Het arrangement Kennisbank Biologie is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.
- Auteur
- Laatst gewijzigd
- 2025-09-30 21:25:57
- Licentie
-
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
- het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
- het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
- voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.
Aanvullende informatie over dit lesmateriaal
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
- Toelichting
- De Kennisbanken bevatten de theorie bij de opdrachten.
- Leerniveau
- VMBO gemengde leerweg, 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 1; VWO 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 2; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 3; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 1; VMBO theoretische leerweg, 1; HAVO 1; VMBO theoretische leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 1; VMBO theoretische leerweg, 2; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 2; VWO 1; HAVO 3; VWO 3; VMBO theoretische leerweg, 3; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 3; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; HAVO 2; VMBO gemengde leerweg, 4; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3;
- Leerinhoud en doelen
- Biologie;
- Eindgebruiker
- leerling/student
- Moeilijkheidsgraad
- gemiddeld
- Trefwoorden
- leerlijn, rearrangeerbare, rearrangeerbare leerlijn
Gebruikte Wikiwijs Arrangementen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Ademhaling bij dieren
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Ademhalingsstelsel
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Afhankelijk van de natuur
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Antigenen / antistoffen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Auto-immuunziekten
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Beenverbindingen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Bevruchting bij mensen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Biotisch en abiotisch
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Bouw van een cel
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Bouw zaadplanten
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Cellen van bacteriën
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Cellen van schimmels
VO-content - Kennisbanken. (2019).
Determineren en ordenen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Eenslachtig of tweeslachtig?
https://maken.wikiwijs.nl/88590/Eenslachtig_of_tweeslachtig_
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Energie en gewicht
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Erfelijke eigenschappen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Erfelijkheidsadvies
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Geslachtsziekten
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Hart en bloedsomloop
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Hart- en vaatziekten
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Hygiëne en conserveren
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Infectie, bacteriën en virussen
https://maken.wikiwijs.nl/88397/Infectie__bacteri_n_en_virussen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Knollen en bollen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Land- en tuinbouw
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Medicijnen / Geneesmiddelen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Menstruatiecyclus
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Milieubeleid over de grenzen
https://maken.wikiwijs.nl/88068/Milieubeleid_over_de_grenzen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Milieuvervuiling
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Mitose en meiose
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Monohybride en dihybride kruisingen
https://maken.wikiwijs.nl/88783/Monohybride_en_dihybride_kruisingen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Ongeslachtelijke voortplanting
https://maken.wikiwijs.nl/88592/Ongeslachtelijke_voortplanting
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Overlevingsstrategiën
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Planten en hun omgeving
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Prikkels en impulsen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Relaties tussen organismen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Ruiken en proeven
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Schimmels en bacteriën
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Seksualiteit en voortplanting
https://maken.wikiwijs.nl/88583/Seksualiteit_en_voortplanting
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Skelet en bewegen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Spijsverteringsstelsel
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Van cel tot orgaanstelsel
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Van cel tot weefsel
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Verschillende eters
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Voedingsstoffen en voedingsmiddelen
https://maken.wikiwijs.nl/88210/Voedingsstoffen_en_voedingsmiddelen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Voedselweb en voedselketen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Voorbehoedsmiddelen
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Voortgezette assimilatie
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Voortplanting bij dieren
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Voortplanting bij zaadplanten
https://maken.wikiwijs.nl/88589/Voortplanting_bij_zaadplanten
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Vruchten en zaden
VO-content - Kennisbanken. (2016).
Wat gebruik jij van een plant
https://maken.wikiwijs.nl/87626/Wat_gebruik_jij_van_een_plant








Celmembraan:
Net als bij dierlijke cellen vind je bij plantencellen de onderdelen cytoplasma, celkern en celmembraan.
Een bacterie is een eencellig organisme.
Een dode plant of dood dier wordt opgegeten (verteerd) door bacteriën. Als hun voedsel op is, veranderen de bacteriën in sporen. Sporen bevatten nauwelijks water en kunnen jaren overleven. Ze kunnen goed tegen droogte, zuur en hoge temperaturen. De bacteriesporen worden verspreid door wind of water.
Bacteriën kom je overal tegen, in en op je lichaam, in en op voedingsmiddelen, in de grond, in het water en in de lucht.
Bacteriën kunnen gebruikt worden voor het maken van voedingsmiddelen.

Virussen bestaan een stukje erfelijk materiaal met daaromheen een laagje eiwit (eiwitmantel). Virussen kunnen zich in levende cellen explosief vermeerderen. De cellen sterven dan.
Celwand:
Schimmels zijn meestal moeilijk zichtbaar. Ze bestaan uit hele dunne schimmeldraden die hyphen genoemd worden. Een groot aantal van die schimmeldraden vormt samen een zwamvlok ofwel mycelium.
Paddenstoelen zijn er in allerlei kleuren, vormen en afmetingen. Paddenstoelen bestaan uit schimmeldraden. Aan het eind van de schimmeldraden bevinden zich sporen. Een van de bekendste paddenstoelen is de vliegenzwam.
Alle organismen bestaan uit cellen.
Een voorbeeld zijn de bloedcellen.
Elke cel is weer anders. De een is groot en rond, de ander klein en vierkant. Welke vorm een cel heeft hangt samen met de functie van de cel. 

