Economie Kennisbanken vmbo-kgt

Economie Kennisbanken vmbo-kgt

Kennisbank EC

Introductie

Welkom bij de Kennisbank Economie vmbo.
Over de belangrijkste onderwerpen vind je in de Kennisbank uitleg. De leerstof is onderverdeeld in vijf domeinen:

  • Consumeren
  • Produceren
  • Arbeid
  • Overheid
  • Buitenland

Om van start te gaan kies je een van deze vijf domeinen.
Kies vervolgens een van de beschikbare items. Het item opent zich in een popup. 

 

Veel succes!

Consumeren

Behoeften

Primaire en secundaire behoeften

Alles wat je nodig hebt of graag zou willen hebben, noem je je behoeften.

Behoeften kun je onderverdelen in:
- primaire behoeften of basisbehoeften en
- secundaire behoeften of luxe producten.

Wanneer je behoeften groter zijn dan je middelen moet je kiezen. In het vak economie staat kiezen centraal.

Bekijk welke spullen primaire of secundaire producten zijn:

Zolder
Bij veel mensen staat de zolder vol met spullen. Het zijn veelal spullen die je niet dagelijks nodig hebt en dus zijn het veelal secundaire behoeften.

Kleding
De kleding die je draagt als je naar school gaat, behoort tot je primaire behoeften.
Natuurlijk zijn er ook wel kledingstukken, zoals bijvoorbeeld dure merkkleding of een baljurk, die behoren tot de secundaire behoeften.

Slaapkamer
Slapen en dus een bed behoren tot de primaire behoeften.

Badkamer
Je dagelijks wassen en je tandenpoetsen behoren tot de primaire behoeften.
Je mooi maken voor de spiegel is meer een secundaire behoefte.

Keuken
In een koelkast bewaar je eten. Eten behoort tot de primaire behoeften. De koelkast zelf behoort bij ons ook wel tot de primaire behoeften. In veel armere landen is het echter een luxe product.

Huiskamer
Een televisie is bij ons bijna niet meer weg te denken. We rekenen het daarom vaak tot de primaire behoeften.
In veel armere landen is een televisie toch echt nog een luxe product.
Meubels heb je in veel soorten en maten. Een stoel en een tafel behoren tot de basisbehoeften. Maar heb je hele mooie, dure meubels dan rekenen we ze tot de secundaire behoeften.

Primaire en secundaire behoeften

Uitleg over de primaire en secundaire behoeften. 

Inkomstenbronnen

Inkomstenbronnen

Er zijn verschillende manieren om een inkomen te verkrijgen.
Belangrijke inkomstenbronnen zijn:

  • arbeid: je werkt voor een loon of salaris.
  • eigendom: geld op je spaarrekening levert rente op of je verhuurt een stuk grond of een gebouw.
  • een eigen bedrijf: je krijgt de winst die je maakt.

Een inkomen uit arbeid, eigendom of een eigen bedrijf noem je een primair inkomen.

Krijg je een inkomen zonder dat je er een tegenprestatie voor hoeft te leveren dan noem je dat inkomen een secundair inkomen of inkomensoverdracht.

Voorbeelden van inkomensoverdrachten zijn:

  • kindertoeslag: bijdrage van de overheid voor de kosten voor kinderen.
  • huurtoeslag: bijdrage van de overheid voor de huurkosten van een woning.
  • bijstandsuitkering: uitkering voor iemand die geen werk heeft.

Soms krijg je een deel van je inkomen niet in geld maar in producten.
Je noemt dat een inkomen in natura.

Voorbeelden van inkomens in natura zijn:

  • een auto van de zaak.
  • een mobiele telefoon van de baas.
  • een abonnement op een krant of tijdschrift betaald door de zaak. 

Video: Inkomensvormen

Uitlegvideo: Inkomensvormen

Uitgaven

Uitgaven

Uitgaven kun je onderverdelen in drie soorten uitgaven:

  • Incidentele uitgaven: uitgaven die je af en toe doet.
    De aankoop van een nieuwe auto is een incidentele uitgave.

  • Vaste uitgaven of vaste lasten: uitgaven die regelmatig terugkomen en steeds ongeveer even hoog zijn.
    Als je een auto koopt moet je de auto verzekeren. Je betaalt de verzekeringspremie eens per half jaar of eens per jaar.

  • Dagelijkse uitgaven: uitgaven die je heel regelmatig (bijna dagelijks of wekelijks) doet.
    Als je een auto koopt, zul je moeten tanken. Het kopen van benzine reken je tot de dagelijkse uitgaven.

Soorten uitgaven

Bekijk de video.

Afschrijven

Door het rijden met de auto wordt de auto steeds minder waard.
Het bedrag dat de auto per jaar minder waard wordt, noem je de 'afschrijving'.
Afschrijvingskosten zijn een onderdeel van de vaste lasten.

Voorbeeld:
Meneer Derks heeft vier jaar geleden een auto gekocht voor € 14.000.
Nu wil hij een nieuwe auto kopen.
Voor zijn 'oude' auto krijgt hij nog € 8000 terug.

De auto is dus € 14.000 - € 8000 = € 6000 minder waard geworden.
De afschrijving per jaar is € 6000 : 4 = € 1500 per jaar.

Beleggen en speculeren

Beleggen

Bij het beleggen van geld gebruik je geld om er in de toekomst meer geld mee te verdienen. Het beleggen van geld wordt ook wel een belegging genoemd.

Een belegging ga je aan voor een lange termijn, voor bijvoorbeeld 2, 5 of 10 jaar. Beleggen kan je in verschillende dingen, bijvoorbeeld in:

  • aandelen
  • obligaties
  • schaarse goederen zoals goud, zilver, auto’s en kunst
  • onroerend goed zoals woningen en bedrijfspanden
  • cryptocurrency

Mensen die beleggen, worden ook wel beleggers genoemd. Beleggers stoppen alleen ergens geld in als ze denken dat de belegging in de toekomst meer geld waard wordt.

 

 

Speculeren

Bij speculeren wordt er gehandeld in beleggingen op korte termijn.
Mensen die speculeren, worden ook wel speculanten genoemd. Speculanten proberen juist op korte termijn snel de belegging te kopen en te verkopen.
Het verschil tussen beleggen en speculeren zit dus in de termijn. Beleggen is voor de lange termijn, speculeren is voor de korte termijn. De korte termijn is bijvoorbeeld enkele weken, dagen of minuten.

Risiso's van beleggen en speculeren

Aan beleggen en speculeren zijn risico’s verbonden.
De toekomst is onzeker, waardoor er een risico is dat je (een deel van) je inleg verliest. Beleggers en speculanten proberen in te schatten hoe hoog het risico is dat ze verlies lijden of hoeveel geld ze mogelijk zullen verdienen.

Voorbeeld van risico van beleggen
Als je belegt in klassieke auto’s, probeer je op lange termijn de klassieke auto voor een hogere prijs te verkopen. Dit zal gebeuren als de vraag naar klassieke auto’s toeneemt en het aantal klassieke auto’s gelijk blijft, waardoor de prijs stijgt.

Als de vraag naar klassieke auto’s afneemt, zal de prijs van een klassieke auto dalen. Je kunt dan als belegger in klassieke auto’s geen extra geld verdienen, waardoor je verlies maakt op je belegging.

 

Voorbeeld van risico van speculeren
Als je speculeert in goud, handel je op korte termijn in goud. Je koopt het goud en probeert het snel weer voor een hogere prijs te verkopen. Dit gebeurt als de vraag naar goud op korte termijn toeneemt.

Hier bestaat dus het risico dat je een verkeerde inschatting hebt gemaakt en niemand geïnteresseerd is om het goud voor een hogere prijs te kopen. Ook dan kan je verlies maken als je het goud snel weer verkoopt, maar er een lager bedrag voor krijgt.

Budgetteren

Budgetteren

De hoeveelheid geld waarvan een gezin in een bepaalde periode rond moet komen, noem je het budget van het gezin.

Een overzicht van de verwachte inkomsten en de verwachte uitgaven in een bepaalde periode noem je een begroting.

Met budgetproblemen kun je aankloppen bij het NIBUD, het Nationaal Instituut voor BUDgetvoorlichting.

Door het gebruik van apparaten worden apparaten minder waard.
Om als het apparaat is afgeschreven een nieuwe te kunnen kopen, moet je geld reserveren.

Voorbeeld
Je koopt een wasmachine voor € 1500,-.
De verwachting is dat de wasmachine 5 jaar mee kan.
Je verwacht dat dan een nieuwe wasmachine € 1800,- kost.
Per jaar moet je dan reserveren:

Prijzen vergelijken

Als je prijzen gaat vergelijken, maar de hoeveelheden zijn niet gelijk, dan moet je de prijzen omrekenen naar een gelijke hoeveelheid.

Voorbeeld
Van een bepaald artikel zijn twee merken te koop.
- Merk A kost € 10,50 voor 6 kilo.
- Merk B kost € 8,10 voor 4,5 kilo.
Welk merk is het goedkoopst?

Bereken de prijs per kilo.
- Merk A kost per kilo € 10,50 : 6 = € 1,75
- Merk B kost per kilo € 8,10 : 4,5 = € 1,80

Dus merk A is goedkoper dan merk B.

Meer oefenen op studiowiskunde.

Jaarlijkse inkomsten en uitgaven

Door een jaarbegroting in te vullen heb je een beeld van je financiële situatie.

Gokken, wedden en cryptocurrencies

Gokken en wedden

Gokken is een kansspel waarbij de uitkomst onzeker is en vooraf niet te voorspellen valt. De uitkomst komt door toeval tot stand. Tijdens het gokken zet je geld in, waarna je een kans hebt dat je meer geld wint of juist je inleg (gedeeltelijk of geheel) verliest. Bekende voorbeelden zijn fruitautomaten en het roulettespel.

Bij wedden zet je ook geld in op een toekomstige gebeurtenis. Je kan op allerlei uitkomsten wedden. Bij wedden probeer je van tevoren de kans op een bepaalde uitkomst te berekenen en te voorspellen.
Bekende voorbeelden zijn voetbalwedstrijden of paardenraces.

Cryptocurrencies

Cryptocurrencies of cryptogeld is digitaal geld, oftewel digitale munten. De bekendste cryptocurrencies zijn Bitcoin en Ethereum. Ze worden niet uitgegeven door een centrale bank of overheid en daardoor is er geen toezicht op. Cryptocurrencies kunnen door iedereen worden gemaakt. Ze worden verhandeld op online beurzen waar cryptocurrencies worden aangeboden en gevraagd. Door vraag en aanbod komt de prijs tot stand van een cryptomunt, vaak uitgedrukt in een waarde in Bitcoin. 

Cryptocurrencies worden voornamelijk gebruikt en verhandeld om in te beleggen en te speculeren. Beleggers en speculanten proberen de cryptomunten op lange en korte termijn voor een lage prijs in te kopen en voor een hogere prijs te verkopen. De koers (de prijs) van cryptocurrencies kan erg op en neer gaan. Zo kan de koers bijvoorbeeld de ene dag met 30% stijgen, maar op een andere dag met 50% dalen.

 

Risico's en verslaving

Risico’s

Gokken, wedden en het handelen in cryptocurrencies is erg risicovol. Bij gokken en wedden bestaat de kans dat je het ingelegde geld geheel of gedeeltelijk verliest. Bij het handelen in cryptocurrencies bestaat de kans dat je de cryptomunten op een hoge prijs hebt ingekocht en dat de koers van de cryptomunten snel daalt. Het gevolg is dan dat je de cryptomunten alleen voor een lagere prijs kan verkopen en dus (een deel van) je inleg verliest.

Ook is er vanuit de overheid en centrale bank geen toezicht. Vaak is het onduidelijk wie nieuwe cryptocurrencies heeft gemaakt. Oplichting in nieuwe cryptomunten komt dagelijks voor en het gebeurt regelmatig dat beleggers en speculanten een nieuw gelanceerde munt kopen die even later niets meer waard is.

Verslaving

Gokken, wedden en het handelen in cryptocurrencies kan erg verslavend zijn. Het is spannend om geld in te zetten op een onzekere uitkomst en om risico te lopen. Je hersenen maken het hormoon dopamine aan waardoor je je opgewekt en vrolijk voelt. Als je stopt met spelen, mist je lichaam deze spanning. Het risico op een verslaving wordt groter en dat kan allerlei symptomen met zich meebrengen, bijvoorbeeld:

  • verliezen van steeds grotere bedragen;
  • steeds vaker bezig zijn met gokken, wedden en cryptocurrencies;
  • ontkenning van het probleem;
  • steeds meer stress;
  • neerslachtig of zelfs depressief worden.

Kiezen en schaarste

Kiezen en schaarste

In het vak economie gaat het om kiezen.
Economen bestuderen hoe gezinnen, bedrijven en de overheid kiezen uit verschillende mogelijkheden.

Alles wat je nodig hebt of graag zou willen hebben, noem je je behoeften.
Omdat je behoeften altijd groter zijn dan je middelen, moet je kiezen.
Behoeften kun je onderverdelen in primaire behoeften (basisbehoeften) en secundaire behoeften (luxe producten).

Voorbeelden

primaire producten secundaire producten
kleding die je draagt als je naar school gaat kleding die je draagt als je naar een schoolfeest gaat
meubels: bed, bank, bureau design kast of luxe wandklok
tandpasta en zeep opmaakspullen
brood, melk champagne


Van niet alle producten is het even duidelijk of ze tot de primaire of secundaire producten horen. Een televisie of computer is bij ons bijna niet meer weg te denken. Maar in veel armere landen is een televisie of een computer toch echt nog een luxe product.

Producten kun je onderverdelen in:

  • vrije producten: producten waar je vrij over kunt beschikken, zoals bijv. zonlicht.
  • economische producten: producten die geld kosten. Economische producten worden door de overheid of door bedrijven geleverd.

Bij het kopen van economische producten moet je keuzes maken.
Economische producten zijn daarom schaars.

Koopgedrag

Koopgedrag

Bij het kopen van producten heb je vaak de keuze uit verschillende merken. Het is vaak niet eenvoudig om de juiste keuze te maken. Welke keuze je maakt hangt af van je koopgedrag.

Je koopgedrag is de manier waarop je aankopen doet.
Je koopgedrag wordt bepaald door factoren als:
- je persoonlijke smaak
- reclame
- de verkoper
- je vrienden en familie
- je budget.

