Nederlands 2 kader/mavo grammatica

Nederlands 2 kader/mavo grammatica

Grammatica en spelling

Waarom heeft een taal een grammatica nodig?

Het arrangement grammatica en spelling bestaat uit 3 onderdelen, nl. grammatica zinsdelen, grammatica woordsoorten en spelling. 

Blok 1

Grammatica zinsdelen

zinsontleding

Zinnen knippen

Zinnen knippen is het verdelen van de zin in zinsdelen. 

Een zinsdeel is een stukje van de zin dat uit één of meer woorden bestaat.

Hieronder kun je zien welke zinsdelen er zijn.

 

Zinsdelen 

  • Onderwerp
  • Persoonsvorm
  • Gezegde; werkwoordelijk / naamwoordelijk
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Bijvoeglijke bepaling
  • Bijwoordelijke bepaling


Als je een zin in stukken knipt, dan zet je voor en na ieder zinsdeel een streep. 
Er is een handige manier om dat te doen.
Alle woorden die voor de persoonsvorm staan (of kunnen staan) vormen één zinsdeel.
Lees hieronder hoe je dit kunt doen.
 

 

1   Zoek de persoonsvorm (pv).


Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd. 
 

Persoonsvorm

Zinnen knippen. Zin       Vraagzin / Andere tijd       Persoonsvorm
Ik heb dat snoepje
aan Bas gegeven.

 
    Heb ik dat snoepje
    aan Bas gegeven?

 
    heb
 
Ik heb dat snoepje
aan Bas gegeven.

 
    Ik had dat snoepje
    aan Bas gegeven.

 
    heb
 

 

2   Maak met de woorden steeds een andere zin.


Als je de persoonsvorm hebt gevonden maak je steeds een andere zin. 
De woorden  die voor de persoonsvorm komen zijn samen één zinsdeel.
Tussen die zinsdelen zet je een streepje; je knipt de zin.
 

Voorbeeld 

Zinnen knippen.  Andere zin maken            Zinsdeel
 Ik heb dat snoepje aan Bas gegeven.          Ik 
 Dat snoepje heb ik aan Bas gegeven.         dat snoepje
 Aan Bas heb ik dat snoepje gegeven.         aan Bas


Als je de zinsdelen hebt kun je de zin in stukken knippen.
Zet voor en achter ieder zinsdeel een streep. De zinsdelen van deze zin zijn:


Ik / heb /  dat snoepje / aan Bas / gegeven.

 

Zinnen knippen

  • Verdeel de zin in zinsdelen.
  • Bepaal eerst de persoonsvorm (pv).
  • Maak steeds een andere zin; de woorden voor de persoonsvorm vormen één zinsdeel.
  • Zet tussen de zinsdelen een streep; je knipt de zin dan in stukken.

 

Zinsdelen

 

Bekijk onderstaande filmpjes om nog eens de theorie over persoonsvorm, onderwerp, gezegde en lijdend voorwerp te herhalen.

Persoonsvorm

Onderwerp

Werkwoordelijk gezegde

Lijdend voorwerp

 

Zinnen knippen en zinsdelen benoemen

Zinnen knippen is het verdelen van de zin in zinsdelen.
Als je een zin in stukken knipt, dan zet je voor en na ieder zinsdeel een streep.

Er is een handige manier om zinnen te knippen.
De uitleg van deze manier kun je in het vorige artikel lezen.
Bij die manier bepaal je alleen de zinsdelen, maar geef je nog niet aan om welk zinsdeel het gaat; onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp...

 

Waar is de zin goed geknipt?

  Waar is de zin goed geknipt?
Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.


Hieronder wordt in een overzicht uitgelegd hoe je kunt controleren welke zin goed geknipt is.
 

Bepaal eerst de zinsdelen

Zin
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
Wat is de persoonsvorm? Vraagzin / andere tijd
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
Wat is het onderwerp? Wie / wat + pv
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
Wat is het lijdend voorwerp? Wie / wat + pv + o
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
 
 


Je ziet dat de verschillende zinsdelen van de zin onderstreept zijn.
Je kunt nu controleren in welke zin de zinsdelen juist zijn geknipt.

 

Antwoord: de laatste zin is goed. 

  Waar is de zin goed geknipt?
Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.

 

Zinnen knippen in het kort.