Alle veelcellige organismen hebben organen. Elk orgaan is een herkenbaar deel van het organisme met een speciale taak.
Organismen met ongeslachtelijke voortplanting kunnen ontstaat uit één cel of uit een groep cellen van het organisme een nieuw organisme. Dat komt bijvoorbeeld voor bij aardbeiplanten en bij kwallen. De nakomelingen hebben precies dezelfde eigenschappen als de ouder. Ze kunnen er alleen anders uitzien door verschillen in milieuomstandigheden, zoals de hoeveelheid zonlicht of verschillen in voedsel.
Nadat het jonge organisme ontstaan is (uit geslachtelijke of na ongeslachtelijke voortplanting) gaan de cellen zich vele malen delen.
Fotosynthese is een proces in een plant. Planten maken glucose met behulp van energie uit zonlicht.




Alle levende organismen hebben energie nodig. De energie is nodig om te bewegen, waar te nemen, te reageren en voor de andere levenskenmerken.

Als je melk te lang laat staan, groeien er bacteriën die de melk zuur maken. De bacteriën breken de glucose in de melk af. Deze bacteriën kunnen leven zonder zuurstof. Deze manier van dissimileren heet melkzuurgisting. 













Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het bloedvatenstelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het ademhalingsstelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het verteringsstelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het uitscheidingsstelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het voortplantingsstelsel van de man.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het spierstelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het botstelsel of beenderenstelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het hormoonstelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het voortplantingsstelsel van de vrouw.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het zenuwstelsel.
Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het zintuigstelsel.
Naast het rijk van de dieren en het rijk van de planten zijn er meer organismen (levende wezens).
Sommige schimmels zijn lastig voor mensen omdat ze ziekten veroorzaken of voedsel laten bederven.

Bacteriën kunnen gebruikt worden voor het maken van voedingsmiddelen.
Bacteriën planten zich voort door zich te delen (zie afbeelding). Schimmels en sommige bacteriën maken sporen.
Sporen van bacteriën en schimmels die in voedsel aanwezig zijn, kunnen zich vermeerderen en kunnen je dan ziek maken. Je spreekt van een voedselvergiftiging.







Via genetisch modificatie is het mogelijk om een stukje menselijk DNA in te bouwen in het DNA van een bacterie. De bacterie kan vervolgens menselijke stoffen maken.
Alleen al in Nederland leven duizenden verschillende soorten planten en dieren. Sommige soorten, zoals een roodborstje of een klaproos, kent bijna iedereen. Andere soorten herken je niet zo makkelijk. Als je wilt weten hoe een dier of een plant heet, zul je het op moeten zoeken.
Ordening van soorten
Determineren doe je met een determinatiesleutel.



Bekijk de afbeelding met de verschillende hoofdafdelingen van het dierenrijk.



Gewervelde dieren hebben een inwendig skelet. Een inwendig skelet zit in het lichaam onder de huid.
Dieren hebben energie nodig om te kunnen leven.
De kleinste dieren zijn maar één cel groot.
Trachee:





Volwassen kikkers hebben geen kieuwen meer.
Reptielen hebben een dikke huid. Daardoor kunnen ze niet via de huid ademhalen. 

Zoogdieren hebben longen waarmee ze ademhalen.







1
Plantenetende vogels hebben een stevige snavel.
Vleeseters jagen meestal op een prooi.
Vlees is gemakkelijker verteerbaar dan planten.
Er zijn nog veel meer soorten dieren die carnivoor zijn. De meeste vleermuizen zijn carnivoor. Vleermuizen eten insecten.
Verstandskies:
Een kauw is een omnivoor. Die eten van alles.







Een mierenkolonie bestaat meestal alleen uit vrouwtjes.
Als dieren zich willen voortplanten, maken ze voortplantingscellen: mannetjes maken zaadcellen en vrouwtjes maken eicellen.
Bij veel diersoorten gaat het niet zo doelgericht.
Een zeeschildpad graaft een diepe kuil en legt daar haar eieren in. Dan verlaat ze de kuil en gaat weer terug naar zee. De jongen moeten het verder zelf maar uitzoeken.
Koolmezen vliegen af en naar het nestkastje om hun jongen te voeren. Koolmezen krijgen veel zorg van de ouders: het zijn nestblijvers. Andere voorbeelden van nestblijvers zijn zwaluwen, merels, mezen en roofvogels zoals de buizerd.