Commerciële en ideële reclame

Een ondernemer probeert met reclame jouw koopgedrag te beïnvloeden.
Hij/zij wil meer producten verkopen en zo meer winst maken.
Reclame die tot doel heeft de winst te vergroten, noem je commerciële reclame.

Niet alle reclame is commerciële reclame. Soms is reclame gericht op het doorgeven van een belangeloze boodschap. Die reclame noem je ideële reclame.
Veel ideële reclame wordt verzorgd door SIRE (Stichting Ideële REclame).

Vergelijkend warenonderzoek

Je koopgedrag kan ook worden beïnvloed door een vergelijkend warenonderzoek.
Een vergelijkend warenonderzoek is een test van een aantal soortgelijke producten.
De producten worden vergeleken op bijvoorbeeld gebruiksgemak, kwaliteit, energieverbruik, veiligheid en prijs.
Hieronder zie je een onderzoek naar auto's die allemaal ongeveer € 20.000,- kosten.

Consumentisme

Bij het kopen van producten heb je vaak de keuze uit verschillende merken.
Voor jou als consument is het vaak moeilijk om zelf te controleren of de fabrikant van het product de juiste informatie geeft. Om toch de juiste keuze te maken, kun je hulp krijgen van een consumentenorganisatie.
Voorbeelden van consumentenorganisaties zijn de Consumentenbond, de ANWB en Vereniging Eigen Huis.

Het streven van consumenten om door zich te organiseren meer invloed te hebben op de fabrikanten noem je consumentisme.

Video: Consumentenorganisatie

Uitlegvideo: Consumentenorganisaties

Koopgedrag - financiële geletterdheid

Koopgedrag - financiële geletterdheid

Bij het kopen van producten heb je vaak de keuze uit verschillende merken. Het is vaak niet eenvoudig om de juiste keuze te maken. Welke keuze je maakt, hangt af van je koopgedrag!!

Je koopgedrag is de manier waarop je aankopen doet.
Je koopgedrag wordt bepaald door factoren als:
- je persoonlijke smaak
- reclame
- de verkoper
- je vrienden en familie
- je budget.

Commerciële en ideële reclame

Reclame kun je onderverdelen in:

  • Commerciële reclame: reclame die bedoeld is om je koopgedrag te beïnvloeden. Een ondernemer maakt reclame om meer producten te verkopen en zo meer winst te maken. 
  • Ideële reclame: reclame die bedoeld is om je gedrag te beïnvloeden. Via ideële reclame wordt een belangeloze boodschap doorgegeven. Veel ideële reclame wordt verzorgd door SIRE (Stichting Ideële REclame).

Veel bedrijven maken reclame op televisie.
Op NPO 1, 2 en 3 wordt de reclame tussen de programma's uitgezonden in STER-blokken.
Maar ook tijdens de programma's wordt er wel eens reclame gemaakt.
Denk maar eens aan de reclameborden langs het veld bij een voetbalwedstrijd.

Ook via sponsoring kan een bedrijf reclame maken. Veel sportverenigingen hebben op hun kleding de naam van een bedrijf staan. Het bedrijf betaalt hiervoor geld aan de vereniging. Het bedrijf is de sponsor van de vereniging. 

Koopovereenkomst

Koopovereenkomst

Als een koper en verkoper het eens zijn over het gekochte artikel en de prijs, spreek je van een koopovereenkomst.
Een koopovereenkomst kan zowel mondeling als schriftelijk worden aangegaan.

Een geldige koopovereenkomst voldoet aan drie voorwaarden:
voorwaarde 1: wilsovereenstemming
voorwaarde 2: vrije wil
voorwaarde 3: handelingsbekwaam

Wilsovereenstemming
De koper en verkoper zijn het met elkaar eens over de producten en de prijs.

Vrije wil
De overeenkomst is in vrije wil afgesloten.
Er mag dus geen sprake geweest zijn van dwang, dwaling of bedrog

Handelingsbekwaam
Je bent handelingsbekwaam als je 18 jaar of ouder bent en niet onder curatele staat. Je kunt door de rechter onder curatele gesteld worden als je niet zelf de gevolgen van je handelen kunt overzien. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als je geestelijk gehandicapt, verslaafd of failliet bent.

Geld

Geld

Geld is een algemeen aanvaard betaalmiddel: iedereen accepteert het en je kunt er verschillende producten mee kopen.

Vaak worden er drie functies van geld onderscheiden.

  • Geld als ruil- of betaalmiddel: geld wordt gebruikt om producten mee te kopen;
  • Geld als rekenmiddel: geld wordt gebruikt om aan te geven hoeveel een product waard is.
  • Geld als spaar- of oppotmiddel: geld wordt gebruikt om te sparen, zodat het op een later moment gebruikt kan worden.

 

Video: De functies van geld

Uitlegvideo: De functies van geld

Directe of indirecte ruil

Je kunt op twee verschillende manieren goederen of diensten 'ruilen':

  • Directe ruil:
    Wanneer een product of dienst tegen een product of dienst wordt geruild.
    Voorbeeld: Als je in ruil voor het wassen van je vaders auto een nieuwe voetbal van hem krijgt.

  • Indirecte ruil:
    Als je geld gebruikt om een product te kopen.
    Voorbeeld: Je betaalt € 10,- aan de sportwinkel voor een nieuwe voetbal.

Betalen

Je kunt op verschillende manieren betalen:

  • met munten en bankbiljetten (chartaal geld).
  • met geld dat op een betaalrekening bij een bank staat (giraal geld).

Er zijn verschillende manieren om giraal te betalen.

  • Internetbankieren. Met een pasje of een code log je in op je computer en kun je via je computer bedragen overboeken, je saldo bekijken en al je geldzaken in de gaten houden.
  • Pinnen. Met je pinpas kun je in winkels betalen of geld opnemen bij een geldautomaat.
  • Creditcard. Met je creditcard kun je betalen door een handtekening te zetten. Het bedrag wordt pas later van je bankrekening afgeschreven.
  • Machtiging. Je kunt een bedrijf het recht geven om een bedrag van je bankrekening af te schrijven.

Video: Giraal en chartaal geld

UItlegvideo: Giraal en chartaal geld

Huurkoop

Dure goederen kun je vaak met een gespreide betaling kopen.
Op het moment dat je de koop sluit, betaal je een deel van de prijs, de aanbetaling.
De rest betaal je in termijnen.
Huurkoop en koop op afbetaling zijn twee verschillende vormen van kopen met een gespreide betaling. Het verschil is het moment waarop je eigenaar wordt.
Bij huurkoop word je eigenaar van het product na de betaling van de laatste termijn.
Bij koop op afbetaling word je eigenaar op moment van levering van het product.

Een voordeel van huurkoop of koop op afbetaling is dat je het geld niet in één keer hoeft te hebben.
Nadeel van betaling in termijnen is dat je vaak meer betaalt dan bij betaling ineens.

 

 

Video: Huurkoop en koop op afbetaling

Uitlegvideo: Huurkoop en koop op afbetaling

Koopkracht en inflatie

Koopkracht en inflatie

De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je je koopkracht.
Je koopkracht hangt af van: 

  • je inkomen: hoe hoger je inkomen, hoe groter je koopkracht.
  • de prijzen van producten: hoe hoger de prijzen, hoe kleiner je koopkracht.

Het duurder worden van producten noem je inflatie.
Inflatie kun je onderverdelen in:

  • bestedingsinflatie.
  • kosteninflatie.

Als er inflatie is, kun je minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld: de koopkracht neemt af.

Bestedingsinflatie

Als producten duurder worden omdat er veel vraag naar die producten is, noem je dat bestedingsinflatie.

Als het economisch goed gaat in een land,
gaan veel mensen steeds meer verdienen.
Als mensen meer gaan verdienen, gaan ze meer kopen.
Er is dan een grotere vraag naar producten.
De prijzen van de producten zullen stijgen.
Er is sprake van bestedingsinflatie.

Kosteninflatie

Als producten duurder worden omdat het maken van de producten duurder wordt, noem je dat kosteninflatie.

Bij het maken van een product heb je te maken met verschillende kosten.
Voorbeelden van kosten zijn materiaalkosten, reclamekosten, personeelskosten, enz.

Als de kosten stijgen, wordt de verkoopprijs van het product ook vaak hoger.
Er is sprake van kosteninflatie.

Prijscompensatie

Als een werknemer loonsverhoging krijgt omdat alles duurder is geworden, noem je dat prijscompensatie.
Als er sprake is van prijscompensatie, neemt het loon toe met het inflatiepercentage.

Voorbeeld
In 2016 verdient de heer De Wagt € 50.000,-.
De inflatie is 4% per jaar.
De heer De Wagt krijgt prijscompensatie.

De heer De Wagt krijgt dus een loonsverhoging van 4%.
Dat is 0,04 x € 50.000,- = € 2000,-.
De heer De Wagt gaat in 2017 dus € 52.000,- verdienen.

Reële loonsverhoging

Krijgt een werknemer een loonsverhoging die hoger is dan de inflatie, dan spreek je van een echte loonsverhoging of een reële loonsverhoging.

  • Als er inflatie is, zullen werknemers meer willen verdienen.
    Krijgen ze meer loonsverhoging dan de inflatie, dan is er sprake van een reële loonsverhoging.
    Door een reële loonsverhoging neemt de koopkracht toe.

  • Een reële loonsverhoging betekent ook meer kosten voor de werkgever. De werkgever zal proberen die extra kosten door te rekenen in de verkoopprijs van zijn producten. Het gevolg van de loonsverhoging is dan kosteninflatie.

Video: Inflatie

Uitlegvideo: Inflatie

Wonen

Wonen

Woningen heb je in allerlei soorten en maten.
Je kunt woningen huren of kopen.

huren kopen

Huren

Voordelen:

  • flexibel
  • groot onderhoud is voor rekening van de verhuurder
  • sociale woningbouw zorgt ervoor dat er woningen met een lage huur zijn voor mensen met een laag inkomen

Nadelen

  • je bouwt geen vermogen op
  • je mag je huis niet verbouwen zonder toestemming van de verhuurder

De overheid heeft de volgende regels vastgesteld:

  • Koop/dood breekt geen huur
    Bij verkoop van een woning of het overlijden van de verhuurder kan de huurder niet uit het huis worden gezet.

  • Reden voor opzegging
    - De huurder gedraagt zich niet goed.
    - De verhuurder heeft de woning zelf nodig.
    De verhuurder moet voor vervangende woonruimte zorgen.

  • Hoogte huur (Huisvestingswet 2014)
    De hoogte van de huur is afhankelijk van de kwaliteit van de woning. Er wordt gekeken naar het soort woning, de oppervlakte van de woning, het aantal kamers en de ouderdom van de woning.
    De huurprijs mag één keer per jaar verhoogd worden.

Kopen

Voordelen:
- je bouwt vermogen op,
- je kunt je huis verbouwen zoals jij dat wilt,
- je hebt belastingvoordeel door de renteaftrek van je hypotheek.

Nadelen:
- je bent zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van je huis,
- je bent minder flexibel. 

Sparen

Sparen

Sparen is het niet uitgeven van geld.
Als je spaart, kun je nu minder kopen, maar straks meer.
Je verplaatst koopkracht van nu naar de toekomst.

Er zijn verschillende redenen om te sparen. 

  • Je kunt bijvoorbeeld sparen met een doel.
    Je weet dan al waar je spaargeld voor bestemd is, bijvoorbeeld voor een nieuwe televisie of een nieuwe mobiele telefoon.

  • Je kunt sparen uit voorzorg.
    Je weet dan nog niet waar je spaargeld voor bestemd is.
    Je spaart voor onvoorziene uitgaven, bijvoorbeeld voor een reparatie van de wasmachine.

Rente berekenen

Als je geld spaart op een spaarrekening bij een bank krijg je rente.
Het bedrag dat je aan rente krijgt is meestal een percentage van het bedrag dat je op de rekening hebt staan.

Voorbeeld
Jantine heeft € 1200,- op een spaarrekening staan.
De bank geeft 5% rente.
Jantine neemt geen geld op van haar rekening.

Je berekent het banksaldo van Jantine na 1 jaar als volgt:

  • startbedrag: 100%; rente: 5%; bedrag na 1 jaar: 105%
  • 105% = 1,05
  • bedrag na 1 jaar: 1,05 x € 1200,- = € 1260,-

Je berekent het banksaldo van Jantine na 2 jaar als volgt:

  • bedrag na 2 jaar: 1,05 x € 1260,- = € 1323,-

Reële rentepercentage

Als je geld op een spaarrekening zet, wordt het bedrag steeds hoger doordat je rente krijgt. Maar als de prijzen stijgen, is het nog maar de vraag of je meer kunt kopen met je gespaarde geld.

Het rentepercentage dat een bank geeft, noem je het nominale rentepercentage.
Als het inflatiepercentage hoog is, moet het nominale rentepercentage nog hoger zijn om mensen over te halen om te gaan sparen.

Er geldt:
nominale rentepercentage - inflatiepercentage = reële rentepercentage

Video: Inflatie en sparen

Uitlegvideo: Inflatie en sparen

Sparen, lenen en rente

Sparen, lenen en rente

Sparen is het niet uitgeven van geld. Als je spaart, kun je nu minder kopen, maar straks meer.
Je kunt sparen met een doel: je weet waar je spaargeld voor bestemd is.
Je kunt ook sparen uit voorzorg: je weet dan nog niet waarvoor je spaart.

Lenen is het geld van een ander gebruiken. Als je geld tekortkomt, kun je geld lenen.
Je moet het geld dat je leent terugbetalen. Je noemt dat aflossen.

Als je leent, kun je nu meer kopen, maar straks minder. Als je geld wilt lenen, kan dat van iemand die je kent. Maar je zou ook naar een bank kunnen gaan om geld te lenen.

Als je geld van een bank leent, betaal je rente aan de bank. Rente is de vergoeding voor het uitlenen van geld.
Het rentebedrag dat je betaalt, hangt af van:

  • het bedrag dat je leent
  • de tijd dat je het geleende bedrag in je bezit hebt
  • het rentepercentage dat de bank rekent

Let op: met het betalen van rente blijft de schuld gelijk.
De schuld wordt alleen kleiner als je aflost.

Het bedrag dat een bank aan rente rekent, is meestal een percentage van het bedrag dat je leent.

Hoeveel je kunt lenen, hangt onder andere af van je inkomen en je soort baan.
Heb je een hoog inkomen en een vaste baan, dan kun je meer lenen dan met een laag inkomen en een tijdelijke baan.

