisarbeid
In de wintermaanden leefden veel gezinnen op het platteland van de thuisweverij. Op een met de hand aangedreven weefgetouw werden katoenen stoffen geproduceerd. Het was zwaar en eentonig werk maar het leverde wel inkomsten op.
Toen de stoommachine werd ingezet om weefmachines aan te drijven kregen de gezinnen van plattelandsarbeiders het zwaar. Hun producten konden niet concurreren met de snelle machines en de goede kwaliteit katoen die in de fabrieken werd geproduceerd.
Op de afbeelding zie je een thuiswever in Brabant, een schilderij van Vincent van Gogh. Tot het begin van de 20e eeuw trof je ook op het Nederlandse platteland deze vorm van thuisarbeid aan.
Het platteland en de agrarische revolutie - 2
Gewassen
In Groot-Brittannië gingen boeren over van het tweeslag- of drieslagstelsel op wisselbouw. Meerdere gewassen werden elk jaar op een ander stuk grond verbouwd zodat de grond niet uitgeput raakte en ziektes minder snel optraden. Er werden ook steeds sterkere en nieuwe gewassen geteeld, zoals aardappelen, mais en bonen. Deze nieuwe gewassen maakten een snellere en kwalitatief betere productie mogelijk. Een belangrijke verbetering was de strenge selectie van de beste zaden. Zo ontstonden er steeds betere en sterkere gewassen die meer opbrachten.
Landbouwwerktuigen
Niet alleen de landbouwgewassen verbeterden. Er kwamen steeds betere machines die de productie verhoogden. Een verbeterde versie van de ijzeren ploeg en het toenemende gebruik van paarden, in plaats van ossen, als trekdier, maakten het mogelijk om grotere stukken land te bewerken. Steeds meer handwerk werd overgenomen door werktuigen als eggen, maaimachines en dorsmachines.
Enclosures
Van oudsher waren op het Engelse platteland bepaalde gebieden in gemeenschappelijk gebruik. Dorpsbewoners lieten er bijvoorbeeld hun vee grazen of kapten er bomen voor hout. In de achttiende eeuw kwamen de meeste van deze gebieden in bezit van grootgrondbezitters.
De grootgrondbezitters voegden deze stukken grond aaneen tot grote velden die ze omheinden met muren en heggen. Deze enclosurepolitiek leidde in combinatie met technische vernieuwingen tot een enorme stijging van de voedselproductie.
Stoommachine
Na de uitvinding van de stoommachine werd het apparaat in verschillende stappen verbeterd. De industriële revolutie begon met het toepassen van de stoommachine als aandrijver van machines waar eerder het werk werd gedaan met handkracht, waterkracht of windkracht.
Er werden tal van toepassingen bedacht voor de stoommachine. De stoommachine ging een belangrijke rol vervullen in de mijnbouw, de textielindustrie en bij het produceren van gebruiksgoederen.
De machine zorgde voor een revolutionaire verandering in het vervoer. Er kwamen stoomtreinen en stoomschepen. De toepassing van de stoommachine legde zo de basis voor een nieuwe maatschappij: de industriële samenleving. Het produceren voor de wereldmarkt werd mede mogelijk dankzij de stoommachine. Er konden immers grote hoeveelheden goederen worden geproduceerd en deze konden over lange afstanden worden vervoerd.
Fabrieken - 1
De eerste fabrieken werden gebouwd op plekken die op dat moment handig waren. Vaak werden ze gebouwd in de buurt van steenkoolmijnen. Voor de stoommachines in de fabrieken was namelijk steenkool (en ijzererts) nodig. De steenkoolwinning was zwaar en vies werk en niet alleen de mensen die in de mijnen werkten hadden daar last van. Ook de inwoners van de steden en dorpen waar de fabrieken stonden hadden last van de milieuvervuiling die het gevolg was van het gebruik van de steenkool.
Grootgrondbezitters op het platteland die winst maakten met de stijgende voedselproductie, investeerden hun winst vaak in fabrieken. Dit waren meestal textielfabrieken waar met nieuwe machines zoals de Spinning Jenny (1764) werd geproduceerd.
Een stad als Manchester werd een echte industriestad waar in textielfabrieken katoen uit India werd verwerkt tot geweven stoffen.
Fabrieken - 2
Thomas Newcomen (1664-1729)
'Ik ben de uitvinder van de stoommachine. Het principe was vrij simpel: condensatie van stoom in een cilinder. De stoom uit de ketel duwt de zuiger omhoog, zodat er beweging ontstaat. Eenmaal op het hoogste punt spuit er een klein straaltje water in de cilinder. De stoom verandert daardoor weer in water. Er ontstaat een onderdruk. Die onderdruk zorgt ervoor dat de zuiger weer naar beneden zakt. Dat principe heeft onze hele maatschappij veranderd.'
James Watt (1736-1819)
'Ik was niet de eerste die zich bezighield met de stoommachine. Ik wist de bestaande ideeën om te zetten in een machine waarvan de kracht zo groot was dat hij geschikt was voor de aandrijving van vele verschillende machines in alle soorten en maten. Het principe is eenvoudig: met stoom drijf je een wiel aan waarmee je een machine kunt aansturen.'
Slechte omstandigheden - Sociale kwestie
In vrijwel elk land waar fabrieken werden gebouwd, trokken mensen van het platteland naar de stad (verstedelijking). De fabrieken hadden veel mensen nodig, dus de werkgelegenheid in de steden was groot.
Het leven in de stad was erg moeilijk. De werkomstandigheden waren slecht en een goede betaalbare woning vinden was praktisch onmogelijk. Arbeidersgezinnen leefden in zeer armoedige omstandigheden.
De fabrieken waren nog niet veel meer dan gebouwen met machines die bediend werden door arbeiders. Aandacht voor het welzijn en de veiligheid van de arbeiders was er niet of nauwelijks. De machines waren gevaarlijk en er gebeurden dan ook veel ongelukken. Een invalide of zieke arbeider werd afhankelijk van zijn familie. De werkdagen waren erg lang en het loon was bijzonder laag. Ook als alle gezinsleden in de fabriek werkten, was er niet genoeg geld voor eten, drinken en het betalen van de huur.
Kinderarbeid - Sociale kwestie
Omdat de lonen laag waren telde elke cent die verdiend kon worden mee. Het gevolg was dat ook veel kinderen in de fabrieken werkten (kinderarbeid). In de textielindustrie waren kinderen zelfs heel gewild, omdat hun kleine handjes geschikt waren om de draden op de spoelen te geleiden.
Kinderen gingen niet naar school en hadden dus ook weinig van de toekomst te verwachten.
Arbeiderswoningen - Sociale kwestie
De steden waar de fabrieken werden gebouwd waren niet berekend op de vele nieuwe bewoners.
Er waren te weinig woningen en door de schaarste moesten gezinnen veel geld betalen voor een schamel onderdak.
Veel arbeidersgezinnen leefden in vochtige kelderwoningen of kleine kamers. Zelfs een slechte woning was voor hen nauwelijks betaalbaar.