Meestal is een felle kleur bij dieren een teken dat het dier giftig is. Door zijn felle kleuren laat het dier zien dat het giftig is en wordt het niet aangevallen door zijn vijanden.
Niet opvallen is ook een manier om aan een vijand te ontsnappen. Veel roofdieren reageren pas als een prooi beweegt. Stil zitten is dus een manier om je te beschermen. Andere diersoorten maken gebruik van een schutkleur of camouflage. Zij lijken zo veel op hun omgeving dat ze niet opvallen.
Sommige diersoorten zijn zelf niet giftig of op een andere manier gevaarlijk, maar ze lijken sprekend op een soort die dat wel is. Dit zorgt ervoor dat ze door hun vijanden met rust gelaten worden. Dit lijken op een andere soort heet mimicry.
In de winter is het voor veel diersoorten moeilijker om aan voedsel te komen. Daarom gaan sommige zoogdieren in de winter in winterslaap. Ze laten hun lichaamstemperatuur flink zakken en gaan slapen. Doordat ze inactief en afgekoeld zijn, verbruiken ze weinig voedingsstoffen.
Eekhoorntjes houden een winterrust. Ze slapen ook veel maar hun lichaamstemperatuur zakt niet zo sterk als bij echte winterslapers, zoals de egel en de vleermuis. Eekhoorns worden tijdens hun slaap nog wel eens wakker. Dan graven ze hun beukennootjes op die ze in de herfst hebben begraven.





Hoofdwortel: Dikke wortel in het midden.



Een belangrijke taak van een wortel is water en opgeloste stoffen (mineralen ofwel voedingszouten) uit de grond halen. 

Stengels dragen de bladeren en bloemen. Onder de grond gaat de stengel meestal over in wortels. Bij sommige planten groeien de stengels ook onder de grond, bijvoorbeeld bij de aardappel. Stengels zijn onder te verdelen in houtachtige stengels ofwel takken en kruidachtige stengels.
De nerven zorgen voor aan- en afvoer van water en opgeloste stoffen. 




















Een plant kan voedsel opslaan in zijn wortel.
Omdat de wortelknolletjes zijn verbonden met knoppen, kunnen er meerdere stengels van een speenkruidplant uit groeien.


Een plant maakt van glucose allerlei belangrijke voedingsstoffen.
Sommige groenten zijn wat in de vergetelheid geraakt.
Noten zijn vruchten met weinig vruchtvlees.

Plantencellen hebben een celwand van cellulose. Er zijn verschillende vormen van cellulose, zoals bijvoorbeeld katoen. Katoen heeft de bijzondere eigenschap dat je er een draad en dus bijvoorbeeld kleren van kunt maken.
Planten bestaan uit cellen.




In een vaatplant worden stoffen vervoerd (getransporteerd) door buisjes.
Elke vaatbundel bestaat uit bastvaten en houtvaten met steunweefsel eromheen.






Een blad neemt koolstofdioxide op voor de fotosynthese door huidmondjes. Huidmondjes zijn kleine openingen aan de onderkant van de bladeren. Er verdampt ook water via de huidmondjes.
Een (vaat)plant heeft wortels om water en mineralen op te nemen uit de bodem.






Planteneters benutten de energie die planten hebben opgeslagen bij de fotosynthese.

Een vampiervleermuis maakt kleine gaatjes in de poten van een zoogdier en likt dan het bloed op. Een stof in het speeksel van de vleermuis zorgt ervoor dat het bloed niet stolt.
Bij commensalisme heeft één van de twee soorten voordeel van de relatie, de andere soort geen voordeel, maar ook geen nadeel.
Voorbeelden
Bijen verspreiden stuifmeel en krijgen er nectar voor terug.
Een mycorrhiza is een samenlevingsvorm van schimmel en wortel. De schimmel helpt bij het opnemen van water en mineralen. De plant levert glucose aan de schimmel.
Kwallen en koralen hebben vaak algen in zich. De algen zorgen voor de glucose en de zuurstof voor de dieren. De kwallen en koralen bieden een woonplaats en leveren koolstofdioxide voor de fotosynthese.
Een anemoonvis zoekt bescherming tussen de tentakels van een zeeanemoon. Roofvissen raken verlamd door de tentakels met netelcellen, maar de anemoonvis is daartegen beschermd door een slijmlaag. De vis voedt zich met parasieten die de anemoon bedreigen, voedselresten van de anemoon en kreeftjes. Daarnaast beschermt de vis de anemoon ook tegen zijn vijanden door ze te verjagen als ze te dichtbij komen.

Een voedselweb laat zien welke voedselrelaties er bestaan tussen organismen.

Je ziet hier een voedselpiramide van het leven in de zee. De organismen uit een hogere laag eten de organismen uit de lagen daaronder. Soms eten organismen binnen één laag elkaar ook op.
Een ecosysteem is een min of meer natuurlijk begrensd gebied. In een ecosysteem vormen de organismen en omgeving een samenhangend geheel, waarbinnen vele wisselwerkingen spelen.
Organismen in een ecosysteem hebben met elkaar te maken. In een bos neemt een boom bijvoorbeeld licht weg ten koste van een bodemplant. Voor de bodemplant is de boom een biotische factor die invloed heeft op zijn leven. De bodemplant op zijn beurt neemt water op uit de bodem en is dus zelf ook een biotische factor die invloed heeft op het leven van de boom.
De niet-levende omgeving in een ecosysteem noemen we de abiotische factoren.
Alleen al in Nederland leven duizenden verschillende soorten planten en dieren. Sommige soorten, zoals een roodborstje of een klaproos, kent bijna iedereen. Andere soorten herken je niet zo makkelijk. Als je wilt weten hoe een dier of een plant heet, zul je het op moeten zoeken.
Determineren doe je met een determinatiesleutel.
Soorten zijn geordend op basis van een systeem dat een paar honderd jaar geleden is bedacht door de bioloog Linnaeus.
Tot welk rijk een organisme behoort, hangt af van de cellen waaruit het organisme is opgebouwd. In het schema zie je de verschillen tussen de cellen per rijk.