Lenen

Lenen

Lenen is het geld van een ander gebruiken.
Het lenen van geld noem je ook wel krediet krijgen.
Het terugbetalen van een lening noem je aflossen.
Als je leent, kun je nu meer kopen, maar straks minder:
je verplaatst koopkracht van de toekomst naar nu.

Als je bij een bank geld wilt lenen, zal de bank willen weten of je de lening terug kunt betalen. De bank wil enige zekerheid.

De bank zal vragen:

  • Naar de hoogte van je inkomen.
    Iemand met een hoog inkomen zal van de bank eerder een lening krijgen dan iemand met een laag inkomen.

  • Of je nog andere schulden hebt.
    Iemand die al veel schulden heeft zal van de bank niet zo snel nog een lening krijgen.

Rente berekenen

Als je geld leent bij een bank betaal je rente. Het bedrag dat je aan rente betaalt is meestal een percentage van het bedrag dat je hebt geleend.

Voorbeeld
Jantine heeft € 5.000,- bij een bank geleend.
De bank rekent 8% rente.
Jantine lost aan het eind van ieder jaar € 1000,- af.

Aan het einde van het eerste jaar betaalt Jantine:

  • 8% rente is 0,08 x € 5000,- = € 400,-
  • Aflossing € 1000,-
  • Totaal te betalen € 1400,-. Saldo na 1 jaar € 4.000,-

Aan het einde van het tweede jaar betaalt Jantine:

  • 8% rente is 0,08 x € 4000,- = € 320,-
  • Aflossing € 1000,-
  • Totaal te betalen € 1320,-. Saldo na 2 jaar € 3.000,-

Krediet

Als je voor het kopen van producten geld leent bij een bank, noem je de lening ook wel een consumptief krediet.

Twee vormen van een consumptief krediet zijn:

  • een persoonlijke lening.
  • een doorlopend krediet

Een persoonlijke lening kent een vast aflossingsschema. De looptijd van de lening en het bedrag dat per maand betaald moet worden, staan van te voren vast.

Bij een doorlopend krediet kan de lener tot een afgesproken bedrag een tekort hebben op zijn rekening bij de bank. De rekeninghouder mag tot het afgesproken bedrag rood staan.

Huurkoop of koop op afbetaling

Dure goederen kun je vaak met een gespreide betaling kopen.
Op het moment dat je de koop sluit, betaal je een deel van de prijs, de aanbetaling. De rest betaal je in termijnen.

Deze vorm van kopen wordt huurkoop of koop op afbetaling genoemd.
Het verschil tussen huurkoop en koop op afbetaling is dat je bij koop op afbetaling meteen eigenaar wordt. Bij huurkoop wordt je pas eigenaar als je de laatste termijn betaald hebt.

Huurkoop en koop of afbetaling zijn eigenlijk ook vormen van lenen.

Hypotheek

Hypotheek

Een lening om een huis te kopen, noem je een hypotheek.
Het huis dient als onderpand. Het huis geeft de bank zekerheid. De bank mag het huis verkopen als de koper niet in staat is de hypotheek af te lossen.

De hypotheekgever is de koper van het huis: hij geeft het huis als onderpand.

De hypotheeknemer is de bank die het geld uitleent: de bank neemt het huis als onderpand.

Hypotheekvormen

Er zijn verschillende hypotheekvormen.

Een hypotheek waarbij je jaarlijks hetzelfde bedrag aflost, noem je een lineaire hypotheek. De totale lasten worden dan ieder jaar lager.

 

 

Bij een annuïteiten hypotheek blijven de lasten per jaar gedurende de gehele looptijd gelijk.
Het aflossingsdeel in de jaarlast wordt steeds groter.
Het rentedeel wordt steeds kleiner.

Video - hypotheekvormen

Bekijk de video.

Hypotheekvormen

Er zijn verschillende hypotheekvormen.

Een spaarhypotheek is een hypotheek waarbij je tijdens de looptijd niet aflost. Wel wordt er maandelijks een bedrag (de premie) op een spaarrekening gezet. Aan het einde van de looptijd moet het bedrag op die spaarrekening gelijk zijn aan het af te lossen bedrag.

 

 

 

Bij een aflossingsvrije hypotheek wordt tijdens de looptijd alleen rente betaald; er wordt niet afgelost. Aan het eind van de looptijd is de schuld nog net zo hoog als aan het begin.

 

Let op:
Sinds 2013 zijn er een nieuwe wetgeving rond hypotheken.
Alleen als je direct begint met aflossen, heb je recht op hypotheekrenteaftrek.
Hierdoor worden de spaarhypotheek en de aflossingsvrije hypotheek bijna niet meer afgesloten. Mensen die een hypotheek hebben van voor 2013 hebben nog wel recht op hypotheekrenteaftrek.

 

Video: starterslening

Bekijk de video.

 

Banken

Banken

Een bank is een financiële instelling waar je terecht kunt voor veel verschillende activiteiten:

  • het verzorgen van betalingen;
  • het lenen en sparen van geld;
  • het kopen en verkopen van buitenlands geld;
  • het sluiten van een verzekering;
  • het afsluiten van een hypotheek;
  • het kopen en verkopen van waardepapieren, zoals aandelen.

Banksaldo

Als je een betaalrekening hebt bij een bank, krijg je regelmatig een (digitaal) overzicht van je betalingen.
Op zo'n overzicht kun je zien hoeveel geld van je rekening is afgeschreven of hoeveel geld er is bijgeschreven.
Op je telefoon of computer kun je ook je saldo checken.
Een positief saldo noem je een creditsaldo.
Een negatiefsaldo is een debetsaldo.

De Nederlandsche Bank

Toezicht op alle banken in Nederland

Indexcijfers

Indexcijfers

Om verschillende ontwikkelingen met elkaar te kunnen vergelijken, wordt vaak met indexcijfers gewerkt.
Een indexcijfer geeft de procentuele verandering weer ten opzichte van het basisjaar.
Het basisjaar is het uitgangspunt en wordt op 100 gesteld. Het basisjaar hieronder is 2010.

 

2010    

2012    

2014    

2016    

2018    

Landbouw    

100

109

112

114

117

Horeca

100

113

112

117

118

Onderwijs

100

108

112

112

116

 

In de tabel worden de ontwikkelingen van de lonen in drie bedrijfstakken vergeleken.
Het basisjaar is 2010. Uit de tabel kun je onder andere afleiden dat:

  • In 2012 waren de lonen in de landbouw 9% hoger dan in 2010.
  • In 2018 waren de lonen in de landbouw 17% hoger dan in 2010.
  • In 2014 waren de lonen in de horeca lager dan in 2012.
  • Tussen 2014 en 2016 zijn de lonen in het onderwijs niet veranderd.

Rekenen met indexcijfers - 1

Voorbeeld
In de tabel zie je loonontwikkeling in een bepaalde bedrijfstak.
Het basisjaar is 2016.

 

  • Als je in deze bedrijfstak werkt, is je loon in 2017 4% hoger dan in 2016.
  • Als je in 2016 € 1500,- verdient, kun je uitrekenen hoeveel je in 2017 verdient: 1,04 x € 1500,- = € 1560,-
  • Als je in deze bedrijfstak werkt, is je loon in 2018 1% lager dan in 2016.
  • Als je in 2016 € 1500,- verdient, kun je uitrekenen hoeveel je in 2018 verdient: 0,99 x € 1500,- = € 1485,-

Rekenen met indexcijfers - 2

Voorbeeld
In de tabel zie je prijsontwikkeling van een bepaalde productgroep.
Het basisjaar is 2016.

 

Het indexcijfer dat hoort bij 2017 bereken je als volgt:
€ 840/€ 800 = 1,05      indexcijfer = 105
De prijs is met 5% gestegen ten opzichte van het basisjaar.

Het indercijfer dat hoort bij 2018 bereken je als volgt:
€ 784/€ 800 = 0,98      indexcijfer = 98
De prijs is met 2% gedaald ten opzicht van het basisjaar.

Video: Indexcijfers

Uitlegvideo: Indexcijfers

Consumeren en milieu

Consumeren en milieu

Doordat mensen consumeren, produceren ze afval. Afval vervuilt het milieu.
Milieuvriendelijk gedrag is gedrag dat erop gericht is de afvalberg niet te groot te laten worden en weinig schade veroorzaakt aan de leefomgeving.

Voorbeelden van milieuvriendelijk gedrag:

Video: Milieu en economie

Uitlegvideo: Milieu en economie

Schadeverzekeringen

Schadeverzekeringen - 1

Je loopt verschillende financiële risico's, bijvoorbeeld dat je huis afbrandt, of dat je fiets wordt gestolen of dat je ongeluk krijgt en naar het ziekenhuis moet. Door je te verzekeren dek je je in tegen deze financiële risico's. De risico's zijn dan voor een verzekeringsmaatschappij.

Voor een verzekering betaal je aan de verzekeringsmaatschappij iedere maand of ieder jaar een premie. Je krijgt dan een polis: het schriftelijke bewijs dat je een verzekering hebt afgesloten.

Een verzekeringsmaatschappij noem je een verzekeraar.
De verzekeringsnemer is de klant die de verzekering afsluit.

Video: Verzekeren

Uitlegvideo: Verzekeren

Schadeverzekeringen - 2

Je kunt je verzekeren tegen allerlei soorten schade: diefstal, inbraak, ziektekosten, kosten van verkeersongelukken, enzovoort.
Een verzekering tegen schade noem je een schadeverzekering.

Schadeverzekeringen - 3

De overheid heeft bij wet geregeld dat je verplicht bent de schade die je aan anderen toebrengt te vergoeden.
Je bent voor die schade wettelijk aansprakelijk.

Er zijn verschillende wettelijk-aansprakelijkheidsverzekeringen:

  • WAM: Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Als je met een auto, motor of bromfiets rijdt, ben je verplicht je te verzekeren tegen schadegevallen.
  • APV: Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren. Je bent verzekerd als je schade veroorzaakt bij een ander. Deze verzekering is niet verplicht.

Een bekende schadeverzekering is de ziektekostenverzekering.
Deze verzekering vergoedt kosten als doktersbezoek, opname in het ziekenhuis, fysiotherapeut, enzovoorts. Vaak worden ook medische hulpmiddelen, zoals steunzolen, vergoed.

In Nederland is iedereen verplicht een basisverzekering voor noodzakelijke zorg af te sluiten. Voor extra zorg kan op basis van de eigen wensen en behoeften een aanvullende verzekering worden afgesloten.

Video: Aansprakelijkheidsverzekering particulieren

Uitlegvideo: Aansprakelijkheidsverzekering particulieren

Schadeverzekeringen - 4

Een reisverzekering vergoedt schade als je op vakantie bent. Je kunt zowel schade aan je spullen als ziektekosten verzekeren. De hoogte van de premie hangt vaak af van:

  • de bestemming, Europa of buiten Europa,
  • een winter- of zonbestemming,
  • de waarde van je spullen die je bij je hebt.

 

Onder de inboedel versta je alle spullen in je huis, die je mee kunt nemen als je gaat verhuizen. Een inboedelverzekering verzekert de schade aan je inboedel.

Een woonhuisverzekering noem je een opstalverzekering. Deze verzekert schade aan het huis, niet de inboedel. Een opstalverzekering wordt afgesloten door de eigenaar van een huis.

Sommenverzekering

Sommenverzekering - 1

Bij een verzekeringsmaatschappij kun je een sommenverzekering afsluiten.
Een sommenverzekering keert een afgesproken bedrag uit bij een bepaalde gebeurtenis.

Voorbeelden zijn:
- een uitkering als je komt te overlijden,
- een uitkering als je met pensioen gaat,
- een uitkering als je kinderen gaan studeren.

Het verschil tussen een schadeverzekering en een sommenverzekering is dat de verzekeringsmaatschappij bij een sommenverzekering van te voren weet dat er uitgekeerd gaat worden. Bij een schadeverzekering wordt alleen uitgekeerd als de schade ook echt optreedt.

Sommenverzekering - 2

De bekendste sommenverzekering is de levensverzekering.

Er zijn verschillende soorten levensverzekeringen.
- de overlijdensrisicoverzekering: de verzekering keert uit bij het overlijden van de  verzekerde.
- de gemengde verzekering: de verzekering keert uit bij het overlijden van de verzekerde of bij het bereiken van een bepaalde leeftijd, bijvoorbeeld de pensioenleeftijd.

Als je een hypotheek afsluit, is het afsluiten van een levensverzekering vaak verplicht. De verzekering keert uit aan de partner van de verzekerde als de verzekerde komt te overlijden. De hypotheekverstrekker heeft dan meer zekerheid dat de partner de kosten kan blijven betalen. 

Produceren

Productiefactoren

Productiefactoren

Produceren is het voortbrengen van goederen of diensten.
Elk bedrijf heeft om te produceren productiefactoren nodig.
Je kunt vier productiefactoren onderscheiden: 

Kapitaal
Een gebouw of machine of geld.
De beloning voor kapitaal is rente.

Arbeid
Mensen om het werk te doen.
De beloning voor arbeid is loon of salaris.

Natuur
Bijvoorbeeld een stuk grond om het bedrijf te vestigen.
De beloning voor natuur is pacht.

Ondernemerschap
Iemand die het risico durft te lopen.
De beloning voor ondernemerschap is winst.

Video: Productiefactoren

Uitlegvideo: Productiefactoren

Bedrijfskolom

Bedrijfskolom - 1

De weg die een product doorloopt van grondstof tot eindproduct noem je de productieweg van het product.
Een bedrijfskolom geeft aan welke bedrijven in de productieweg voorkomen.
De consument zelf behoort niet tot de bedrijfskolom.

Hiernaast zie je de bedrijfskolom van een auto.

Bedrijven die op dezelfde hoogte in de bedrijfskolom zitten, vormen samen een bedrijfstak of branche.
Alle autodealers vormen samen één bedrijfstak.

Bedrijfskolom - 2

In een bedrijfskolom kun je een goederenstroom en een geldstroom onderscheiden.
De goederenstroom loopt van boven naar beneden.
De geldstroom loopt van beneden naar boven.

Een bedrijf uit de bedrijfskolom koopt een product in, bewerkt het product en verkoopt het product weer.
Het verschil tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs noem je de toegevoegde waarde.

Hiernaast zie je de bedrijfskolom van een brood.
De meelfabriek koopt het graan in voor € 0,50.
De meelfabriek verkoopt het meel voor € 0,80.
De toegevoegde waarde van de meelfabriek is dus € 0,30.