  • Verdeel de zin in zinsdelen.
  • Bepaal eerst de persoonsvorm (pv).
  • Maak steeds een andere zin; de woorden voor de persoonsvorm vormen één zinsdeel.
  • Zet tussen de zinsdelen een streep; je knipt de zin dan in stukken.
  • Bepaal alle zinsdelen.
  • Op welke manier is de zin juist geknipt?

De persoonsvorm (pv)?

In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen...


Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.

 

 

Hoe vind je de persoonsvorm?

1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

 

Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.

1   Maak de zin vragend.
    Het woord dat vooraan komt is de persoonsvorm.

 

Zin   Vraagzin   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Fiets ik naar school? fiets
Eva loopt naar huis. Loopt Eva naar huis? loopt

 

* Als een zin begint met waarom, waardoor, waarvoor etc., vervang dit woord dan door daarom, daardoor, daarvoor, etc. Daarna kun je die zin weer vragend maken en komt de persoonsvorm vooraan.

 

 

2   Zet de zin in een andere tijd.
    Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

 

Tegenwoordige tijd   Verleden tijd   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Ik fietste naar school. fiets
Eva tekent graag. Eva tekende graag. tekent

 

Als je denkt dat je de persoonsvorm in een zin hebt gevonden, controleer dan altijd je antwoord. Dit kun je bij de persoonsvorm doen door er de woorden om te voor te zetten. De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord. Kan om te er niet voor, dan is het ook niet de persoonsvorm.

Zin   Persoonsvorm   Controle
Piet werkt heel hard. werkt om te werken
Mam kookt soep. kookt om te koken

 

Hieronder volgt een kort overzicht met de belangrijkste informatie van de persoonsvorm.

 

Persoonsvorm (pv)

  • Ga je zinnen ontleden? Zoek eerst de persoonsvorm.
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken of door de zin in een andere tijd te zetten.
  • De afkorting van de persoonsvorm is; pv.
  • Controleer door de woorden "om te" voor de persoonsvorm te zetten.

Opdrachten

Opdracht 1. Schrijf de zinnen over. Onderstreep de pv. Zet streepjes tussen de zinsdelen.

Bijvoorbeeld: Gisteren / heb / ik / een leuke film gezien.

1. De leerlingenraad zoekt dit schooljaar nieuwe leden.

2. Hoeveel zakgeld heb jij gekregen?

3. De nieuwe mentor van 1B jogt elke morgen voor schooltijd.

4. In de zomervakantie ga ik parachutespringen op Texel.

5. De eerste schoolweken vlogen voorbij.

 

Opdracht 2

Gebruik het stappenplan. Noteer de pv (persoonsvorm) en ow (onderwerp).

1. De winnaar van de loterij kocht direct een Ferrari.

2. Koala's eten geen vlees.

3. De treinreizigers strandden op het station in Utrecht.

4. Zwartbuikhamsters komen in Frankrijk niet meer voor.

5. Wanneer is de provincie Flevoland ontstaan.

 

Opdracht 3.

Gebruik het stappenplan. Noteer gez. en lv.

1. Op die school heeft iedere leerling een laptop.

2. Jasper heeft de halve marathon in een uur gelopen.

3. Greenpeace zoekt donateurs.

4. Over een paar jaar zullen alle mensen een iPad bezitten.

5. Alleen in Deventer eten de mensen graag Deventer koek.

 

Opdracht 4. Benoem de onderstreepte zinsdelen.

1. Vorig jaar heb ik twee paar voetbalschoenen gekocht.

2. Zaterdag koop ik eindelijk nieuwe voetbalschoenen.

3. Het lidmaatschapsgeld van onze vereniging is gestegen.

4. Henk schopt de bal meestal naast het doel.

5. De voorzet van Jan leidde tot een doelpunt.

6. Ons team wint altijd!

 

Lees de tekst. Noteer van elke zin pv, ow, gez, en lv.

Afbeeldingsresultaat voor kidsweek artikel

 

 

 

Klik op onderstaande hyperlinks en maak de digitale oefeningen.

Oefening 1

zinnen knippen

zinnen knippen 2

zinnen knippen 3

zinnen knippen 4

Grammatica woordsoorten

De woorden van een taal kun je indelen in woordsoorten. De woordsoorten die in de PowerPoint aan bod komen heb je al geleerd. Bekijk het filmpje hieronder en daarna de PowerPoint en noteer per woordsoort het belangrijkste in je theorieschrift.