Mossen zijn sporenplanten en hebben bladeren en stengels. Ze zijn meestal maar enkele centimeter groot en ze zijn erg teer. De bladeren zijn klein en meestal maar één cellaag dik. Ze zijn met kleine orgaantjes in de bodem vastgehecht. Die kun je nog niet echt met wortels vergelijken. Ze kunnen water opnemen met hun bladeren.




















Kiemingsfactoren
Licht
Planten hebben verschillende manieren waarop ze een koude periode kunnen overleven. Er zijn planten die in één seizoen kiemen, groeien, bloeien en zaden maken. In de winter sterven ze af. Deze planten noemt men éénjarigen. Voorbeelden zijn zomertarwe en hennep.
Ploegen en eggen
Water spuiten 
Sommige planten op een akker zijn sterker dan andere; ze kunnen bijvoorbeeld beter tegen droogte of tegen insecten. Deze gunstige eigenschappen worden bepaald door het DNA, dat in de kern van iedere plantencel ligt.
Mensen hebben op verschillende manieren invloed op het milieu. 









Iets wat duurzaam is, gaat lang mee. Het wordt gemaakt of gedaan op een manier die rekening houdt met toekomstige generaties.
In de traditionele landbouw wordt geprobeerd om planten en dieren zo snel mogelijk te laten groeien. Daarvoor gebruikt men o.a. kunstmest en bestrijdingsmiddelen. De bio-industrie produceert behalve veel vlees ook enorm veel mest. 
Fossiele brandstoffen zijn niet duurzaam. 
Het is niet altijd even gemakkelijk om te bepalen of iets duurzaam is. Aluminium bijvoorbeeld kan jaren mee voordat het versleten is. De productie van aluminium geeft echter veel milieuverontreiniging en is dus niet duurzaam. Je moet dus ook naar productie en gebruik kijken voor je weet of iets duurzaam is. 






Milieuproblemen stoppen niet bij de grenzen. Daarom is voor veel milieuproblemen een internationale en soms zelf mondiale (wereldwijde) aanpak nodig. 
Halverwege de vorige eeuw verdween de zalm uit de Rijn als gevolg van waterverontreiniging en doordat de paaiplaatsen door dammen, stuwen en sluizen onbereikbaar werden. Minder vervuiling en het aanleggen van vispassages hebben ertoe geleid dat het aantal zalmen in de rivier tegenwoordig weer toeneemt.
Landbouwgewassen en -dieren zijn door veredeling erg uniform geworden: ze hebben allemaal dezelfde eigenschappen en hetzelfde DNA. Bij een ziekte of plaag is het risico daardoor groot dat de hele populatie planten of dieren wordt aangetast of sterft.
Om de natuur te beschermen wordt natuurbeleidgemaakt. Natuurbeleid gaat over of er in een gebied gebouwd mag worden (bouwvergunning), of er recreatie mag plaatsvinden en hoe het gebied beheerd moet worden.
Het skelet ofwel geraamte bestaat uit botten.
De botten in je hoofd vormen samen de schedel. De schedel staat bovenop de wervelkolom. De schedel beschermt de hersenen. In de kaken zitten tanden en kiezen. De onderkaak zit met een gewricht aan de schedel vast en kan bewegen.
Halswervels:
Van onder naar boven worden de wervels bij rechtop lopende of zittende diersoorten, zoals de mens, steeds kleiner (uitzondering staartwervels). Dit komt omdat er onderaan veel meer massa op rust dan bovenaan.
Heupbeen
Je geraamte moet wel tegen een stootje kunnen en dus stevig zijn. Een bot bestaat uit been.
Botten kunnen op verschillende manieren met elkaar verbonden zijn. Er zijn vier soorten beenverbindingen:
Er zijn verschillende typen gewrichten:
Bij de schouder vind je een kogelgewricht.
Het menselijk lichaam telt meer dan 600 spieren.
Pees
Armbuigspier (biceps) en armstrekspier
Aanhechtingsplaats
Een marathonloper en een gewichtheffer hebben allebei goed getrainde spieren. Toch verschillen de prestaties die ze kunnen leveren erg van elkaar. Dit heeft te maken met het soort spiervezels van deze sporters. Een marathonloper heeft veel rode spiervezels. Rode spiervezels zijn goed doorbloed en bevatten veel myoglobine. De stof lijkt op hemoglobine en slaat zuurstof op in de spieren. Rode spiervezels kunnen langere tijd samentrekken zonder moe te worden. De kracht die rode spiervezels kunnen leveren is minder groot dan witte spiervezels.

