Het weer: Temperatuur
Om aan te geven hoe warm het buiten is, gebruik je het woord temperatuur.
Temperatuur meet je met een thermometer.
Een bekende thermometer is de vloeistofthermometer.
Een vloeistofthermometer bestaat uit een vloeistofreservoir gevuld met een gekleurde vloeistof, een dunne glazen buis (het capillair) en een schaalverdeling.
Een vloeistofthermometer maakt gebruik van het principe dat als de temperatuur stijgt, een vloeistof uitzet. Als de temperatuur stijgt, zet de vloeistof in het reservoir uit en stijgt de vloeistof in het capillair.
Temperatuur wordt vaak gemeten in graden Celsius ( ºC).
De temperatuur van smeltend ijs is 0 graden Celsius (0 ºC).
De temperatuur van kokend water is 100 ºC.
In sommige landen is de meeteenheid Fahrenheit (F).
32 ºF = 0 ºC; 50 ºF = 10 ºC.
In de Verenigde Staten wordt de Fahrenheit-temperatuurschaal nog officieel gebruikt.
Het weer: Neerslag
Bij neerslag gaat het om het vallen (neerslaan) van water.
De meeste neerslag valt in de vorm van regen of sneeuw.
Andere vormen van neerslag zijn ijzel, hagel, mist en dauw.
In welke vorm de neerslag valt, hangt af van de temperatuur tijdens het vallen van de neerslag en de temperatuur van de grond:
- Als de temperatuur tijdens het vallen van de neerslag steeds onder de 0 °C is, krijg je sneeuw.
- Is de temperatuur het laatste stuk boven de 0 °C dan krijg je regen.
- Als de neerslag eerst smelt en daarna weer bevriest, krijg je hagel.
- IJzel krijg je als er regendruppels op bevroren grond vallen.
- Dauwdruppels krijg je als het na een mooie dag 's nachts flink afkoelt.
Waterdamp condenseert dan vlak boven de grond.
- Mist is eigenlijk niets anders dan een laag hangende wolk.
De waterdruppeltjes zijn zo klein dat ze in de lucht blijven zweven.
Soorten regen
Er worden drie soorten regen onderscheiden: stijgingsregen, stuwingsregen en frontale regen.
Stijgingsregen
Door opwarming van het aardoppervlak door de zon zal ook de lucht erboven opwarmen. Warme lucht wil opstijgen. Tijdens het opstijgen koelt de lucht weer af. Door de afkoeling condenseert de waterdamp in de lucht en als de druppels groot genoeg zijn, gaat het regenen.
Stijgingsregen komt vooral voor in warme gebieden, bijvoorbeeld bij de evenaar. Vandaar dat je daar tropische regenwouden aantreft.
Stuwingsregen
Als lucht door de wind tegen een berg aanbotst, wordt de lucht omhooggestuwd. De lucht koelt dan af, waardoor er regen kan ontstaan. Stuwingsregen komt voor in de bergen.
Frontale regen
Op plekken waar warme en koude lucht elkaar tegenkomen, kunnen frontale regens ontstaan. Deze regens komen veel voor in West-Europa: warme lucht uit het zuiden trekt naar het noorden en botst tegen de koude lucht. Het front ligt op het punt waar de warme en koude lucht elkaar raken. De koude lucht is zwaar en dwingt de warme lucht om op te stijgen en er zal regen ontstaan.
Video: Hoe ontstaat mist?
Het weer: Luchtdruk
De dunne laag lucht die zich rond de aarde bevindt, wordt de atmosfeer genoemd. De lucht heeft een massa en wordt dus aangetrokken door de aarde: de lucht oefent druk uit op de aarde.
De luchtdruk is de kracht waarmee de lucht op 1 cm² of 1 m² drukt.
De eenheid van druk is N/cm² of N/m².
De luchtdruk wordt ook vaak uitgedrukt in bar of millibar of Pascal (Pa) of hectopascal (hPa).