Video: Bedrijfskolom

Bedrijfskolom textiel uitgelegd

Sectoren

Sectoren - 1

Bedrijven kun je onderverdelen in vier sectoren:
- de primaire sector
- de secundaire sector
- de tertiaire sector
- de quartaire sector

Sectoren - 2

Tot de primaire sector horen bedrijven uit de landbouw, tuinbouw, mijnbouw, visserij en veeteelt.
Deze bedrijven leveren grondstoffen en voedsel.

De secundaire sector wordt ook wel de industriële sector en nijverheid genoemd. Tot deze sector behoren alle bedrijven op het terrein van industrie en bouwnijverheid.
Deze bedrijven bewerken de grondstoffen die door de primaire sector worden geleverd.

Mensen die in de tertiaire sector werken, werken bij bedrijven die door het leveren van diensten winst proberen te maken. De sector wordt daarom ook wel de commerciële dienstverlening genoemd.
Voorbeelden van bedrijven uit de tertiaire sector zijn:

  • winkeliers,
  • verzekeringsmaatschappijen,
  • banken,
  • reisbureaus en pretparken.

De quartaire sector is de niet-commerciële dienstverlening.
Het zijn bedrijven die diensten leveren, maar daarvoor geen winst hoeven te maken.
Voorbeelden van bedrijven in de quartaire sector zijn:
scholen, gezondheidszorg en maatschappelijk werk.

Video: Productiesectoren

UItlegvideo: Productiesectoren

Arbeid of kapitaal?

Arbeid of kapitaal? - 1

Als een bedrijf een nieuwe machine koopt, noem je dat investeren.

Het in gebruik nemen van machines wordt ook wel mechanisatie genoemd.
Bij mechanisatie worden mensen vervangen door machines, maar de machines worden wel door mensen bediend.

Als de bediening van de machines automatisch gebeurt, spreek je van automatisering.

Arbeid of kapitaal? - 2

Bekijk de twee krantenkop hieronder:

Mechanisatie kan leiden tot het verlies van arbeidsplaatsen.
Immers de machines zullen een deel van het werk overnemen.
Had een boer vroeger drie extra mensen nodig om zijn land om te ploegen.
Nu kan hij het op zijn tractor in z'n eentje.

Als er machines in gebruik genomen worden, ontstaan er nieuwe banen.
De tractor moet gebouwd en onderhouden worden.
Het bouwen en onderhouden van machines is niet eenvoudig.
De vraag naar personeel met een goede opleiding neemt toe.

Arbeid of kapitaal? - 3

Lees de krantenkop:

Als je met de trein reist heb je een vervoersbewijs nodig.
Naast een OV-chipkaart kan je ook een los kaartje kopen bij een kaartjesautomaat.
Deze kaartjes kon je voorheen ook aan een loket kopen.
De OV-chipkaart en kaartjesautomaten hebben de rol van de loketist overgenomen.

Video: Arbeidsintensief en kapitaalintensief

Uitlegvideo: Arbeidsintensief en kapitaalintensief

Arbeidsproductiviteit

Arbeidsproductiviteit - 1

De arbeidsproductiviteit is het aantal producten dat een werknemer per tijdseenheid kan produceren.

Als een bedrijf meer machines in gebruik neemt, kunnen er met evenveel werknemers meestal meer producten geproduceerd worden.
Door mechanisatie neemt arbeidsproductiviteit meestal toe.

Een kapitaalintensief bedrijf schakelt bij het maken van producten veel machines in.
Is een bedrijf voor het produceren van producten vooral aangewezen op het personeel, dan is het bedrijf een arbeidsintensief bedrijf.

Arbeidsproductiviteit - 2

Voorbeeld
In de fietsenfabriek 'Batabike' werken 6 werknemers.
Iedere werknemer werkt 7,5 uur per dag en 5 dagen in de week.
De arbeidsproductiviteit is 2 fietsen per uur.
Je kunt de productie per week uitrekenen.

  • De productie per week is: 6 x 7,5 x 5 x 2 = 450 fietsen per week.


Door het in gebruik nemen van een aantal nieuwe machines stijgt de arbeidsproductiviteit naar 3 fietsen per uur.
De fabriek blijft 450 fietsen per week maken.
De werknemers blijven 7,5 uur per dag en 5 dagen in de week werken.
Voor hoeveel werknemers is er nog werk in de fabriek?

  • Werkgelegenheid is: 450 : (3 x 5 x 7,5) = 4 werknemers.

Er is dus nog plaats voor vier werknemers.
De werkgelegenheid is met twee werknemers afgenomen.

Arbeidsintensief

Bekijk de krantenkop:

Voor een arbeidsintensief bedrijf geldt meestal dat het grootste deel van de bedrijfskosten de loonkosten zijn.
Voor zo'n bedrijf kan het daarom aantrekkelijk zijn om de productie te verplaatsen naar een land waar de loonkosten veel lager zijn, bijvoorbeeld naar een land in Zuidoost-Azië.

Video: Arbeidsproductiviteit

Uitlegvideo: Arbeidsproductiviteit

Specialisatie en arbeidsverdeling

Specialisatie en arbeidsverdeling

Specialisatie
Als je een beroep kiest, leg je je toe op het maken van één soort product.
Je gaat je specialiseren.
Een voordeel van specialisatie is dat je steeds beter kunt worden in je beroep. Daardoor neemt je arbeidsproductiviteit toe.

Arbeidsverdeling
Arbeidsverdeling is de manier waarop het maken van producten over verschillende mensen, bedrijven of gebieden wordt verdeeld.

.

Externe en interne arbeidsverdeling

Voorbeelden van arbeidsverdeling zijn:

Externe arbeidsverdeling
Het verdelen van het werk over verschillende bedrijven.
In het ene bedrijf worden fietsen gemaakt.
In een ander bedrijf wordt voedsel voortgebracht.
En in weer een ander bedrijf worden mensen geopereerd.

Interne arbeidsverdeling
Het verdelen van het werk binnen één bedrijf.
In een bedrijf kun je vaak meerdere functies onderscheiden.
In een krantenbedrijf verzamelen journalisten het nieuws.
Drukkers zorgen er voor dat de krant gedrukt wordt.
De bezorgers brengen de krant bij de abonnees.

Geografische arbeidsverdeling

Voorbeelden van arbeidsverdeling zijn:

Geografische arbeidsverdeling
Het verdelen van het werk over verschillende gebieden.
In het noorden van Nederland vind je veel boerenbedrijven.
In de buurt van Rotterdam vind je bedrijven die te maken hebben met de haven.
De beurs staat in Amsterdam en Philips heeft zijn bedrijf in Eindhoven.

Internationale arbeidsverdeling
Het verdelen van het werk over verschillende landen.
Nederland is beroemd om zijn tulpen. In Frankrijk maken ze goede wijn.
Als je wilt skiën ga je bijvoorbeeld naar Zwitserland of Oostenrijk.

Video: Arbeids(ver)deling

Uitlegvideo: Arbeids(ver)deling

Afzet, omzet en winst

Afzet, omzet en winst

Het aantal producten dat een ondernemer verkoopt, noem je zijn afzet
Het geldbedrag dat het verkopen van de producten oplevert, noem je de omzet.
Als je de inkoopprijs van de producten weet, kun je de brutowinst uitrekenen.
Haal je van de brutowinst de overige bedrijfskosten af, dan weet je de nettowinst

In een schema:

Omzet € .....
Inkoopprijs € ..... -
  ________
Brutowinst € .....
Bedrijfskosten € ..... -
  _______
Nettowinst € .....

 

De nettowinst is de beloning voor de ondernemer.

Video: Nettowinst

UItlegvideo: Nettowinst

Belasting Toegevoegde Waarde

Als je iets koopt, zit in de prijs van het product een bedrag aan belasting:
de BTW = Belasting Toegevoegde Waarde.

De BTW wordt betaald door de koper van het product en door de winkelier afgedragen aan de overheid.
De BTW is een van de belangrijkste inkomstenbronnen van de overheid.

Btw erbij
De prijs van een broek zonder btw is € 80,-.
De BTW is 21%.
De winkelprijs is dan 1,21 x € 80,- = € 96,80.

Zonder BTW
Een trui ligt in de winkel voor € 69,- inclusief BTW. De BTW is 21%.
De prijs zonder BTW is dan € 69,- : 1,21 ≈ € 57,02.
De BTW is dan dus € 69,- - € 57,02 = € 11,98.
Dat bedrag draagt de winkelier af aan de overheid.

Bedrijfskosten

Bedrijfskosten

De kosten die een bedrijf maakt bij het produceren van goederen en diensten noem je de bedrijfskosten.

Voorbeelden van bedrijfskosten zijn:

  • personeelskosten;
  • energiekosten;
  • administratiekosten;
  • huisvestingskosten;
  • reclamekosten;
  • rentekosten;
  • materiaalkosten of grondstofkosten (alleen productiebedrijf);
  • inkoopkosten (alleen winkel).

Afschrijvingskosten

Het minder waard worden van machines noem je afschrijvingskosten.
Het bedrag dat de machine minder waard wordt, moet de ondernemer reserveren om nieuwe machines te kunnen kopen als de machines verouderd of versleten zijn.
Er zijn verschillende manieren om de afschrijvingskosten te berekenen.

Voorbeeld 1
Een laptop is gekocht voor € 2.700,-.
De laptop gaat drie jaar mee.
De afschrijvingskosten zijn dan € 2.700,- : 3 = € 900,- per jaar.

Voorbeeld 2
De aanschafprijs van een machine is € 40.000,-.
Met de machine kunnen 20.000 producten gemaakt worden.
De afschrijvingskosten zijn dan € 40.000,- : 20.000 = € 2,- per product.

Constante en variabele kosten

Bedrijfskosten kun je onderverdelen in:

- constante kosten:
kosten die niet afhangen van het aantal producten dat gemaakt wordt.
Bijvoorbeeld: huisvestingskosten en afschrijvingskosten.

- variabele kosten:
kosten die samenhangen met het maken van de producten.
Bijvoorbeeld materiaalkosten en inkoopkosten.

Als je bedrijfskosten verdeelt over de producten die worden gemaakt, krijg de je kostprijs per product.
Om winst te maken moet de verkoopprijs hoger zijn dan de kostprijs.

Marketingmix

Marketingmix

De kopers waarop een ondernemer zich richt, noem je de doelgroep van de ondernemer.

Alles wat een ondernemer doet om zijn doelgroep te bereiken, noem je het marketingbeleid van de ondernemer.
Het marketingbeleid bestaat uit een mix van vijf instrumenten:

Product

De ondernemer moet die producten verkopen die zijn doelgroep graag wil hebben.
De producten die een ondernemer verkoopt, noem je zijn assortiment.

Bij een speciaalzaak bestaat het assortiment uit producten die min of meer bij elkaar passen.
Voorbeelden van speciaalzaken zijn een schoenenwinkel, een kaaswinkel, een computerwinkel, enz.

Als een winkel producten verkoopt die onderling weinig met elkaar te maken hebben, spreek je van een parallelzaak.
Voorbeelden van parallelzaken zijn winkels als de HEMA of V&D. Ook een supermarkt is een parallelzaak.

Plaats

Een ondernemer moet zich op een plaats vestigen waar zijn doelgroep naartoe wil komen om zijn producten te kopen.

Voor de dagelijkse boodschappen gaat de consument naar winkels in de buurt.
De winkels moeten goed bereikbaar zijn. De consument moet zijn auto gemakkelijk kunnen parkeren.

Voor de aankoop van luxere producten wil de consument wel naar een winkel die wat verder van huis ligt.
De consument wil verschillende soorten van het product kunnen vergelijken.
Hij/zij gaat winkelen in het winkelcentrum van de stad of bijvoorbeeld op een woonboulevard.

Personeel

De manier waarop de doelgroep bediend wil worden, bepaalt de inzet van personeel.

In een winkel met zelfbediening beperkt het contact tussen personeel en klanten zich tot kassawerk en het 'de weg wijzen'.

In een bedieningswinkel heeft het personeel een adviserende taak en verwacht de klant kennis van de producten die worden verkocht.

Prijs

De ondernemer stelt de verkoopprijs van zijn producten vast.

Bij het vaststellen van de prijs houdt hij rekening met:

  • de kostprijs: als de verkoopprijs niet hoger is dan de kostprijs maakt de ondernemer geen winst;
  • de doelgroep: de verkoopprijs moet aansluiten bij de koopkracht van de doelgroep;
  • de concurrentie: de verkoopprijs mag niet veel hoger zijn dan de verkoopprijs in een winkel van een concurrent.

Promotie of reclame

Om het product onder de aandacht van de doelgroep te brengen, doet de ondernemer aan promotie of reclame. 

Een veel voorkomende vorm van promotie is prijspromotie
het product wordt (tijdelijk) tegen een lagere verkoopprijs te koop aangeboden.

Als niet de prijs maar het product centraal staat in de reclameboodschap, spreek je van productpromotie.

Video: Marketingmix

Uitlegvideo: Marketingmix (de 4 P's)

Produceren en milieu

Produceren en milieu

Het produceren van goederen en diensten kan nadelige gevolgen hebben voor het milieu.
Je kunt verschillende vormen van milieuvervuiling onderscheiden:

  • Luchtvervuiling:
    Bij het produceren wordt de lucht soms verontreinigd door stoffen die niet in de lucht thuishoren.

  • Watervervuiling:
    Soms komen er bij het produceren stoffen in het water die niet in het water thuishoren.

  • Bodemvervuiling:
    Bij het produceren komen er soms stoffen in de boden die de bodem verontreinigen.

  • Horizonvervuiling:
    Om te kunnen produceren worden er soms objecten geplaatst die het landschap verstoren.

Rekening houden met het milieu

Bedrijven kunnen tijdens het produceren rekening houden met het milieu. Denk maar aan een waterzuiveringsinstallatie of een luchtfilter. Dat heeft dan wel extra kosten tot gevolg. En die extra kosten kunnen ertoe leiden dat er minder producten verkocht worden. Hoe dat gaat kun je uitleggen in vijf stappen. Hiernaast worden deze stappen afgebeeld.

Recycling

Het is belangrijk dat je je afval gescheiden aanbiedt. Bedrijven kunnen veel afval gebruiken als grondstof voor hun producten. Het hergebruiken noem je ook wel recycling.

In Nederland wordt per jaar 4,8 miljard kilo papier en karton gebruikt. Ongeveer 60% wordt gerecycled. Door papier opnieuw te gebruiken, hoeven minder bomen te worden gekapt. Op milieuvriendelijk papier staat een milieukeurmerk.