Vitaminen en mineralen zijn beschermende stoffen.
Je energiebehoefte is de hoeveelheid energie uit voedsel die je dagelijks nodig hebt.
Je kunt nagaan of je een gezond gewicht hebt door je body mass index (BMI) te berekenen.

Anorexia nervosa is een ernstige eetstoornis.
Voor de groei en de ontwikkeling van je lichaam heb je voedingsstoffen nodig.



In de mondholte leven veel bacteriën.
Mechanische vertering bestaat uit het kneden, kauwen en mengen van het voedsel door gebit en spieren.


De mond bevindt zich rondom de mondholte.
Dat noem je ook wel chemische vertering. De fijngemalen natte brij gaat vervolgens door de keelholte naar de slokdarm.
Het strottenhoofd ligt onder de keelholte en is de ingang van de luchtpijp.
De slokdarm loopt van de keelholte tot de maag.
De maag is een gespierde, kromme zak boven in de buikholte. In de maag wordt een deel van het voedsel verteerd.
De alvleesklier ligt in de buikholte achter de maag. De alvleesklier is 12 tot 15 cm lang en weegt zo’n 80 gram.
De dunne darm kan 6 tot 7 meter lang zijn. Hij begint na de maagportier en eindigt in de dikke darm. Het eerste deel van de dunne darm heet twaalfvingerige darm.
Na de dunne darm komt de voedselbrij terecht in de dikke darm. De dikke darm is ongeveer anderhalve meter lang. De dunne en de dikke darm sluiten niet precies op elkaar aan.
Belangrijke afvalstoffen
Een mens heeft twee nieren. Deze organen liggen in de buikholte achter het buikvlies, links en rechts van de ruggengraat.
In de nierschors en het niermerg liggen per nier ongeveer een miljoen niereenheden om het bloed zuiveren. In de nierbekkens wordt urine verzameld.
Dialyse

Alle cellen hebben glucose nodig als brandstof. Dus is het belangrijk dat er steeds voldoende glucose in het bloed zit. Maar ook niet te veel, want dat is schadelijk voor de cellen.
Opwekkende, verdovende en geestverruimende middelen werken verslavend. Het zijn stoffen waaraan het lichaam gewend raakt. Als iemand een van deze stoffen elke dag gebruikt, kan het lichaam zelfs niet meer zonder die stof. Zo iemand is lichamelijk afhankelijk van de drug ofwel verslaafd. Gebruikt een verslaafde niet, dan protesteert het lichaam: er treden ontwenningsverschijnselen op.

De meeste drugs zorgen ervoor dat dopamine op een directe of op een indirecte manier afgegeven wordt. Zo wordt het beloningscentrum extra sterk gestimuleerd. Als je deze drugs vaak gebruikt worden de hersencellen minder gevoelig voor dopamine. Om hetzelfde prettige gevoel te ervaren moet je dus steeds meer van die drug gebruiken. Langdurig gebruik kan zo een blijvende verandering in de hersenen veroorzaken.
Je bent niet van het ene op het ander moment verslaafd, dat gebeurt in fasen.
Geestelijk






Cocaïne (coke of snow) is het chemisch bewerkte product van de cocaplant. Cocaïne is een gevaarlijke drug omdat het ervoor zorgt dat het lichaam zijn eigen grenzen overschrijdt. Mensen kunnen dan heel hard werken of langdurig feesten onder invloed van coke. Maar als ze stoppen met gebruiken, storten ze totaal in. Sommige mensen krijgen dan een hartstilstand. Anderen kunnen alleen weer presteren na hernieuwd coke-gebruik.

XTC werkt als een pepmiddel, het stimuleert de activiteit.
Het bekendste legale verdovende middel is alcohol ofwel ethanol.
Kater
Syndroom van Korsakov 
Morfine is een belangrijk verdovend middel in de medische wereld.
Verslaafde spuit heroïne in zijn ader.
Geestverruimende middelen zoals LSD en marihuana laten je vreemde dingen ervaren.
Opwekkende, verdovende en geestverruimende middelen werken verslavend. Het zijn stoffen waaraan het lichaam gewend raakt. Als iemand een van deze stoffen elke dag gebruikt, kan het lichaam zelfs niet meer zonder die stof. Zo iemand is lichamelijk afhankelijk van de drug ofwel verslaafd. Gebruikt een verslaafde niet, dan protesteert het lichaam: er treden ontwenningsverschijnselen op.
Plasma-eiwitten
Rode bloedcellen


Bloed moet voortdurend stromen om zuurstof en voedingsstoffen naar de organen te brengen.
Vaak wordt de bloedsomloop onderverdeeld in een grote bloedsomloop en een kleine bloedsomloop.
Bloed wordt door het lichaam vervoert door slagaders, aders en haarvaten.