De eenheden millibar en hPa zijn numeriek gelijk aan elkaar.
Er geldt:
1 bar = 1000 mBar ofwel 1000hPa
1 hPa = 100 Pa
1000 hPa = 1 bar = 10 N/cm²
1000 mBar = 1 bar = 10 N/cm²
De luchtdruk op aarde is niet overal en altijd even groot. De luchtdruk varieert tussen de 960 mbar en 1040 mbar.
De luchtdruk meet je met een barometer.
Luchtdruk - Wind
De luchtdruk op aarde is niet overal gelijk. Hoe hoger je in de atmosfeer komt, hoe lager de luchtdruk. Je zegt dan: lucht wordt ijler.
Maar ook als je op dezelfde hoogte blijft, is de luchtdruk niet steeds hetzelfde. Verschillen in luchtdruk ontstaan onder andere door temperatuurverschillen tussen plekken op aarde.
Door de verschillen in luchtdruk ontstaat er wind.
Lucht stroomt van gebieden met een hoge luchtdruk naar gebieden met een lagere luchtdruk. Bij een groot verschil in luchtdruk stroomt er veel lucht: je krijgt wind met een grote windsnelheid.
Een aflandige wind is een wind die vanaf het land komt en naar de zee toewaait.
Een aanlandige wind waait vanaf de zee naar de kust.
Gebieden met een lage luchtdruk noem je depressies. Bij een depressie hoort slecht weer: bewolking, regen en harde wind.
Video: Wind
Passaat en moesson
Passaatwinden zijn winden die het hele jaar voorkomen in het gebied tussen 30° ZB en 30° NB. Op het noordelijk halfrond spreek je van de noordoostpassaat. De zuidoostpassaat waait op het zuidelijk halfrond. Passaatwinden waaien altijd van oost naar west.
Passaatwinden worden veroorzaakt door temperatuurverschillen tussen stijgende en dalende lucht en door drukverschillen.
De moesson is een wind die voorkomt in tropische gebieden. De wind ontstaat door temperatuurverschillen boven het land en boven de zee. De wind waait een langere periode uit dezelfde richting om dan ongeveer 180 °C van richting te veranderen.
De wind heeft grote invloed op het weer in de moessongebieden. Afhankelijk van de windrichting wordt er ook een andere luchtsoort aangevoerd; er wordt ook wel gesproken van natte moesson en droge moesson.
De bekendste moesson is die van India en omstreken. Tot begin juni is het noorden van India droog, maar in juni, juli en augustus valt er net zoveel regen als tijdens een heel jaar in een West-Europees land. Daarna is het weer droog tot de volgende moesson aanbreekt.
Windsnelheid
De windsnelheid meet je met een windmeter.
De windsnelheid kun je uitdrukken in m/s of km/h.
Hoe groter de windsnelheid hoe krachtiger de wind.
De windkracht wordt aangegeven op de schaal van Beaufort.
Windkracht 2 is een zwakke wind. Windkracht 10 is zware storm.
Naast de windkracht is ook de windrichting belangrijk. De windrichting geeft aan uit welke richting de wind komt.
Afhankelijk van de windrichting wordt er warme of koude lucht aangevoerd en bevat de lucht die wordt aangevoerd veel of weinig vocht.
Het weer: Onweer
Een stof kan door wrijving elektrisch geladen raken. De wrijving zorgt ervoor dat elektronen van de atomen die in de stof zitten, aan de wandel gaan. De stof kan hierdoor positief of negatief geladen raken.
In een wolk kunnen door luchtstromingen ook concentraties van elektrische positieve of negatieve ladingen ontstaan.
Als wolken met tegengestelde ladingen vlak langs elkaar heen gaan, kan er een vonk (bliksemflits) overslaan en hoor je even later een knal (donder).
Het verschil in lading kan ook zo sterk zijn dat de elektronen de sprong naar de aarde maken: je hebt dan een blikseminslag.