 

Woordsoorten

Open bestand De woordsoorten tot nu toe

Zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

Zelfstandige naamwoorden

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Het woord zegt het al; het geeft een zelfstandigheid aan.
Het zijn woorden die dus slaan op een bepaald 'iets'.
 

Hoe herken je zelfstandige naamwoorden?
 

1   Zelfstandige naamwoorden kunnen zowel concrete als abstracte zaken zijn.

 

Concreet betekent dat het vorm en inhoud heeft.
Je kunt het zien of aanraken.
Abstract betekent dat het niet tastbaar is.
Het is niet echt.

Concrete of abstracte zaken

Concrete zaken

Personen (moeder, opa, Lies, Bart…)
Dieren (hond, kat…)
Dingen (lepel, lamp, auto, kast…)
Landen en plaatsen (Frankrijk, Amsterdam, zolder, woorkamer...)
 

Voorbeeldzinnen:

De schipper bestuurt het schip.
De hond is erg lief.
Ik ga met de auto.
We gaan naar Amsterdam.
 

Abstracte zaken

Gevoelens (liefde, haat, honger, angst…)
Tijdsruimten (dag, uur, minuut…)
Eigenschappen (grootte, dikte, hoogte…)
Gebeurtenissen (ontmoeting)
Denkbeeldige personen of zaken (elfen, heksen, luilekkerland...)
 

Voorbeeldzinnen:

De liefde voor Ilse ging niet voorbij.
Over een uur gaan we naar huis.
De hoogte van de toren is dertig meter.
De heksen vliegen op een bezem.

 

 

2   Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord (de, het, een) voor kunt zetten.

 

Met lidwoorden

de opa
de hond
de lepel
het (drukke) Amsterdam

de liefde
het uur
de grootte
de ontmoeting

 

Let op!
Het lidwoord hoeft er niet altijd bij te staan!

Het lidwoord staat er niet altijd bij...

Moeder gaat koekjes bakken.
Vader is vijf jaar voorzitter geweest.

de moeder en de koekjes
de vader en de voorzitter

 

3    Van veel zelfstandige naamwoorden kan een verkleinwoord gemaakt worden. 

 

Verkleinwoorden

de dwerg
de kat
de kring
het uur

het dwergje
het katje
het kringetje
het uurtje

 

 

4    Veel zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten of enkelvoud.

 

Meervoud of enkelvoud

de stoel
het paard
de boot
de minuut

de stoelen
de paarden
de boten
de minuten

 

Lidwoorden

Lidwoord

Lidwoorden

Wat zijn lidwoorden?

In sommige talen mag je zeggen: Ik loop met hond.
In het Nederlands mag dit niet. 
Je moet een lidwoord gebruiken: Ik loop met de hond.

In het Nederlands zijn er zijn drie lidwoorden: de, het en een
Lidwoorden staan nooit alleen; ze staan altijd voor *zelfstandige naamwoorden.

Lidwoorden staan nooit alleen

de het een een
de auto het huis een hond een huis
de  boom het meisje een boom een meisje
de hond het kettinkje een hond een kettinkje

 

de gebruik je voor mannelijke of vrouwelijke woorden.
het gebruik je voor onzijdige woorden (onzijdige woorden zijn weer te herkennen aan het lidwoord het).
een mag voor beide (onzijdige, mannelijke en vrouwelijk) gebruikt worden.

Er zijn geen echte regels voor het gebruik van de en het. 
Wel zijn er een aantal dingen die je kunt onthouden.

Onthouden: de-woorden

  1. Woorden voor personen, bergen of rivieren: 
    de moeder, de kok, de opa, de Rijn, de Kilimanjaro…
  2. Woorden die in het meervoud staan:
    de huizen, de bomen, de kinderen…
  3. Woorden voor vruchten of bomen: 
    de appel, de peer, de eik, de kastanje…
  4. Letters en cijfers: 
    de negende, de vijf, de a, de b...

Onthouden: het-woorden

  1. Alle verkleinwoorden
    het boompje, het hutje, het meisje, het kettinkje
  2. Woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um: 
    het toerisme, het amusement, het zonnestelsel, het centrum
  3. Woorden met twee of meer lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-: 
    het begin, het gebruik, het veranderen, het ontbijt...
  4. Namen van talen, metalen en windrichtingen: 
    het Nederlands, het Duits, het goud, het ijzer, het zuiden, het oosten, het zuidwesten...

Lidwoorden

Werkwoorden

Werkwoorden

Wat is een werkwoord?