Neusholte
Een ademhaling bestaat uit een in- en uitademing.
De longen bevinden zich in de ribbenkast en zijn daardoor goed beschermd.
Lucht bestaat voor 21% uit zuurstof.
De bloeddruk is de druk die op het bloed in de bloedvaten staat en wordt onder meer veroorzaakt door de slagkracht van het hart, de totale hoeveelheid bloed in het lichaam en de elasticiteit van de bloedvaten.
De systolische bloeddruk of bovendruk is de druk die ontstaat wanneer het hart het bloed in de slagaders pompt. Er wordt meer bloed in de slagaders geduwd waardoor de druk stijgt dus.
Manieren om slagaderverkalking te behandelen zijn:
Bij mensen met astma zijn de slijmvliescellen in de luchtwegen overgevoelig. Daardoor zijn de luchtwegen vernauwd. Er kan dan gemakkelijk een ontsteking in de luchtwegen ontstaan, waarbij veel slijm wordt gevormd en de trilharen beschadigd raken.
COPD-patiënten hebben problemen met hun ademhaling. COPD is een afkorting van de Engelse term 'Chronic Obstructive Pulmonary Disease'. Deze chronische longziekte is een verzamelnaam voor longaandoeningen zoals chronische bronchitis en longemfyseem. De belangrijkste risicofactor voor COPD is roken. Ongeveer 10-20% van de rokers krijgt COPD.






Ongeveer 10% van de Nederlanders heeft wel eens last van hyperventilatie. Klachten bij hyperventilatie zijn o.a. duizeligheid, zwart voor de ogen, snelle of onregelmatige hartslag, angst, misselijkheid. 



1 Tegen vochtverlies







Om een infectie na een operatie te voorkomen, moet medische apparatuur steriel zijn. Steriel betekent dat alle organismen gedood zijn.

Aids wordt veroorzaakt door het humaan immunodeficiëntie virus (HIV). 
Tuberculose (TBC) kwam vroeger veel voor in Nederland. Tegenwoordig komt de ziekte hier nauwelijks meer voor, maar in andere delen van de wereld nog wel. In 1882 ontdekte Robert Koch de oorzaak: een bacterie met de naam Mycobacterium tuberculosis. 




Soa's worden overgedragen door de slijmvliezen in de geslachtsorganen. Dat kan bij vrijen, maar ook als iemand met zijn of haar mond met een geslachtsorgaan in aanraking komt (oraal contact).
Syfilis wordt veroorzaakt door bacteriën. De syfilisbacterie groeit vooral goed op geslachtsorganen maar kan zich ook in de mond voortplanten.
Tegenwoordig is syfilis erg zeldzaam in Nederland, maar vroeger kwam het veel voor. De ziekte kon toen nog niet worden genezen met een geneesmiddel. 

Candida is een schimmelinfectie. De Candida-schimmel komt bij vrijwel iedereen voor, maar de meeste mensen worden er niet ziek van. Als je afweer echter verzwakt is, kan de gist uitgroeien tot draden en problemen veroorzaken. Een arts zoekt daarom ook vaak naar de oorzaak van de verminderde afweer waardoor Candida een kans heeft gekregen. 

Elke seconde gaan er miljoenen cellen dood. Die cellen worden echter weer vervangen doordat kiemcellen ofwel stamcellen zich kunnen verdubbelen. 
Een normale cel wordt bestuurd door zijn omgeving. Als er veel cellen nodig zijn, gaat hij zich verdubbelen. Als er weinig cellen nodig zijn, wordt de celverdubbeling geremd. 




Inentingen (of vaccineren)
Antibiotica en andere medicijnen


Elke ziekteverwekker is door het afweersysteem te herkennen aan een bepaald molecuul, een antigeen. Op bacteriën en virussen zitten antigenen. Als je in contact komt met een ziekteverwekker, maken bepaalde witte bloedcellen antistoffen, die precies bij dat antigeen passen. Dat duurt een paar dagen. De antistoffen maken de ziekteverwekker daarna onschadelijk. Geheugencellen onthouden de informatie van deze antigenen.






De prikkeldrempel is de waarde van een prikkel die je nog net waar kunt nemen.


Hoeveel decibel is het geluid van vallende bladeren?




Proeven doe je niet alleen met tong.


Het zenuwstelsel speelt bij alle handelingen die je doet een centrale rol. Het zenuwstelsel verwerkt de prikkels die je zintuigen opvangen. Het zenuwstelsel stuurt de spieren en klieren aan.
Zintuigcellen nemen prikkels uit de omgeving waar.
Een reflex is een automatische reactie op een prikkel. Nadat je een prikkel hebt ontvangen, ontstaan impulsen in je zintuigcellen. De impulsen gaan via de gevoelszenuwcel naar het ruggenmerg of de hersenstam. Daar reageert het ruggenmerg of de hersenstam direct. Nog voor de impuls de hersenen bereikt, ontstaat al een impuls naar de spieren of klieren. Dit gebeurt via de bewegingszenuwcellen.
De hersenen zijn een buitengewoon ingewikkeld orgaan. 