Marktvormen

Markt

In de economie wordt met een markt het geheel van vraag en aanbod bedoeld.
Je hebt markten waar je naartoe kunt gaan, zoals een veiling of een ruilbeurs, maar ook winkel. En je hebt markten die je niet kunt bezoeken, bijvoorbeeld de arbeidsmarkt.

Op sommige markten is het aantal aanbieders heel groot. Er zijn bijvoorbeeld duizenden boeren die groenten aanbieden.
Op andere markten zijn het aantal aanbieders juist klein. Als je een computer wilt kopen, heb je de keuze uit maar een paar merken.

Op sommige markten is het product dat wordt aangeboden homogeen. Het maakt niet uit van welke producent het product komt. Een voorbeeld van een homogeen product is suiker. Op andere markten worden juist heterogene producten verhandeld. Merkkleding is een heterogeen product.

Verschillende marktvormen

Je kunt markten onderverdelen door te kijken naar het aantal aanbieders en het soort product dat wordt aangeboden.

Vier marktvormen zijn:

  • volkomen concurrentie:
    veel aanbieders - homogeen product
  • monopolistische concurrentie:
    veel aanbieders - heterogeen product
  • monopolie: één aanbieder
  • oligopolie: weinig aanbieders

Op de volgende pagina's een omschrijving van de verschillende marktvormen.

Volkomen concurrentie

Zijn er op een markt veel aanbieders en veel vragers en is er sprake van een homogeen product dan spreek je van volkomen concurrentie.

Een voorbeeld van een markt die lijkt op een markt met volkomen concurrentie is de markt voor prei. Er zijn in Nederland duizenden boeren die prei aanbieden op de veiling en duizenden groentenwinkels die prei willen kopen. En prei is een homogeen product: voor de kopers van de prei maakt het niet of de prei van de ene boer komt of van de andere boer.

Een individuele ondernemer heeft op een markt van volkomen concurrentie geen invloed op de verkoopprijs. De prijs is voor hem een gegeven.
Een ondernemer mag natuurlijk wel zelf beslissen hoeveel hij aanbiedt: de ondernemer is een hoeveelheidsaanpasser.

Monopolistische concurrentie

Als veel aanbieders een heterogeen product aanbieden, spreek je van monopolistische concurrentie.
Doordat het product dat de aanbieders aanbieden heterogeen is, is iedere aanbieder uniek.
De aanbieders ondervinden wel concurrentie van veel andere aanbieders, die een soortgelijk product aanbieden.

Bakkers zijn een goed voorbeeld van monopolistische concurrentie: iedere bakker heeft zijn eigen specialiteit, maar hij heeft wel te maken met veel concurrentie.

Voor bedrijven die opereren in een markt van monopolistische concurrentie is het van belang zich steeds te blijven onderscheiden van de concurrenten. Middelen in de concurrentiestrijd zijn: prijsbeleid, productontwikkeling, promotie, service, kwaliteit, enzovoorts.

Monopolie

Er is sprake van een monopolie als er van een product maar één aanbieder is.
In de praktijk zijn er maar weinig bedrijven die een monopolie hebben.
Voorbeelden van bedrijven die een (bijna) monopoliepositie hebben zijn: een waterbedrijf, de Nederlandse Spoorwegen en PostNL.

Je spreekt van een wettelijk of overheidsmonopolie als er volgens de wet maar één aanbieder van het product mag zijn.

Een natuurlijke monopolie is een monopolie dat ontstaat omdat bijvoorbeeld een bepaalde grondstof maar op één plaats voorkomt.

Een economische monopolie ontstaat als een onderneming het alleenrecht heeft om een product op de markt te brengen. Vaak is dat alleenrecht gebaseerd op een patent of octrooi. Of door een concurrentiestrijd kan een onderneming nog de enige overgebleven aanbieder zijn op een markt.

Oligoplie

Bij een oligopolie zijn er enkele aanbieders die de markt beheersen.
Het product dat wordt aangeboden kan zowel homogeen als heterogeen zijn.

Een voorbeeld van een homogeen oligopolie is de markt voor ruwe olie.
Een voorbeeld van een heterogeen oligopolie is de automarkt.

Bij een homogeen oligopolie kunnen oligopolisten elkaar eigenlijk alleen beconcurreren op de prijs.
Het gevaar is een prijzenoorlog waardoor uiteindelijk de winst voor alle aanbieders daalt.

Bij een heterogeen oligopolie kunnen de aanbieders elkaar natuurlijk ook op de prijs beconcurreren, maar daarnaast kunnen ze proberen marktaandeel te winnen door zich te onderscheiden op gebieden als innovatie, vormgeving, kwaliteit, service, garantie, enz.

Ondernemingsvormen

Ondernemingsvorm - rechtsvorm

Ondernemingen kun je onderverdelen naar rechtsvorm.
Bij de keuze voor een bepaalde rechtsvorm zijn de volgende zaken van belang:

  • Wie is de eigenaar van de onderneming?
  • Wie heeft de leiding van de onderneming?
  • Hoe is de financiering geregeld?
  • Welke belastingen moeten er betaald worden?

Vijf ondernemingsvormen zijn:

  • de eenmanszaak
  • de vennootschap onder firma (vof)
  • de besloten vennootschap (bv)
  • de naamloze vennootschap (nv)
  • de stichting

Op de volgende pagina's een omschrijving van de verschillende ondernemingsvormen.

Eenmanszaak en vof

Eenmanszaak
De onderneming is eigendom van één persoon die meestal ook de leiding heeft van de onderneming.
De eigenaar is volledig aansprakelijk voor alle schulden van de zaak, niet alleen voor het bedrag dat in de zaak is gestoken, ook met zijn privévermogen.
Over de winst betaalt de eigenaar inkomstenbelasting.

Vennootschap onder firma (vof)
Het eigendom (en de leiding) van een vof zijn in handen van twee of meer firmanten of vennoten. Iedere vennoot is volledig aansprakelijk voor de schulden, ook met zijn privévermogen.
De firmanten verdelen de winst in verhouding tot de ingebrachte vermogens.
Over die winst betalen ze inkomstenbelasting.

Bv en nv

Besloten vennootschap (bv)
Bij een bv zijn de aandeelhouders de eigenaren van de onderneming.
De aandelen staan op naam. Er is meestal maar een kleine groep aandeelhouders.
De aandeelhouders zijn aansprakelijk voor het bedrag dat ze aan aandelen hebben.
Een aandeelhouder is dus niet volledig aansprakelijk.
Een bv betaalt over de winst vennootschapsbelasting.
De aandeelhouders betalen inkomstenbelasting.

Naamloze vennootschap (nv)
Bij een nv zijn de aandeelhouders de eigenaren van de onderneming.
De aandelen staan niet op naam.
De leiding van de nv is in handen van een door de aandeelhouders benoemde directie.
De aandeelhouder loopt slechts risico voor het bedrag dat hij aan aandelen heeft gekocht.
Over de winst (dividend) betalen de aandeelhouders dividendbelasting en inkomstenbelasting.

Stichting

De stichting is een beetje een vreemde eend in de bijt.

Wil je een bepaald maatschappelijk, sociaal of ideëel doel realiseren, dan kun je kiezen voor de stichting als rechtsvorm.

Je hebt bijvoorbeeld stichtingen voor natuurbehoud, voor de hulp aan andere mensen of voor de verspreiding van cultuur?
Een stichting herken je doordat er stichting in de naam staat.

Anders dan de andere ondernemingsvormen is het doel van een stichting niet het maken van winst.
De bestuurders van een stichting zijn niet privé-aansprakelijk zijn voor de schulden.
Een stichting betaalt wel vennootschapsbelasting als de 'winst' boven een bepaald bedrag uitkomt.

Arbeid

Arbeidsovereenkomst

Individuele arbeidsovereenkomst

Iemand die voor een ander werkt, is een werknemer.
Een werkgever heeft één of meer werknemers in dienst.

Als een werknemer gaat werken bij een werkgever sluiten ze een individuele arbeidsovereenkomst.
 
In deze overeenkomst staan de afspraken die de werknemer en de werkgever hebben gemaakt.
Deze afspraken noem je arbeidsvoorwaarden.

 

 

 

 

 

 

Arbeidsvoorwaarden

De arbeidsvoorwaarden verdeel je in:

  • primaire arbeidsvoorwaarden: afspraken over lonen en werktijden. Voor iedere werknemer in Nederland geldt de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De lonen mogen niet lager zijn dan een vastgesteld minimum.

  • secundaire arbeidsvoorwaarden: afspraken over bijvoorbeeld het aantal vakantiedagen, studiemogelijkheden en reiskosten.

Arbeidsovereenkomst

In de meeste arbeidsovereenkomsten worden afspraken gemaakt over de duur van de overeenkomst en de manier van opzeggen.
Je kunt de volgende begrippen tegenkomen.

  • jaarcontract: een arbeidsovereenkomst voor één jaar.

  • onbepaalde tijd: een arbeidsovereenkomst die duurt totdat de werknemer of werkgever de overeenkomst opzegt of tot de werknemer met pensioen gaat. 
    Als een werkgever de arbeidsovereenkomst éénzijdig wil opzeggen moet hij toestemming hebben van het UWV.

  • opzegtermijn: de periode tussen het moment van opzeggen en het moment van vertrekken.

  • proeftijd: een perionde waarin de werknemer en de werkgever de arbeidsovereenkomst zonder opzegtermijn kunnen beëindigen.

Ontslag op staande voet

In sommige gevallen kan een werkgever een werknemer zonder opzegtermijn en zonder toestemming van het UWV ontslaan.
Je spreekt dan van ontslag op staande voet.

Redenen voor een werkgever voor ontslag op staande voet zijn:

  • de werknemer weigert het opgedragen werk.
  • de werknemer steelt.
  • de werknemer komt te vaak te laat.

Ook een werknemer kan in sommige gevallen ontslag op staande voet nemen:

  • de werkgever betaalt het loon niet op tijd.
  • de werkgever maakt zich schuldig aan mishandeling.

Video: Arbeidsovereenkomst

Uitlegvideo: Arbeidsovereenkomst

CAO

Collectieve arbeidsovereenkomst

Iedere werknemer heeft zijn eigen individuele arbeidsovereenkomst. Daarnaast gelden er voor werknemers in dezelfde beroepsgroep vaak gemeenschappelijke afspraken.

Deze gemeenschappelijke afspraken worden opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao).
Een cao bevat onder andere afspraken over lonen en werktijden.

De afspraken in een cao dienen ter bescherming van de werknemer. In een individuele arbeidsovereenkomst mag alleen van de cao worden afgeweken als de werknemer er beter van wordt.

Vakbond, vakcentrale, werkgeversorganisatie

De belangen van werkgevers en werknemers zijn tijdens de cao-onderhandelingen vaak tegengesteld.
Daarom moet er soms heel wat vergaderd worden voor er een nieuwe cao afgesloten kan worden.
Voor de werknemers worden de onderhandelingen gevoerd door de vakbonden.
Een vakbond is een vereniging van werknemers in dezelfde beroepsgroep.
Voor de werkgevers voeren de werkgeversbonden de cao onderhandelingen.

Een vakcentrale is een samenwerkingsverband van verschillende vakbonden.
De twee bekendste vakcentrales zijn:

  • het FNV (Federatie Nederlandse Vakbeweging)
  • het CNV (Christelijk Nationaal Vakverbond)

De belangrijkste centrale werkgeversorganisatie is:

  • het VNO-NCW (Verbond Nederlandse Onderneming - Nederlands Christelijk Werkgeversbond).

Arbeidsvoorwaarden

Als de vakbonden en werkgeversorganisaties het eens zijn geworden over de inhoud van een nieuwe cao, leggen ze de afspraken voor aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Als de minister akkoord gaat met de afspraken, verklaart hij/zij de cao algemeen verbindend, dat wil zeggen dat de cao dan geldt voor alle werkgevers en werknemers in die beroepsgroep.

Video: CAO

Uitlegvideo over CAO.

Jongeren aan het werk

Jongeren aan het werk

Veel jongeren werken, maar het soort werk dat zij mogen doen en het
aantal uren dat zij mogen werken, is aan regels gebonden.
Deze regels staan in de Arbeidstijdenwet (ATW).

Ook over de hoogte van het loon dat jongeren moeten verdienen, zijn afspraken gemaakt.
Personen die jonger zijn dan 22 jaar krijgen in Nederland minimaal het minimumjeugdloon.

Arbeidstijdenwet (ATW)

In de Arbeidstijdenwet, die geldt sinds 1996, staat dat kinderarbeid verboden is.
Kinderen zijn in deze wet personen die jonger zijn dan 16 jaar.

De Arbeidstijdenwet maakt voor kinderen vanaf 13 jaar een aantal uitzonderingen, maar wat kinderen wel en niet mogen is aan strenge regels gebonden.

Zo mogen kinderen van 13 en 14 jaar maximaal 2 uur werken op dagen dat ze naar school moeten.
En jongeren van 13 en 14 jaar mogen slechts in enkele gevallen (uitvoeringen toneelstuk) op zondagen werken.

Minimumjeugdloon

Voor iedere werknemer in Nederland geldt de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
De lonen mogen niet lager zijn dan een vastgesteld minimum.
Voor jongeren jonger dan 22 jaar geldt het minimumjeugdloon.

In de tabel uit 2018 zie je dat het minimumloon € 1.578,- per maand bedraagt.
Je ziet ook hoeveel het minimumjeugdloon voor 15-, 19, 21-jarigen bedraagt.

leeftijd

% min. loon

bruto/maand

bruto/week

22-64

100

€ 1.578,00

€ 364,15

21

  85

€ 1.341,30

€ 309,55

19

  55

€    867,90

€ 200,30

15

  30

€     473,40

€ 109,25

Arbeidsmarkt

Arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt wordt gevormd door:

  • de vraag naar arbeid.
    De vraag naar arbeid is het totaal aantal banen: de al bezette banen plus de nog niet bezette banen (de vacatures).
    De bedrijven en de overheid zijn de vragers naar arbeid.
  • het aanbod van arbeid.
    Mensen die graag een baan wil hebben.
    De werknemers en werkzoekenden bieden werk aan.

Ruime of krappe arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt is niet één grote markt, maar bestaat uit deelmarkten.
Een deelmarkt van de arbeidsmarkt is de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid in één beroep.