Hoe herken je werkwoorden?

 

1   Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
    fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen…

Dingen die je kunt doen...

Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.

Ik fiets naar school.
Het hele werkwoord is fietsen.

Wij spelen met de blokken.
Het hele werkwoord is spelen.

 

2   Er gebeurt iets.
    sneeuwen, hagelen, waaien, regenen…

Er gebeurt iets...

Er gebeurt iets.

Het sneeuwt buiten.
Het hele werkwoord is sneeuwen.

Het waait erg hard.
Het hele werkwoord is waaien.

 

3   Iemand is iets.
    zijn, worden, lijken, blijven…

Iemand is iets...

Iemand is iets.

Mark is bakker.
Het hele werkwoord is zijn.

Roos wordt juffrouw.
Het hele werkwoord is worden.

 

4   Werkwoorden kunnen veranderen in de zin.
    Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) de zin staat.

Werkwoorden kunnen veranderen...

Werkwoorden kunnen veranderen in de zin.

Tegenwoordige tijd

Ik loop naar school.
Wij lopen naar school.

Verleden tijd

Ik liep naar school.
Wij liepen naar school

In één zin kunnen meerdere werkwoorden voorkomen.
Samen geven de werkwoorden de totale actie weer.
Kijk maar eens naar de volgende zin.

Meerdere werkwoorden in één zin...

Meerdere werkwoorden in één zin.

De juffrouw heeft vanochtend alle kinderen een overhoring laten maken.

Splitsbare werkwoorden

Samengestelde werkwoorden: scheidbaar en onscheidbaar

Wat zijn samengestelde werkwoorden?

Sommige samengestelde werkwoorden kun je splitsen. Ze zijn te scheiden in twee woorden. Samengestelde werkwoorden kunnen scheidbaar of onscheidbaar zijn.
 

1   Scheidbare samengestelde werkwoorden


Scheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:

Scheidbare samengestelde werkwoorden

ingrijpen, opnemen, uitstappen, inschrijven...

 

  Het werkwoord is in een zin gesplitst in twee delen: het voorvoegsel en het werkwoord. Ze staan gescheiden in een zin.

In de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd staat het eerste deel van dit werkwoord achteraan in een zin. Bij het voltooid deelwoord wordt ge tussen de twee delen geplaatst.
   

Scheidbare samengestelde werkwoorden in een zin

Werkwoord Tegenwoordige tijd Voltooid deelwoord
ingrijpen De politiemannen grijpen in. De politiemannen hebben ingegrepen.
opnemen Mijn ouders nemen de film op. Mijn ouders hebben de film opgenomen.
instappen De kinderen stappen de bus in. De kinderen zijn de bus ingestapt.
voorlezen Mijn zus leest een boek voor. Mijn zus heeft een boek voorgelezen.

Onthouden

Samengestelde werkwoorden die beginnen met:
bij-, in-, na-, uit-, op-, af-, mee-, tegen-, tussen-, terug-
zijn altijd scheidbaar!

 

2   Onscheidbare samengestelde werkwoorden


Onscheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:

Onscheidbare samengestelde werkwoorden

achtervolgen, ondervragen, mislukken, overleven...

 

 

Het voorvoegsel en het werkwoord worden nooit van elkaar gescheiden!
Meestal heeft het voltooid deelwoord geen voorvoegsel en héél soms
komt het voorvoegsel vooraan.

 

Onscheidbare samengestelde werkwoorden in een zin

Werkwoord    Tegenwoordige tijd Voltooid deelwoord
achtervolgen    Ik achtervolg mijn broertje. Ik heb mijn broertje achtervolgd.
ondervragen    Ik ondervraag de boef. Ik heb de boef ondervraagd.
voorspellen    Ik voorspel het weer. Ik heb het weer voorspeld.
overleven    Ik overleef het wel. Ik heb het overleefd.
glimlachen    Ik glimlach naar Martijn. Ik heb naar Martijn geglimlacht.

Bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een *zelfstandig naamwoord.
Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.

Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak direct voor een zelfstandig naamwoord:

Bijvoeglijke naamwoorden

de mooie  ring
de drukke hond
de kleine lepel
de lieve moeder
de rode auto
de kapotte telefoon
het prachtige kettinkje
de moeilijke som

Maar soms staan bijvoeglijke naamwoorden niet direct voor een zelfstandig naamwoord:

Bijvoeglijke naamwoorden

De auto is rood.