Een hormoon is een chemische stof met een specifieke werking. Je hebt bijvoorbeeld hormonen die invloed hebben op de groei. Andere hormonen beïnvloeden de voortplanting en weer andere hormonen hebben effect op de stofwisseling. Hormonen kunnen een proces stimuleren of juist afremmen, daarom worden hormonen ook wel 'regulerende stoffen' genoemd.
Bij de werking van hormonen is vaak sprake van negatieve terugkoppeling. Dit houdt in dat het effect de oorzaak remt.
Het hormoon adrenaline staat ook wel bekend als het vecht- of vluchthormoon. Het hormoon wordt gemaakt in de bijnieren.
De hormonen insuline en glucagon regelen het glucosegehalte van het bloed.
De hormonen oestrogeen en progesteron zijn vrouwelijke geslachtshormonen.

Een bevruchte eicel weegt 0,1 gram. Bij de geboorte weegt een mens gemiddeld 3 kilogram. Dat is 30.000 keer zoveel! 








De vagina (schede) verbindt de baarmoeder met de buitenwereld. Daardoor gaat bij de geboorte het kind naar buiten.
De hypofyse is een hormoonklier in de hersenen. 
Onder invloed van hormonen uit de hypofyse wordt in de teelballen het mannelijke geslachtshormoon testosteron gevormd. Testosteron stimuleert de vorming van zaadcellen.


Als je verliefd bent wil je dicht bij elkaar zijn, elkaar aanraken, knuffelen en zoenen.
Vaak begint het vrijen met elkaar omhelzen en strelen op gevoelige plaatsen, zoals de geslachtsorganen.

De menstruatiecyclus wordt geregeld door hormonen. Twee hormonen uit de hypofyse spelen een belangrijke rol:
Een eicel is de grootste cel van een mens. Een eicel is nog net met het blote oog zichtbaar. Zaadcellen zijn zeer kleine cellen en hebben een lange staart waarmee ze zich kunnen voortbewegen. Eicellen bewegen door trilharen in de eileider richting de baarmoeder.
Tijdens en rond de ovulatie (eisprong) kan een vrouw door geslachtsgemeenschap zwanger raken. Na een zaadlozing gaan er miljoenen zaadcellen richting de baarmoedermond. Eerst moeten ze een slijmpropje aan het begin van de baarmoeder passeren. De zaadcellen die dat overleven, zwemmen de eileiders in.

Wanneer een man en een vrouw onbeschermd geslachtsgemeenschap hebben, vindt meestal geen bevruchting plaats. De kans op een bevruchting is alleen groot gedurende een aantal dagen in de menstruatiecyclus, als er een rijpe eicel aanwezig is. Daarnaast kunnen zowel mannen als vrouwen onvruchtbaar zijn. Dit kan verschillende redenen hebben. Een man kan bijvoorbeeld te weinig zaadcellen hebben, of zaadcellen die zich niet goed voortbewegen. Bij een vrouw kan bijvoorbeeld sprake zijn van eitjes die niet volledig rijpen, of een verstopte eileider.

Prenatale diagnostiek is het opsporen van aangeboren of erfelijke afwijkingen bij het ongeboren kind.




Bij coïtus interruptus (onderbroken geslachtsgemeenschap) trekt de man zijn penis uit de vagina terug, als hij zijn orgasme voelt aankomen. 











Het stuifmeel van deze insectenbloemen is ruw en kleverig.
Windbloemen
Stuifmeelkorrel
Door de bevruchting ontstaat er een bevruchte eicel ofwel een zygote. Dat wordt later de kiem van het zaad. Uit de kiem groeit onder seizoensinvloed een nieuw plantje bij de kieming. Een zaadlob of kiemlob/kiemblad kan gezien worden als het eerste blaadje van een kiemplant. 
Als een zaad ontstaat, veranderen de cellen die om het zaadbeginsel liggen. Bij veel planten ontstaat er dan uit het vruchtbeginsel een vrucht. Het zaad ligt in de vrucht.

Het vrouwelijke geslachtsorgaan van een plant is de stamper.





Een zaad ontstaat uit een zaadbeginsel. 












Je kunt de kleine plantjes van de rand van een broedblad afhalen en opnieuw planten. 

Elk levend wezen bezit eigenschappen. Er zijn zichtbare eigenschappen, zoals de vorm van je neus of de kleur van je ogen. Er zijn ook onzichtbare of inwendige eigenschappen, bijvoorbeeld de vorm van je darmen.
Het menselijk lichaam bestaat uit een groot aantal organen. Organen zijn opgebouwd uit weefsels, die weer bestaan uit cellen. Die cellen zorgen ervoor dat het lichaam goed functioneert.
De erfelijke informatie die op je chromosomen ligt, noem je je genotype.
Erfelijke eigenschappen erf je van je vader en van je moeder. Maar wat als je van je vader en moeder verschillende eigenschappen erft?
De laatste twee chromosomen in het karyogram zijn de geslachtschromosomen.
In de spiercellen, haarcellen, wangcellen, botcellen, enzovoort van een mens bevinden zich dezelfde 46 chromosomen. Deze cellen zijn allemaal ontstaan door gewone celdeling of mitose. 