Als op een deelmarkt het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid dan spreek je van een ruime arbeidsmarkt.
Is het aanbod van arbeid kleiner dan de vraag naar arbeid, dan spreek je van een krappe of gespannen arbeidsmarkt.

Het werkbedrijf van het UWV

Het Werkbedrijf van het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen) probeert aanbieders van arbeid (werknemers en werkzoekenden) in contact te brengen met de vragers van arbeid (overheid en bedrijven).

Het Werkbedrijf is een niet-commercieel bedrijf: het bedrijf hoeft geen winst te maken.

Ook uitzendbureaus proberen aanbieders van en vragers naar arbeid met elkaar in contact te brengen. Uitzendbureaus zijn wel commercieel; een uitzendbureau wil winst maken.

Video: UWV

Uitlegvideo: UWV (Werkbedrijf)

De vraag naar arbeid

De vraag naar arbeid

De totale vraag naar arbeid is gelijk aan de werkgelegenheid.
De werkgelegenheid is dus gelijk aan het totale aantal arbeidsplaatsen, de bezette arbeidsplaatsen plus de niet bezette arbeidsplaatsen (vacatures).

In de tabel zie je de gegevens over de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid in Nederland in 2016.

Totale bevolking in 2016 17.034.000
Aantal personen van 16-67 jaar 12.768.000
Aantal personen met een baan   8.403.000
Aantal vacatures      156.000
Aantal werkzoekenden zonder baan      538.000

 

Uit de tabel kun je afleiden dat in 2016 de totale vraag naar arbeid:
8.403.000 + 156.000 = 8.569.000 personen was.

De overheid en de bedrijven zijn de vragers van arbeid.

Particuliere bedrijven hebben als doel het maken van winst.
Deze bedrijven zullen daarom alleen iemand in dienst nemen als hij/zij meer oplevert dan dat hij/zij kost.

Wat een werknemer oplevert, hangt af van het aantal producten dat de werknemer maakt en de verkoopprijs van die producten.
De kosten van de werknemer zijn vooral loonkosten.

Video: Vraag naar werk

UItlegvideo: Vraag naar werk

Het aanbod van arbeid

Het aanbod van arbeid

Alle personen van 16 tot 67 jaar behoren tot de beroepsgeschikte bevolking.
De beroepsbevolking bestaat uit alle werkenden en werkzoekenden van 16 tot 67 jaar willen en kunnen werken en die direct beschikbaar zijn.

De beroepsbevolking is gelijk aan het totale aanbod van arbeid.

In de tabel zie je de gegevens over de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid in Nederland in 2016.

Totale bevolking in 2016 17.034.000
Aantal personen van 16-67 jaar 12.768.000
Aantal personen met een baan   8.403.000
Aantal vacatures      156.000
Aantal werkzoekenden zonder baan      538.000

 

Uit de tabel kun je afleiden dat in 2016 het totale aanbod van arbeid
8.403.000 + 538.000 = 8.941.000 personen was.

 

De omvang van de beroepsbevolking verandert voortdurend.
De omvang wordt onder andere bepaald door:

  • het aantal inwoners van Nederland.
  • de leeftijdsopbouw van de bevolking.
  • de leeftijd waarop mensen beginnen met werken.
  • de leeftijd waarop mensen met pensioen gaan.
  • het aantal vrouwen/mannen dat wil werken.

Video: Aanbod van arbeid

Uitleg video: Aanbod van arbeid

Soorten werk

Soorten werk

Werk kun je op verschillende manieren onderverdelen.
Bijvoorbeeld in:
- betaald werk en onbetaald werk.
- geschoold werk en ongeschoold werk.
- leidinggevend werk en uitvoerend werk.
- wit werk en zwart werk.

Betaald en onbetaald werk

Veel mensen werken buitenshuis zonder dat ze ervoor betaald krijgen.
De verzamelnaam voor onbetaald werk buitenshuis is vrijwilligerswerk.

Voorbeelden van vrijwilligerswerk zijn:
- leider bij de voetbalclub.
- leesmoeder/vader op de basisschool.
- collecteren voor een goed doel.

Als iemand kiest voor vrijwilligerswerk is het arbeidsmotief dus niet geld verdienen.
Mensen doen vrijwilligers werk om 'iets nuttigs' te doen of voor de sociale contacten (= het ontmoeten van andere mensen).

Geschoold of ongeschoold werk

Geschoold werk is werk waar een opleiding voor nodig is.
Denk bijvoorbeeld aan een leraar economie, een doktersassistente of een elektricien.

Werk waarvoor geen opleiding nodig is, noem je ongeschoold werk.
Denk bijvoorbeeld aan een postbode, een vakkenvuller of een vuilnisman.

Nederland is een kenniseconomie, dat betekent dat er een grote vraag is naar geschoold werk.
De overheid wil daarom dat iedereen een opleiding volgt.

Leidinggevend of uitvoerend werk

Iemand met een leidinggevende functie moet het werk van anderen organiseren.
Voorbeelden van leidinggevende functies zijn bedrijfsleider, directeur en voetbaltrainer.

Heb je een uitvoerende functie dan voer je de opdrachten van een leidinggevende uit.
Voorbeelden van uitvoerende functies zijn kassière, secretaresse en metselaar.

Wit werk of zwart werk

Als je betaald werk doet, moet je belasting betalen.
Met die belasting doet de overheid allerlei belangrijke dingen, zoals:
- wegen aanleggen,
- onderwijs betalen en
- zorgen dat je een werkloosheidsuitkering krijgt als je even niet kunt werken.

Als je betaald werk doet en toch geen belasting betaalt, noem je dat zwartwerken.
Zwartwerken is verboden.
Als je zwart werkt, heb je geen recht op een ziekte-uitkering als je ziek wordt.
Je krijgt ook geen werkloosheidsuitkering als je wordt ontslagen.

Werkgelegenheid

Werkgelegenheid en beroepsbevolking

De werkgelegenheid in personen is gelijk aan het totale aantal arbeidsplaatsen.
Dat is het aantal mensen met een baan plus het aantal vacatures.
De werkgelegenheid is gelijk aan de vraag naar arbeid.

De beroepsbevolking bestaat uit alle werkenden en werkzoekenden:
mensen tussen de 15 en 67 jaar die minimaal 12 uur per week willen en kunnen werken.
De beroepsbevolking is gelijk aan het aanbod van arbeid.

Als de vraag naar arbeid kleiner is dan het aanbod van arbeid is er werkloosheid.

Wat is werkloosheid?

Als er mensen zijn die werk zoeken, maar geen baan kunnen vinden, is er sprake van werkloosheid.

In de tabel zie je de gegevens over de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid in Nederland in 2016.

Totale bevolking in 2016 17.034.000
Aantal personen van 16-67 jaar 12.768.000
Aantal personen met een baan   8.403.000
Aantal vacatures      156.000
Aantal werkzoekenden zonder baan      538.000

 

In de tabel zie je dat er 538.000 mensen zijn die geen baan hebben en die werkzoekend zijn.
Er zijn 538.000 werklozen.

Geregistreerde en verborgen werkloosheid

De overheid houdt bij hoeveel mensen er werkloos zijn in Nederland.
Je behoort tot de geregistreerde werklozen als je:

  • tussen de 15 en 67 bent.
  • geen werk hebt en minimaal 12 uur per week wilt werken.
  • staat ingeschreven bij het UWV.
  • direct beschikbaar bent.

Iemand die buiten zijn schuld om werkloos is geworden, kan een werkloosheidsuitkering van de overheid krijgen.

Heb je geen werk, wil je wel werken, maar behoor je niet tot de geregistreerde werklozen,
dan behoor je tot de verborgen werklozen.
Verborgen werkloosheid wordt ook wel onzichtbare werkloosheid genoemd.

Video: Geregistreerde werkloosheid

Uitlegvideo: Geregistreerde werkloosheid.

Oorzaken werkloosheid

Oorzaken werkloosheid

De vraag naar Nederlandse producten bepaalt de werkgelegenheid.

Als de vraag afneemt, worden er door de bedrijven minder producten gemaakt.
De vraag naar werknemers neemt dan af. Hierdoor zal de werkloosheid toenemen.
Als de vraag toeneemt, worden er meer producten gemaakt. Dat is goed voor de werkgelegenheid.

Gezinnen zijn vragers van producten.
Als zij veel Nederlandse producten kopen, is dat goed voor de werkgelegenheid in Nederland.
Ook de bedrijven zelf, de overheid en het buitenland (export) zijn vragers van Nederlandse producten.

Werkloosheid die het gevolg is van te weinig vraag of te weinig bestedingen noem je conjuncturele werkloosheid.

Het aantal arbeidsplaatsen bij bedrijven kan ook kleiner worden doordat:

  • een bedrijf failliet gaat.
  • een bedrijf verhuist naar het buitenland.
  • een bedrijf mensen vervangt door machines.
  • een bedrijf werk uitbesteedt aan externe bedrijven.
  • twee bedrijven fuseren.

Als het aantal arbeidsplaatsen kleiner wordt, zijn er minder werknemers nodig.
Dat is slecht voor de werkgelegenheid en kan een toename van de werkloosheid tot gevolg hebben.

De werkloosheid die ontstaat als het aantal arbeidsplaatsen kleiner wordt, noem je structurele werkloosheid.

Video's Conjuncturele en Structurele werkloosheid

Uitlegvideo: Conjuncturele werkloosheid

UItlegvideo: Structurele werkloosheid

 

Seizoenswerkloosheid

Een bijzondere vorm van werkloosheid is de seizoenswerkloosheid.
In bepaalde maanden van het jaar is er naar sommige producten minder vraag.
De werkloosheid die daarvan het gevolg is, noem je seizoenswerkloosheid.

Veel bedrijven die werken in de toerisme-industrie hebben te maken met seizoenswerkloosheid, denk maar aan campings en strandtenten.

Maar ook bij agrarische bedrijven is de vraag naar arbeid in de zomer groter dan in de winter.

Nog meer werkloosheid

Frictiewerkloosheid is een vorm van werkloosheid die ontstaat doordat mensen tijd nodig hebben om van baan te verwisselen.
Je hebt enige tijd nodig voor het zoeken naar een nieuwe baan en ook het sollicitatieproces kost tijd.

Soms sluit de scholing van werknemers niet aan bij de vraag naar arbeid door de bedrijven.
Je spreekt dan van kwalitatieve structurele werkloosheid.

Werkloosheid bestrijden

Werkloosheid bestrijden

Een manier waarop de overheid de werkloosheid kan bestrijden, is het nemen van maatregelen om de vraag naar Nederlandse producten te vergroten.

De overheid kan bijvoorbeeld de belasting verlagen.
Gezinnen houden dan meer geld over en zullen meer gaan consumeren.
De vraag naar producten zal toenemen en dat is goed voor de werkgelegenheid.

De overheid kan ook zelf meer gaan uitgeven.
De overheidsbestedingen gaan dan omhoog.
Als de overheid bijvoorbeeld meer wegen laat aanleggen is dat goed voor de werkgelegenheid.
Een nadeel van meer overheidsbestedingen is dat de overheid meer geld nodig heeft en dat betekent hogere belastingen of een grotere staatsschuld.

Arbeidstijdverkorting, omscholing en bijscholing, loonmatiging

Een manier om de werkloosheid te bestrijden is arbeidstijdverkorting: werknemers gaan minder werken.
Door de arbeidstijdverkorting verandert de hoeveelheid werk niet, maar het werk wordt over meer mensen verdeeld.

Er zijn verschillende manieren van arbeidstijdverkorting:

  • minder uren werken per dag/week.
  • minder dagen werken per jaar.
  • minder jaren werken per arbeidsleven.

Een manier om werklozen aan een baan te helpen, is bijscholing en omscholing van werknemers.

  • Je spreekt van bijscholing als iemand een opleiding krijgt om zijn kennis op zijn vakgebied te vergroten.
  • Je spreekt van omscholing als iemand een opleiding krijgt om een ander beroep te leren.

Loonmatiging kan een goed middel tegen werkloosheid zijn.
Je spreekt van loonmatiging als de lonen van de werknemers niet of nauwelijks stijgen.

Het voordeel van loonmatiging voor bedrijven is dat de loonkosten niet of nauwelijks toenemen.
Bedrijven kunnen daardoor de werknemers makkelijker in dienst houden.

In Nederland overleggen de overheid, de werkgevers en de werknemers samen over de loonstijgingen in veel beroepen.
Dit overleg wordt ook wel het poldermodel genoemd.

Video: Overheid en werkloosheid

Uitlegvideo: Overheid en werkloosheid

Overheid en bestuur

Overheid en bestuur

Overheid en bestuur

Een samenleving kan niet zonder regels en niet zonder controle op de naleving van die regels.
In Nederland stelt de overheid de regels op waar de inwoners van Nederland zich aan moeten houden.
Er zijn in Nederland drie overheden:

  • het Rijk
  • de provincies
  • de gemeenten

Daarnaast worden er regels gemaakt door de Europese Unie.

De overheid is verreweg de grootste werkgever van Nederland. Er werken bijna 1 miljoen mensen in overheidsdienst. Een werknemer in dienst van de overheid noem je een ambtenaar.

Het Rijk

De rijksoverheid is de landelijke overheid in Den Haag.
De rijksoverheid is verantwoordelijk voor wetgeving en zaken die voor het hele land belangrijk zijn, denk aan:

  • ons onderwijssysteem
  • de inzet van Nederlandse militairen
  • de hoogte van de belastingen.

De wetgeving moet worden uitgevoerd door de regering. De Nederlandse regering bestaat uit de koning(in) plus de ministers. De minister-president is de voorzitter van de ministerraad.
Het beleid van de ministers wordt gecontroleerd door de Eerste en de Tweede Kamer. Wie er in de Tweede Kamer zit, wordt bepaald door verkiezingen. Iedere vier jaar mogen inwoners van 18 jaar en ouder hun stem uitbrengen op de politieke partij van hun voorkeur.

Provincies

Nederland is opgedeeld in 12 provincies.
De provincies worden bestuurd door de Provinciale Staten.
De commissaris van de koning is de voorzitter van de Provinciale Staten.
Wie er in de Provinciale Staten zitten, wordt bepaald door verkiezingen.
De Provinciale Staten beslissen over zaken waarvoor de provincie verantwoordelijk is, denk aan:

  • provinciale wegen
  • economie, agrarische zaken
  • meren, vaarwegen en recreatiegebieden
  • ligging en inrichting industrieterreinen in de provincie.