Rood is de eigenschap van de auto.

Mijn moeder is altijd heel erg lief. Lief is de eigenschap van moeder.
De telefoon is tijdens de wedstrijd kapot gegaan. Kapot is de toestand van de telefoon.

 

 

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een *zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.

Bijvoeglijke naamwoorden

  De lieve moeder
de drukke hond
de mooie ring

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden

een ijzeren buis
een zilveren ring
een gouden kettinkje
een stalen pen
een bronzen speld
een eiken tafel
een rieten dak
een leren bank
een glazen deur
een wollen trui
een zijden jurk
een katoenen blouse
een chocoladen paashaas
een marsepeinen varken
Een kristallen bol

De woorden eindigen bijna altijd op -en. Maar soms ook niet:

Zonder -en

  een plastic tas
een suéde tas
een aluminium buis
een nylon tent

Weet je niet zeker of het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is? Kijk dan of je het woord van voor het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord kunt zetten.

Kun je het woord 'van' ervoor zetten?

   Gewoon bijvoeglijk naamwoord
   de mooie ring  de ring is mooi
   de ronde tafel  de tafel is rond
   de mooie jurk  de jurk is mooi

 

  Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  de zilveren ring de ring is van zilver
  de eiken tafel de tafel is van eiken
  de zijden jurk de jurk is van zijde

Vragend voornaamwoord

Vragend voornaamwoord

Wat is een vragend voornaamwoord?

Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.

  Staat er een vraagteken aan het einde van een zin?
Dan heb je vaak te maken met een vragend voornaamwoord.


Vragende voornaamwoorden zijn:

Vragende voornaamwoorden

wie, wiens, wat, wat voor (een), welk en welke

Staat er een vraagteken aan het einde van een zin?

Wie gaat er mee vanavond?    
Wie heeft die bal gegooid?
Wat voor een dag is het vandaag?
Wat voor een winter krijgen we?
Wiens idee was dat?
Wiens schoenen zijn dat?
Welk beroep past bij mij?
Welk liedje was dat?
Wat zeg jij daar?
Wat kost deze fiets?
Welke dag is het vandaag?
Welke hond past bij mij?

Vragende voornaamwoorden staan heel vaak aan het begin van een vraagzin. Maar soms ook niet. Ze staan dan midden in een (samengestelde) zin. Je kunt er dan wel altijd een vraagzin van maken, waarbij het vragend voornaamwoord vooraan in de zin komt te staan.

Vragende voornaamwoorden  in de zin

  Weet jij wie de bal heeft gegooid?  Wie heeft de bal gegooid?
Kun jij me vertellen wiens idee dat was?  Wiens idee was dat?
Weet jij wat deze fiets kost?  Wat kost deze fiets?
Kun jij me vertellen wat voor een dag het is vandaag?  Wat voor een dag is het vandaag?
Hoe weet ik welk beroep bij mij past?  Welk beroep past bij mij?
Ik wil weten welke dag het is vandaag!  Welke dag is het vandaag?

Let op!
Vraagwoorden als hoe, waarom, wanneer, hoeveel, waarmee enzovoort...
verwijzen niet naar personen of dingen! Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden!

Aanwijzend voornaamwoord

Aanwijzend voornaamwoord

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?

  Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

 

Aanwijzende voornaamwoorden zijn onder andere:

Aanwijzende voornaamwoorden

die, dit, dat, deze, zulk, zulke(n), diegene(n), datgene(n), degene(n), dergelijke(n), zo'n

Aanwijzend voornaamwoord in een zin.

Deze ketting vind ik het mooist.

Deze slaat op ketting. 
ketting is een *zelfstandig naamwoord
Met deze maak je duidelijk dat het om de ketting gaat, die je daarbij aanwijst. 
Dus niet om een andere ketting! Maar om deze ketting.

 

1   Het aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het lidwoord staan, vóór een *zelfstandig naamwoord.
 

 

In plaats van het lidwoord

Die jongen is de slimste van de klas. Die vervangt hier het lidwoord de.
Dit spelletje is erg leuk! Dit vervangt hier het lidwoord het.
Deze opdracht is niet moeilijk. Deze vervangt hier het lidwoord de.