Een stuk DNA dat de informatie bevat voor een bepaalde erfelijke eigenschap noem je een gen. Voor elke eigenschap heb je minstens twee genen: één gen van de moeder en één gen van de vader.
Welke eigenschappen je hebt, is vastgelegd in je genen.
Je vader en moeder hebben allebei bruin haar en jij hebt blond haar.



Sommige ziekten worden veroorzaakt doordat er één gen of genenpaar niet goed werkt (defect is). Je noemt zo'n ziekte een monogene ziekte.
Taaislijnziekte (cystic fibrose) is een vrij ernstige ziekte die veroorzaakt wordt door een recessief gen. Een ziekte die veroorzaakt worden door een recessief gen, krijg je pas als je twee defecte genen hebt.
Mannen worden al ziek met één defect gen op het X-chromosoom.
Als je denkt aan kinderen en je wilt weten wat de kans is dat je kinderen een erfelijke ziekte krijgen, kun je een erfelijkheidsonderzoek laten doen. Bij zo'n onderzoek wordt gekeken of er bepaalde ziekten in de familie (stamboom) voorkomen.
In je lichaam vindt voortdurend celdeling plaats. Normaal gesproken wordt het DNA uit de kern telkens exact gekopieerd.
Alleen een mutatie in geslachtscellen (eicellen of zaadcellen) kan worden doorgegeven aan nakomelingen. Meestal gaat de geslachtscel dood na de mutatie of is het embryo dat na de bevruchting ontstaat niet levensvatbaar, maar soms komt het voor dat een mutatie blijft bestaan. Alle cellen van de nakomeling hebben dan de mutatie.
Erfelijke mutaties zijn vaak niet direct zichtbaar in het fenotype.
Een berg, rivier of andere barrière kan de individuen van een soort van elkaar scheiden. Er vindt dan isolatie van de groepen plaats. De omstandigheden in de twee nieuw ontstane gebieden zijn vaak verschillend. Hierdoor zijn in de twee gebieden vaak verschillende eigenschappen voordelig.
Door natuurlijke selectie kunnen populaties veranderen en kunnen nieuwe soorten ontstaan. Andere soorten ontstaan door isolatie, denk aan een eiland of een bergketen en weer andere soorten ontstaan door zeer specifieke eigenschappen in een gebied. Zo zijn er in de loop van de lange geschiedenis vele levensvormen (biodiversiteit) ontstaan.
Bacteriën en virussen vormen een constante bedreiging voor je gezondheid.
Cellen van bacteriën en virussen verschillen van de cellen in je lichaam.
Virussen en bacteriën hebben uitsteeksels die afweer oproepen: antigenen.
Antigenen en antistoffen van de mens en van dieren zoals zoogdieren en vogels lijken veel op elkaar.
Als je immuunsysteem heftig reageert op een onschuldige stof noem je dat een allergische reactie. Iemand met een allergie maakt antistoffen tegen onschuldige antigenen. Als reactie hierop krijg je soms lichte koorts of wordt je huid rood.
Het woord vaccineren komt van het Latijnse woord vaccinia, dat koepokken betekent.
Door in aanraking te komen met een verzwakte ziekteverwekker, bijvoorbeeld door inenting, wordt het afweersysteem geactiveerd.
Vogelgriep, SARS, Mexicaanse griep, Corona: er duiken telkens nieuwe gevaarlijke ziektes op. Daarom is men altijd op zoek naar nieuwe vaccins. Sommige virussen veranderen in de loop van de tijd echter sterk. Een voorbeeld is het HIV-virus dat aids veroorzaakt.













Als je bij een ziekte te maken hebt met een onbekend antigen, kun je kijken welke antistof daarmee reageert. Op die manier kun je een onbekend antigen herkennen. Dat heet immuunhistochemie.




Immunosuppresiva zijn medicijnen die de afweerreactie tegen antigenen bij een transplantatie onderdrukken.

T-lymfocyten (witte bolletjes) die een tumorcel (grote cel in het midden) aanvallen.
Bij sommige ziekten is het afweersysteem in de war en worden er eigen, gezonde cellen aangevallen. 
Eén afzonderlijke handeling van een dier wordt wel een gedragselement genoemd. Een gedragselement beschrijft zo nauwkeurig mogelijk wat een dier doet. Voorbeelden van gedragselementen zijn: bijten, pikken, lopen, zitten, etcetera. 

Veel dieren leven in groepen. Voorbeelden zijn mussen, bijen, haringen, leeuwen en wolven.

Je reageert voortdurend op prikkels van soortgenoten. Jouw reactie is voor andere soortgenoten weer een prikkel. Het uitwisselen van prikkels noem je communicatie. 
Net als bij dieren is er in een groep mensen een rangorde.
In een groep gedragen de meeste mensen zich ongeveer hetzelfde.

Een jonge meeuw, nog maar net uit het ei, hoort de schreeuw van zijn ouders.











Op school wordt je de klas uitgestuurd als je te veel lawaai maakt of je slecht gedraagt.