Gemeenten

Per 1 januari 2018 zijn er 380 gemeenten in Nederland. Een gemeente kan een stad zijn of kan bestaan uit meerdere steden/dorpen.
Een gemeente wordt bestuurd door de burgemeester en wethouders.
Het beleid wordt gecontroleerd door de gemeenteraad, die is gekozen door de bevolking van de gemeente.

Eén van de belangrijkste taken van de gemeente is het zorgen voor voldoende woonruimte in de gemeente. Daarnaast bemoeit de gemeente zich met zaken als de basisregistratie van personen, de uitgifte van officiële documenten, uitkeringen, de Wmo 2015, de Participatiewet en de jeugdzorg, huisvesting van scholen, infrastructuur, inzameling huisvuil, cultuur, sport en recreatie in de gemeente.

Video: Overheid

Uitlegvideo: Overheid

Collectief of particulier?

Collectief of particulier

Bedrijven kun je onderverdelen in overheidsbedrijven en bedrijven die eigendom zijn van particulieren.

Bedrijven die eigendom zijn van particulieren vormen samen de particuliere sector. Deze bedrijven zijn er op uit winst te maken. 

De overheidsbedrijven vormen de publieke sector of de collectieve sector
Een overheidsbedrijf hoeft geen winst te maken.

Video's: Particuliere sector en collectieve sector

Uitlegvideo: Particuliere sector

Uitlegvideo: Collectieve sector

Overheidsproducten

Een belangrijke taak van de overheid is het voortbrengen van de overheidsproducten

Overheidsproducten waar iedereen gebruik van maakt en die door ons allemaal samen worden betaald, noem je collectieve overheidsproducten.
Voorbeelden van collectieve producten zijn: de politie, dijken en straatverlichting. 
Deze overheidsproducten worden betaald uit de belastingopbrengsten.

Je hebt ook individuele overheidsproducten. Dat zijn overheidsproducten waarvoor je bij gebruik moet betalen. Voorbeelden van individuele overheidsproducten zijn: paspoort, museum en de vuilophaaldienst.

Video: Collectieve goederen

Uitlegvideo: Collectieve goederen

Subsidies en accijns

De overheid probeert het gebruik van sommige producten te stimuleren.
Dat kunnen overheidsproducten zijn, maar ook niet overheidsproducten.
De overheid kan het gebruik stimuleren door subsidie te geven.
Voorbeelden van bedrijven die subsidie krijgen, zijn bibliotheken, musea en de Nederlandse Spoorwegen.

Van sommige producten probeert de overheid het gebruik juist af te remmen. Dat kan de overheid doen door extra belasting te heffen op dat product. Daardoor wordt de verkoopprijs hoger en gaat het gebruik omlaag. Deze extra belasting noem je accijns.
Voorbeelden van producten waar accijns op wordt geheven, zijn sigaretten, alcohol, benzine, frisdranken en verpakkingen.

Inkomsten overheid

Inkomsten overheid

De belangrijkste bron van inkomsten van de overheid zijn de belastingen.
Belastingen zijn verplichte betalingen van gezinnen en bedrijven aan de overheid.
Je kunt belastingen onderverdelen in:

  • directe belastingen.
    Directe belastingen zijn belastingen op inkomen of bezit.
    De overheid ontvangt het geld direct van de belastingplichtige
    (of van zijn werkgever).

  • indirecte belastingen.
    Indirecte belastingen zijn belastingen die je betaalt als je een product koopt.
    Je betaalt de belasting niet direct aan de overheid.
    De verkoper van het product draagt de belasting af.

Naast de inkomsten uit belasting is de aardgasopbrengst tot op heden een belangrijke inkomstenbron.
De aardgasopbrengsten behoren tot de niet-belasting inkomsten.

Directe belastingen

Directe belastingen zijn belastingen op inkomen of bezit.
De overheid ontvangt het geld direct van de belastingplichtige
of van zijn werkgever.

De belangrijkste directe belasting is de inkomstenbelasting.
Je betaalt inkomstenbelasting als je een inkomen hebt.
Dat kan zijn inkomen uit werk (loon), inkomen in de vorm van rente of inkomen uit je eigen zaak (winst).

Als je als werknemer geen ander inkomen hebt dan inkomen uit je werk, dan is je inkomstenbelasting gelijk aan je loonbelasting.
De loonbelasting wordt ingehouden door je werkgever.

Video: Directe belasting

UItlegvideo: Directe belastingen

Indirecte belastingen

Indirecte belastingen of kostprijsverhogende belastingen zijn belastingen die je betaalt als je een product koopt. Je betaalt de belasting niet rechtstreeks aan de overheid.
De verkoper van het product draagt de belasting af.

De belangrijkste indirecte belasting is de btw (Belasting Toegevoegde Waarde).
Bij bijna ieder product dat je koopt, zit in de verkoopprijs een bedrag aan btw.
Dat bedrag wordt door de verkoper afgedragen aan de overheid.

Video: Indirecte belastingen

UItlegvideo: Indirecte belastingen

Belastingsysteem

Kenmerken belastingsysteem

De belangrijkste bron van inkomsten van de overheid zijn de belastingen. Belastingen zijn verplichte betalingen van mensen en bedrijven aan de overheid.

Je kunt belastingen onderverdelen in:

  • belastingen op basis van het draagkrachtbeginsel.
    Belastingen op basis van het draagkrachtbeginsel gaan er vanuit dat mensen met een hoog inkomen meer belasting betalen dan mensen met een laag inkomen.
    De inkomstenbelasting werkt volgens het draagkrachtbeginsel.

  • belastingen op basis van het profijtbeginsel.
    Belastingen op basis van het profijtbeginsel gaan er vanuit dat mensen betalen die ook echt van het gebruik van het product profiteren.
    Belastingen die werken volgens het profijtbeginsel zijn bijvoorbeeld de hondenbelasting en de wegenbelasting.

Progressieve belasting

Je betaalt inkomstenbelasting als je een inkomen hebt.
De inkomstenbelasting is een voorbeeld van een progressieve belasting.
Iemand met een hoog inkomen betaalt een hoger percentage belasting dan iemand met een laag inkomen.

Bekijk het voorbeeld in de tabel:

 

Video's: Draagkrachtbeginsel en Profijtbeginsel

Uitlegvideo: Draagkrachtbeginsel

Uitlegvideo: Profijtbeginsel

Retributies

Een retributie is een directe betaling aan de overheid voor een overheidsproduct. Je betaalt bijvoorbeeld voor je paspoort, voor een bouwaanvraag of schoolgeld.

Ook voor deze inkomsten van de overheid geldt het profijtbeginsel. Degene die gebruik maakt van het overheidsproduct, betaalt voor het product.

Het bedrag dat je voor het product moet betalen is voor iedereen gelijk. Het is niet gekoppeld aan je inkomen.

Het bedrag dat je voor het product betaalt is soms de gehele kostprijs van het product; vaker betaal je slechts een deel van de kostprijs en wordt de rest door de overheid betaald.

Uitgaven overheid

Uitgaven overheid

In Nederland doet de (rijks)overheid veel. De overheid bemoeit zich met het onderwijs, met onze veiligheid (politie en leger), met de infrastructuur (inrichting van ons land, met het milieu, enzovoorts).
De uitgaven van de rijksoverheid lopen veelal via de verschillende ministeries.

De overheidsuitgaven kun je onderverdelen in:

  • overheidsbestedingen:
    uitgaven waar een tegenprestatie voor wordt geleverd. Denk bijvoorbeeld aan de aanleg van wegen en de salarissen van ambtenaren.

  • overheidsoverdrachten:
    uitgaven waarvoor geen tegenprestatie wordt geleverd. Denk bijvoorbeeld aan kinderbijslag of een werkloosheidsuitkering.

Uitgaven overheid 2017

Hier zie je een overzicht van de belangrijkste overheidsuitgaven van 2017.
De uitgaven zijn zo ingedeeld dat bij veel uitgaven een ministerie past.
Zoals je kunt zien, bedragen de totale uitgaven: € 277.000.000.000,-.

  x miljard
Zorg 80,4
Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt 79,0
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 35,4
Gemeente- en Provinciefonds 24,4
Buitenlandse zaken 12,0
Infrastructuur en Milieu 8,4
Rente Staatschuld 6,0
Defensie 8,4
Binnenlandse zaken 0,8
Veiligheid en justitie 10,3
Economische zaken 4,8
Financiën 1,6
Totaal € 277,0

 

Rijksbegroting

Rijksbegroting

De Rijksbegroting is een overzicht van de verwachte overheidsinkomsten en overheidsuitgaven.
De overheid stelt ieder jaar een Rijksbegroting op.
De begroting is ingedeeld in hoofdstukken. Per ministerie één hoofdstuk.

De miljoenennota is een samenvatting van de Rijksbegroting. De Rijksbegroting en de miljoenennota worden ieder jaar op de derde dinsdag van september, Prinsjesdag, gepresenteerd.
Op die dag leest de koning de Troonrede voor. In de Troonrede staan de plannen van de regering voor het komende jaar.

Video: Rijksbegroting en miljoenennota

Uitlegvideo: Rijksbegroting en miljoenennota

Tekort of overschot?

De regering stelt ieder jaar een begroting op.
In de begroting staat hoeveel geld er wordt uitgegeven en hoeveel geld er binnenkomt.

Als de overheid meer geld uitgeeft dan er binnenkomt, spreek je van een begrotingstekort. Om de uitgaven toch te kunnen doen, moet de overheid geld lenen. Doordat de overheid jaren achtereen een tekort heeft gehad, is er een staatschuld ontstaan. Over deze staatsschuld moet ieder jaar rente worden betaald.

Als de inkomsten hoger zijn dan het bedrag dat de overheid uitgeeft, spreek van een begrotingsoverschot.
Met een overschot kan de regering verschillende dingen doen, denk aan:

  • extra uitgaven voor onderwijs, zorg en veiligheid.
  • belastingverlaging voor de burgers.
  • aflossen van de staatsschuld.

 

Video: Begrotingstekort

Uitlegvideo: Begrotingstekort

Sociale zekerheid

Sociale zekerheid

Het sociaal minimum is een door de Nederlandse overheid vastgesteld bedrag dat je minstens nodig hebt om in je levensonderhoud te kunnen voorzien.

In een aantal wetten is geregeld dat iedere inwoner van Nederland recht heeft op het sociaal minimum. Deze wetten samen noem je het stelsel van sociale zekerheid.

Het stelsel van sociale zekerheid kent drie soorten wetten:

  • de volksverzekeringen
  • de werknemersverzekeringen
  • de sociale voorzieningen.

Volksverzekeringen

Volksverzekeringen zijn sociale zekerheidswetten die voor alle inwoners van Nederland gelden. Mensen met een inkomen betalen een premie voor deze verzekeringen.

Volksverzekeringen zijn:

  • Algemene Ouderdomswet (AOW): iedereen die 67 jaar of ouder is krijgt een AOW-uitkering.

  • Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ): iemand die als gevolg van ziekte medische verzorging nodig heeft, kan de kosten verhalen op de AWBZ.

Tot de volksverzekeringen wordt ook de volgende wet gerekend. De premie voor deze wet wordt echter betaald door de overheid.

  • Algemene Kinderbijslagwet (AKW): iemand met één of meer kinderen krijgt kinderbijslag.

Werknemersverzekeringen

Werknemersverzekeringen zijn sociale zekerheidswetten die gelden voor alle mensen in loondienst. Werknemers betalen premie voor deze verzekeringen.

Werknemersverzekeringen zijn:

  • Werkloosheidswet (WW): een werknemer die buiten zijn schuld om werkloos wordt, kan een WW-uitkering krijgen.

  • Wet Inkomen en Arbeidsvermogen (WIA): een werknemer die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, kan een beroep doen op de WIA.

Sociale voorzieningen

Sociale voorzieningen zijn sociale zekerheidswetten die voor alle inwoners van Nederland gelden.

Uitkeringen volgens deze wetten worden betaald uit de belastingopbrengst. Er wordt dus geen premie geheven.

De bekendste sociale voorziening is de:

  • Wet Werk en Bijstand (WWB): iedereen van 18 jaar en ouder die niet in zijn kosten van levensonderhoud kan voorzien kan een bijstandsuitkering krijgen. De hoogte van deze uitkering is gelijk aan het sociaal minimum.

 

Sociale zekerheid

UItlegvideo: Sociale zekerheid

Overheid en milieu

Overheid en milieu

Het produceren van goederen en diensten kan nadelige gevolgen hebben voor het milieu.
De overheid neemt verschillende maatregelen om milieuvervuilende productie tegen te gaan.

Voorbeelden van dit milieubeleid zijn:

  • het heffen van milieubelasting op vervuilende activiteiten;
  • het subsidiëren van milieuvriendelijke activiteiten;
  • het verbieden van milieuverontreinigende productiemethoden.

De overheid kan natuurlijk ook proberen milieuvriendelijk gedrag te stimuleren, bijvoorbeeld door:

  • subsidie te geven op het isoleren van woningen;
  • subsidie te geven op het gebruik van duurzame energie;
  • voorlichting geven over carpoolen.

 

Maatschappelijke kosten

Het komt regelmatig voor dat de overheid de kosten van het opruimen van milieuvervuiling moet betalen.
Deze kosten zijn dan een voorbeeld van maatschappelijke kosten.
Maatschappelijke kosten kunnen bijvoorbeeld ontstaan als een bedrijf schade toebrengt aan het milieu, maar ook als vernielzuchtige jongeren een bushokje molesteren.
De overheid betaalt de maatschappelijke kosten uit de belastingopbrengsten.

Als er bij het produceren van producten sprake is van maatschappelijke kosten betekent het dat deze kosten niet zijn inbegrepen in de verkoopprijs.

Buitenland

Internationale arbeidsverdeling

Internationale arbeidsverdeling

De verdeling van het maken van producten over verschillende landen, noem je internationale arbeidsverdeling.

Internationale arbeidsverdeling maakt handel tussen landen nodig en maakt het mogelijk dat een land zich gaat toeleggen op het maken van die producten die het best bij dat land passen.

Video: Internationale arbeidsdeling

Uitlegvideo: Internationale arbeidsdeling

Import en export

Het kopen van producten in het buitenland noem je invoeren of importeren.
Het verkopen van producten aan het buitenland noem je uitvoeren of exporteren.

Als Nederland goederen exporteert, gaan er een goederen van Nederland naar het buitenland en geld van het buitenland naar Nederland.
Als Nederland goederen importeert, gaan er goederen van het buitenland naar Nederland en geld van Nederland naar het buitenland.