 

2   Het aanwijzend voornaamwoord kan ook voor een **bijvoeglijk naamwoord staan.

Voor een bijvoeglijk naamwoord

Ik vind dat vrolijke meisje erg leuk. dat staat voor het bijvoeglijk naamwoord (vrolijke), maar dat slaat op het zelfstandige naamwoord (meisje).
Hij heeft net zulke mooie schoenen
als Mark.
zulke staat voor het bijvoeglijk naamwoord (mooie), maar zulke slaat op het zelfstandige naamwoord (schoenen).
Deze fijne trui heeft Lies ook. Deze staat voor het bijvoeglijk naamwoord (fijne), maar Deze slaat op het zelfstandige naamwoord (trui).

 

3   Het aanwijzend voornaamwoord kan ook in de plaats van een zelfstandig naamwoord staan.

In plaats van een zelfstandig naamwoord

Dit vind ik erg leuk. Dit vervangt in deze zin een zelfstandig naamwoord.
De zin had ook kunnen zijn: Dit spel vind ik erg leuk.
Ik wil die graag zien. die vervangt in deze zin een zelfstandig naamwoord.
De zin had ook kunnen zijn: Ik wil die broek graag zien.
Ik vind deze niet moeilijk. deze vervangt in deze zin een zelfstandig naamwoord.
De zin had ook kunnen zijn: Ik vind deze som niet moeilijk.

Weet je niet zeker of je dat, dit, die of deze moet gebruiken?

Onthouden

Bij de-woorden gebruik je altijd die of deze.

Bij het-woorden gebruik je altijd dat of dit.

Opdrachten

Opdracht 1. Schrijf onderstaande zinnen over in je schrift of kopieer en plak ze in word. Onderstreep of markee alle lidwoorden met geel, alle zelfstandige naamwoorden met blauw en alle werkwoorden met rood.

1. Jonas zette de auto van zijn moeder zelf aan de kant.

2. Ina heeft de jongen met gevaar voor eigen leven uit de brandende stal bevrijd.

3. Zonder na de denken rende zij het brandende huis binnen.

4. Heeft hij nog een excuus gestuurd na dat ongeluk?

 

Opdracht 2. Benoem de onderstreepte woorden. Schrijf de onderstreepte woorden over in je schrift en zet erachter of het een bn (bijvoeglijk naamwoord), vr. vnw (vragend voornaamwoord) of aanw. vnw (aanwijzend voornaamwoord) is.

1. Wie heeft die code al in zijn telefoon staan?

2. Wat voor weer wordt het aankomende week?

3. Welke sporter heeft een gouden medaille gewonnen?

4. Deze brand heeft gisternacht dat oude huisje verwoest.

 

Opdracht 3. Sommige woorden passen bij meerdere woordsoorten. Hierdoor kun je gekke zinnen maken zoals: Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegensvlug.

1. Schrijf op bij welke twee woordsoorten vliegen hoort.

2. Benoem de onderstreepte woorden uit de onderstaande zin. Let op: schrijf ze allemaal apart op in je schrift met de woordsoort erachter.

Toen de tekkel de tekkel tekkelde, tekkelde de tekkel de tekkel terug.​

Bedenk zelf een woord dat bij meerdere woordsoorten past. Maak een zin waarin je dit woord meerdere keren én in verschillende woordsoorten gebruikt.

 

Opdracht 4. Lees de tekst.

1. Benoem de onderstreepte woorden uit de tekst.

2. Welke van de werkwoorden die je hebt opgeschreven, zijn splitsbaar?

3. Welk bijvoeglijk naamwoord dat je hebt opgeschreven is stoffelijk?

 

Medaille voor 'vliegtuigheld' Jasper Schuringa

  •  

Bericht15 Dec 2010, 19:58

(Novum) - 'Vliegtuigheld' Jasper Schuringa heeft woensdag de zilveren medaille van het Carnegie Heldenfonds uitgereikt gekregen. Het is de hoogste onderscheiding van het fonds.

In mei kreeg de 33-jarige Amsterdammer al een onderscheiding gekregen van de gemeente Amsterdam voor zijn heldhaftige optreden tijdens zijn vlucht van Schiphol naar Detroit in december vorig jaar. Hij overmeesterde toen een Nigeriaanse terrorist die het toestel wilde opblazen. In het vliegtuig zaten ongeveer 250 mensen.

Stichtingsvoorzitter Jan Franssen, die commissaris van de Koningin is in Zuid-Holland, reikte de medaille uit. Hij prees Schuringa's 'ware heldenmoed'.

