In vrijwel elk land waar fabrieken werden gebouwd, trokken mensen van het platteland naar de stad (verstedelijking). De fabrieken hadden veel mensen nodig, dus de werkgelegenheid in de steden was groot.
Het leven in de stad was erg moeilijk. De werkomstandigheden waren slecht en een goede betaalbare woning vinden was praktisch onmogelijk. Arbeidersgezinnen leefden in zeer armoedige omstandigheden.
De fabrieken waren nog niet veel meer dan gebouwen met machines die bediend werden door arbeiders. Aandacht voor het welzijn en de veiligheid van de arbeiders was er niet of nauwelijks. De machines waren gevaarlijk en er gebeurden dan ook veel ongelukken. Een invalide of zieke arbeider werd afhankelijk van zijn familie. De werkdagen waren erg lang en het loon was bijzonder laag. Ook als alle gezinsleden in de fabriek werkten, was er niet genoeg geld voor eten, drinken en het betalen van de huur.