Gewassen
In Groot-Brittanniƫ gingen boeren over van het tweeslag- of drieslagstelsel op wisselbouw. Meerdere gewassen werden elk jaar op een ander stuk grond verbouwd zodat de grond niet uitgeput raakte en ziektes minder snel optraden. Er werden ook steeds sterkere en nieuwe gewassen geteeld, zoals aardappelen, mais en bonen. Deze nieuwe gewassen maakten een snellere en kwalitatief betere productie mogelijk. Een belangrijke verbetering was de strenge selectie van de beste zaden. Zo ontstonden er steeds betere en sterkere gewassen die meer opbrachten.
Landbouwwerktuigen
Niet alleen de landbouwgewassen verbeterden. Er kwamen steeds betere machines die de productie verhoogden. Een verbeterde versie van de ijzeren ploeg en het toenemende gebruik van paarden, in plaats van ossen, als trekdier, maakten het mogelijk om grotere stukken land te bewerken. Steeds meer handwerk werd overgenomen door werktuigen als eggen, maaimachines en dorsmachines.
Enclosures
Van oudsher waren op het Engelse platteland bepaalde gebieden in gemeenschappelijk gebruik. Dorpsbewoners lieten er bijvoorbeeld hun vee grazen of kapten er bomen voor hout. In de achttiende eeuw kwamen de meeste van deze gebieden in bezit van grootgrondbezitters.
De grootgrondbezitters voegden deze stukken grond aaneen tot grote velden die ze omheinden met muren en heggen. Deze enclosurepolitiek leidde in combinatie met technische vernieuwingen tot een enorme stijging van de voedselproductie.