Het heldenfonds werd in 1904 in de VS opgericht door de Amerikaanse zakenman en filantroop Andrew Carnegie en zet mensen in het zonnetje die anderen hebben gered met gevaar voor eigen leven. De Nederlandse tak van het fonds werd in 1911 opgericht.

Over Schuringa is een documentaire in de maak.

Wat zou jij gedaan hebben in zo'n situatie?

BRON: Nieuws.nl

 

 

 

Klik op onderstaande hyperlinks en maak de digitale oefeningen.

lidwoord 1

lidwoord 2

zelfstandig naamwoord 1

zelfstandig naamwoord 2

bijvoeglijk naamwoord 1

bijvoeglijk naamwoord 2

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 1

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 2

werkwoord 1

werkwoord 2

werkwoord 3

Spelling

Ook bij spelling even een herhaling van wat vorig jaar al behandeld is.

 

Bekijk onderstaand PowerPoint en bekijk daarna de verschillende filmpjes en lees alle theorie nog eens goed door. Schrijf van alle onderdelen het belangrijkste op in je theorieschrift. 

Open bestand Spelling volgens de regels

Hoofdletters

Hoofdletters

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Aan het begin van een nieuwe zin

Aan het begin van iedere zin schrijf je een hoofdletter.

Begin van een zin

  Achterin de tuin staat een grote vijgenboom.
Rechts van de vijgenboom staat een oude muur.
Tussen die muur en de boom staat een hut.
Niemand kan je zien als je erin zit.


Begint de zin met ’s, ’t of ’k dan schrijf je de tweede letter met een hoofdletter.

De zin begint met een 't, 's of 'k

  ’s Ochtends lopen we samen naar school.
’s Middags gaan we naar het zwembad.
’s Avonds maken we een wandeling door de wijk.
’s Woensdags heeft Henk een goed humeur.
’t Was ontzettend gezellig.
’k Weet niet wat ik moet zeggen.


Begint de zin met een afkorting dan schrijf je de eerste letter van de afkorting met een hoofdletter.

De zin begint met een afkorting

I.v.m. de feestdagen zijn we gesloten.
Tv’s worden steeds platter.
N.a.v. uw verzoek, stuur ik u deze factuur.
Sms’en doe je maar in je eigen tijd.

 

Onthouden

Begint de zin met een getal dan krijg je geen hoofdletter.

45 seconden bleef hij onder water.
20 appels liggen in het mandje.
90% van de leerlingen heeft de toets goed gemaakt.

Bij namen van personen

Voornamen worden altijd met een hoofdletter geschreven.
Bij dubbele voornamen worden beide namen vaak met een hoofdletter geschreven.
Tussen deze beide namen wordt meestal een streepje (-) geplaatst.

Voornamen


Tim
Rosan
Anne-Marie (dubbele voornaam)
Femke
Jan-Peter (dubbele voornaam)

Voorletters worden altijd met een hoofdletter geschreven.
Na de voorletter komt altijd een punt, gevolgd door de achternaam.
Bij dubbele voornamen hoort bij iedere naam een voorletter en een punt.

Voorletters

R. Janssens
B. Assink
K. Spoolder
A.M. Slot (dubbele voornaam)

Achternamen worden altijd met een hoofdletter geschreven.
Hieronder zie je hoe dat gaat bij achternamen die uit één deel bestaan.

Achternamen

Jan Vrielink
Mieke Brinkman
Anna-Belle Huissen
Roy Bergsma

Zinnen

  Peter geeft een bloem aan Anne.

Hoog in de boom zit Rosan.

De brief wordt verstuurd naar
R. Hogenkamp.

Over het behaalde cijfer is
Robert-Jan erg teleurgesteld.

 

Onthouden

  • Voornamen beginnen altijd met een hoofdletter
  • Voorletters schrijf je altijd met een hoofdletter
  • Achternamen die uit één deel bestaan, schrijf je altijd met een hoofdletter

 

Achternamen met tussenvoegsels

Een tussenvoegsel is een woord dat deel uitmaakt van een achternaam. Het zijn vaak kleine, korte woordjes. In totaal zijn er meer dan 300 voorvoegsels. Hieronder zie je een aantal veel voorkomende:

Tussenvoegsels

de, het, ten, van, van de, van den, van der, van het...

Bij achternamen met een tussenvoegsel krijgt dit tussenvoegsel een hoofdletter als er geen naam of voorletter(s) vooraf gaan. Daarnaast begint het deel van de achternaam dat geen tussenvoegsel is altijd met een hoofdletter.