Video: Invoer en uitvoer

Uitlegvideo: Invoer en uitvoer

Veel of weinig handel met het buitenland

Nederland is een klein land met een open economie, dat wil zeggen dat Nederland veel handelt met het buitenland. Het tegenovergestelde van een open economie is een gesloten economie. Een land met een gesloten economie kan veel goederen en diensten zelf maken en handelt weinig met het buitenland.

Uit het linker cirkeldiagram kun je aflezen welk deel van het inkomen een Nederlander gemiddeld uitgeeft aan producten die gemaakt zijn in het buitenland. Je ziet dat dat meer dan 50% is.
De economie van Amerika is meer gesloten. Een Amerikaan geeft iets meer dan 20% van zijn inkomen uit aan goederen die niet in Amerika zijn gemaakt.

Video: Open of gesloten economie

Uitlegvideo: Open of gesloten economie

Betalingsbalans

Betalingsbalans

Ieder land houdt een soort huishoudboekje bij waarin alle geldstromen met het buitenland worden genoteerd. Zo'n huishoudboekje noem je een betalingsbalans.

Als een land met de uitvoer meer verdient dan betaalt aan de invoer, dan heeft dat land een positief saldo op de betalingsbalans. Bij een positief saldo spreek je van een uitvoeroverschot.
Als een land meer betaalt aan de invoer dan het verdient met de uitvoer, dan heeft dat land een negatief saldo op de betalingsbalans. Bij een negatief saldo spreek je van een uitvoertekort.
Als de waarde van de export gelijk is aan de waarde van de import, dan is de betalingsbalans in evenwicht.

Betalingsbalans op de kaart

In de afbeelding kun je de betalingsbalans van een aantal landen zien.
Zo kun je bijvoorbeeld aflezen dat Nederland voor € 8,8 miljard euro vanuit Frankrijk importeert
en dat Nederland voor € 13,6 miljard euro naar Frankrijk exporteert.

Video: Handelsbalans

Uitlegvideo: Handelsbalans

Tegen of met elkaar?

Tegen of met elkaar?

Als een buitenlands bedrijf hetzelfde product maakt als een Nederlands bedrijf, dan is er sprake van internationale concurrentie.

Als het buitenlandse bedrijf goedkoper produceert dan het Nederlandse bedrijf dan zal het buitenlandse bedrijf meer producten verkopen dan het Nederlandse bedrijf. Je zegt: het buitenlandse bedrijf heeft een betere concurrentiepositie.

Protectionisme

Protectionisme is het beschermen van bedrijven tegen internationale concurrentie.
De import van buitenlandse producten kan worden tegengewerkt door:

  • Het heffen van invoerrechten.
    Een buitenlands bedrijf dat een product in Nederland wil verkopen, moet geld betalen aan de Nederlandse overheid.
  • Het stellen van hoge kwaliteitseisen.
    Een buitenlands product mag alleen in Nederland worden verkocht als het van zeer goede kwaliteit is.
  • Het vaststellen van een contingentering.
    Van een buitenlands product mogen er slechts een vastgesteld aantal in Nederland worden verkocht.

Video: Protectionisme

Uitlegvideo: Protectionisme

Europese Unie

In Europa werkt een aantal landen op verschillende terreinen samen in de Europese Unie.

Resultaat van deze samenwerking is onder andere:

  • vrijhandel tussen de deelnemende landen;
  • vrij verkeer van personen tussen de deelnemende landen;
  • de invoering van de euro door enkele EU-landen;
  • Europol: de samenwerkende Europese politie.

Op de kaart zie je welke landen lid zijn van Europese Unie.

Groot-Brittanië is inmiddels geel gekleurd. Dit land heeft aangegeven de EU te willen verlaten: de Brexit.
Groot-Brittanië heeft de EU op 31 januari 2020 verlaten.

Video: Europese Unie

Uitlegvideo: Europese Unie

Wereldmarkt

Wereldmarkt

Sommige producten worden verhandeld op de zogenaamde wereldmarkt.
Daarmee wordt bedoeld dat er over de hele wereld vraag naar en aanbod van die producten is.

Voorbeelden van producten die worden verhandeld op de wereldmarkt zijn katoen, koffie(bonen) en olie. Deze producten worden op veel verschillende plaatsen geproduceerd en worden overal in de wereld gekocht.

Veel producten die op de wereldmarkt worden verhandeld zijn grondstoffen.
En veel van deze grondstoffen komen uit ontwikkelingslanden.

Wereldhandel - prijs

De prijs van een product op de wereldmarkt is resultaat van vraag en aanbod. Als de vraag groter is dan het aanbod zal de prijs stijgen. Omgekeerd als het aanbod groter is dan de vraag zal de prijs dalen.

Hoe groot het aanbod van een product is, kan bijvoorbeeld afhangen van het weer. Slecht weer kan een slechte oogst tot gevolg hebben. Hierdoor kan het aanbod dalen.

De vraag kan bijvoorbeeld veranderen als de welvaart toeneemt. Een toenemende welvaart in China zal leiden tot een grotere vraag naar olie en olie gerelateerde producten.

Op de wereldmarkt is veel concurrentie. Een enkele aanbieder van het product heeft niet veel invloed op de prijs van het product. Als de aanbieder het product tegen een hogere prijs aanbiedt dan zijn concurrenten zal hij weinig of niets verkopen.

Buffervoorraad

De prijs van een product op de wereldmarkt is het resultaat van vraag en aanbod.
Een enkele aanbieder heeft geen (of nauwelijks) invloed op de prijs.
Als meerdere aanbieders samen afspraken maken, kunnen ze wel de prijs beïnvloeden.

Voorbeeld
Als bijvoorbeeld alle olieproducerende landen samen besluiten om een deel van de olie die ze produceren niet op de wereldmarkt aan te bieden, dan zal de prijs van olie stijgen.
Het deel dat uit de handel wordt genomen noem je een buffervoorraad.

Grondstoffen overeenkomst

Soms worden er tussen de grondstofproducerende landen en de landen waar de grondstof wordt verwerkt voor een langere tijd afspraken gemaakt over de prijs.
De prijs hangt dan niet meer af van de vraag en aanbod.
Zo'n prijsafspraak wordt wel een grondstoffenovereenkomst genoemd.
Beide landen hebben voordelen bij een grondstoffenovereenkomst; beide landen zijn wat de prijs betreft niet afhankelijk van vraag en aanbod op de wereldmarkt.

Ontwikkelingslanden

Ontwikkelingslanden

Een ontwikkelingsland is een land waar de levensomstandigheden voor een groot deel van de bevolking slecht zijn: veel mensen kunnen slecht in hun behoeften voorzien.

Op de kaart zie het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in 2015.
Hoe donkerder de kleur hoe hoger het gemiddeld inkomen. Je ziet dat de meeste ontwikkelingslanden liggen in Afrika, Zuid-Amerika en Azië.

Centrum en periferie

Economisch gezien heeft het rijke westen altijd een dominantie positie gehad ten opzichte van de rest van de wereld. Pas sinds enkele jaren spelen ook enkele landen in Azië en Zuid-Amerika een belangrijkere rol in de economie.
De relatie tussen een dominant kerngebied en andere gebieden wordt wel een centrum-periferie-relatie genoemd. Het dominatie gebied is het centrum, de andere gebieden vormen de periferie.

Op mondiaal niveau wordt de relatie tussen de rijke gebieden en de armere ontwikkelingslanden, die voorheen vaak kolonies waren van de rijke gebieden, aangeduid als centrum-periferie-relaties.

Ook op landelijk niveau kan de relatie tussen een stad en het platteland aangeduid worden als centrum-periferie-relatie.

Inkomen per hoofd van de bevolking

Een laag gemiddeld inkomen per inwoner is één van de kenmerken van ontwikkelingslanden.

In de tabel zie je van enkele landen het bruto nationaal product (= de waarde van alle in een land geproduceerde producten in één jaar = gelijk aan het inkomen van alle inwoners samen), het aantal inwoners en het gemiddeld inkomen per inwoner.
Bedragen zijn uit 2016.

Land Nationaal inkomen Gemiddeld inkomen per inwoner
Nederland $ 793.746.929.530 $ 46.610
Australië $ 1.313.015.524.939 $ 45.210
Indonesië $ 2.928.658.136.313 $ 3.400
Rwanda $ 8.392.529.142 $ 1.860

Bron: The World Bank

Als je kijkt naar het gemiddeld inkomen per inwoner zie je grote verschillen. Het is duidelijk dat Rwanda tot de ontwikkelingslanden behoort. In dit land heeft een groot deel van de bevolking moeite om in het bestaansminimum te voorzien. De Wereldbank hanteert als armoedegrens een inkomen van 1,9 dollar per dag.

Het inkomen per hoofd van de bevolking wordt vaak als maatstaf voor welvaart gezien. Maar er kleven ook enkele bezwaren aan deze maatstaf:

  • je houdt geen rekening met het welzijn van mensen; ook producten die niet te koop zijn, kunnen bijdragen aan welvaart.
  • je houdt geen rekening met prijsverschillen: doordat de prijzen in westerse landen hoger zijn dan de prijzen in ontwikkelingslanden kun je met één euro in een ontwikkelingsland meer kopen dan in een rijk land.
  • je houdt geen rekening met de informele economie: niet alle activiteiten tellen mee in het nationaal inkomen. Denk bijvoorbeeld aan het zwarte circuit, maar ook houden van een moestuin.
    In ontwikkelingslanden zijn veel mensen voor een belangrijk deel van hun inkomen afhankelijk van de informele sector.
  • je houdt geen rekening met inkomensverschillen: een hoog inkomen per hoofd van de bevolking betekent niet dat iedereen in dat land een hoog inkomen heeft.

Video: Inkomen per hoofd van de bevolking

Uitlegvideo: Inkomen per hoofd van de bevolking

Leeftijdsopbouw

In veel ontwikkelingslanden is sprake van een slechte gezondheidszorg. Daardoor is het sterftecijfer veel en veel hoger dan in niet-ontwikkelingslanden. In sommige landen ligt het sterftecijfer zelfs boven de 150, dat betekent dat er van alle 1000 baby's die er worden geboren 150 niet ouder worden dan één jaar.

Ondanks de lage levensverwachting is de bevolkingsgroei in ontwikkelingslanden hoger dan in niet-ontwikkelingslanden. Het aantal kinderen per gezin is in ontwikkelingslanden vaak zo groot omdat ouders kinderen nodig hebben om in hun 'oude dag' te kunnen voorzien. De verwachting is dat in het jaar 2050 ruim 80% van de mensen in Afrika of Azië woont, de werelddelen met de meeste ontwikkelingslanden.

Het hoge sterftecijfer en het hoge geboortecijfer is ook terug te zien in de vorm van bevolkingspiramide van een ontwikkelingsland. De bevolkingspiramide heeft ook echt de vorm van een piramide: een brede basis en een smalle top.

Monocultuur - hoge schuld

In ontwikkelingslanden werkt het grootste deel van de beroepsbevolking in de primaire sector en dan met name in de landbouw. Voor de export zijn ontwikkelingslanden daarom vaak afhankelijk van maar één product, meestal is dat een landbouwproduct of een grondstof. En vaak worden deze producten in de rijke landen verder ontwikkeld. Als een land voor de export afhankelijk van één product heeft dat land een monocultuur.

Ontwikkelingslanden hebben vaak een uitvoertekort: ze verdienen minder met de export van producten dan ze betalen voor de import van producten. Om het uitvoertekort te kunnen betalen, moet geld worden geleend met als gevolg dat veel ontwikkelingslanden een grote schuld hebben bij de rijke westerse landen.
De verhouding tussen de waarde van de export en de waarde van de import noem je de ruilvoet. Als een ontwikkelingsland steeds meer moet betalen voor de import of minder ontvangt voor de export, dan spreek je van een ruilvoetverslechtering.

Video: Monocultuur

Uitlegvideo: Monocultuur

Laag opleidingsniveau en analfabetisme

Scholing is zeer belangrijk niet alleen om jezelf te ontplooien en je kansen op betaald werk te vergroten, maar ook voor de samenleving waarin je leeft.
En toch gaan in ontwikkelingslanden veel kinderen niet naar school. Vaak zijn er te weinig scholen, of de scholen liggen te ver weg. Soms zitten er 100 kinderen in één klas.
Veel kinderen blijven thuis omdat hun ouders de school niet kunnen betalen of omdat de kinderen moeten werken om een deel van het gezinsinkomen te verdienen. Het gevolg is dat veel jongeren in ontwikkelingslanden op hun 15e jaar nog niet kunnen lezen en schrijven en behoren ze tot de analfabeten.

In ontwikkelingslanden is er vaak sprake van een slechte infrastructuur. Wegen zijn vaak slecht begaanbaar en openbaar vervoer is er niet of nauwelijks. Een slechte infrastructuur heeft vaak nadelige gevolgen voor de economie.

In ontwikkelingslanden gaat analfabetisme vaak samen met armoede, honger, ziekte en/of vereenzaming.  

Ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingssamenwerking - 1

Ontwikkelingssamenwerking is de samenwerking tussen de rijke westerse landen en de ontwikkelingslanden.
Het doel van de samenwerking is de leefsituatie van de bevolking in ontwikkelingslanden verbeteren.

Je kunt verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking onderscheiden:

  • structurele samenwerking:
    Samenwerking met het doel het land economisch zelfstandig te maken. Voorbeelden:
    - het geven van geld voor het slaan van waterputten of het bouwen van scholen;
    - het verstrekken van microkredieten;
    - het ondersteunen met materialen en kennis.

  • incidentele samenwerking of noodhulp:
    Samenwerking die tot doel heeft hulp te bieden in een noodsituatie. Voorbeelden:
    - het geven van voedsel, kleding, medicijnen;
    - het uitzenden van artsen.

Video's: Noodhulp en structurele hulp

Uitlegvideo: Noodhulp

Uitlegvideo: Structurele hulp

Ontwikkelingssamenwerking - 2

Andere manieren om ontwikkelingssamenwerking onder te verdelen zijn:

  • gebonden hulp
    Bij gebonden hulp stelt het land dat geld geeft eisen aan de besteding van het geld.

  • ongebonden hulp
    Bij ongebonden hulp mag het land het geld vrij besteden.

Of

  • bilaterale hulp
    Bilaterale hulp is hulp van land tot land.

  • multilaterale hulp
    Multilaterale hulp is hulp via een internationale ontwikkelingsorganisatie, zoals de Verenigde Naties of de Wereldbank.