Een tussenvoegsel

  Geen naam of tussenvoegsel(s) vooraf Wel naam of tussenvoegsel(s) vooraf
Mevrouw De Vries Anne de Vries
Meneer Van Dijk Peter van Dijk
Professor Ten Cate Michiel ten Cate
Meester De Graaf B. de Graaf
Dominee Van Achter Bert van Achter

Het kan voorkomen dat er meerdere tussenvoegsels in een naam staan. In zo'n geval krijgt alleen het eerste tussenvoegsel een hoofdletter wanneer er bij de achternaam geen voornaam of voorvoegsel(s) vooraf gaan. Daarnaast begint het deel van de achternaam dat geen tussenvoegsel is altijd met een hoofdletter.

 

Meerdere tussenvoegsels

  Geen naam of voorvoegsel(s) vooraf Wel naam of voorvoegsel(s) vooraf
Meneer Van den Herik Paul van den Herik
Mevrouw Van het Reve Ans van het Reve
Professor Den Braber - ten Haaf Evelien den Braber - ten Haaf

Leestekens

Gebruik van de punt

Een punt wordt op verschillende momenten gebruikt. Een punt zie je terug in teksten als leesteken. Een leesteken is een teken dat wordt gebruikt om een tekst beter te kunnen lezen en te kunnen begrijpen. Een punt zie je ook terug bij afkortingen en getallen
 

Onthouden

Aan het einde van een zin schrijf je (meestal) een punt. Daarmee laat je zien dat de zin is afgelopen. 

 

Een punt aan het einde van een zin

taal oefenen, interpunctie, gebruik van de punt

Vrijdag gaan we op schoolreisje. Mijn lievelingsdier is een hond. Vanmiddag heb ik een voetbalwedstrijd.

Let op! 

  • Er komt geen spatie voor een punt. De punt komt meteen na het laatste woord van de zin.
  • Er komt wel een spatie tussen de punt en het eerste woord van de volgende zin.

Spatie

 gebruik van de punt, taal oefenen

Morgen gaan we naar het zwembad. Ik ga dan zeker een bommetje maken van de duikplan. 

 

Mees is dol op schaatsen. Hij kijkt iedere wedstrijd op de televisie.


Uitzonderingen
Het is niet altijd zo dat een zin eindigt met een punt.

  • Je schrijft geen extra punt aan het einde van een zin als de zin eindigt met de punt van een afkorting.
  • ​Je schrijft geen extra punt aan het einde van een zin als de zin eindigt met een punt van een citaat voor de aanhalingstekens
  • ​Je schrijft geen punt na een titel of achter een adres. 

Uitzonderingen

 gebruik van de punt, interpunctie, taal oefenen

Op de deur staat: Niet storen a.u.b.

Emma zegt: 'Ik ga naar de dierentuin.'

Titel: Het geheime bos


Een punt kom je niet alleen tegen aan het einde van een zin. 
 

Onthouden

  • Je schrijft een punt of meerdere punten bij afkortingen.
    Bijvoorbeeld bij: a.u.b., i.p.v., i.v.m., s.v.p., bijv. 
  • Je schrijft een punt of meerder punten bij getallen van vier cijfers of meer. 4.000, 15.000, 130.000, 1.000.000
  • Je schrijft een punt tussen de uren en minuten bij de digitale tijd. 15.30 uur

 

Gebruik van het vraagteken

Na een vraag schrijf je een vraagteken.

Het vraagteken

gebruik van het vraagteken, interpunctie 'Wat heb je daar gezien?'
'Weet je nog een moeilijke vraag, opa?'
'Vond je dat eng?'
'Wat is dat?'
'Heb je zin in een uitdaging?'

Onthouden

  • Na een vraag schrijf je een vraagteken. 
  • Er komt geen spatie vóór het vraagteken. 
  • Als je na het vraagteken op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen het vraagteken en het volgende woord.

 

Gebruik van het uitroepteken

Je gebruikt een uitroepteken als iets wordt geroepen of als iemand een heftige
emotie voelt. Bijvoorbeeld wanneer iemand heel blij, boos, bang of verbaasd is. 

Gebruik van het uitroepteken

gebruik van het uitroepteken, interpunctie 'Morgen ben ik jarig!' 
'Je mocht nog geen snoepje pakken!'
'Ik durf niet naar de tandarts!'
'Ik ben hier!'
'Hee, pim!'

Je gebruikt ook heel vaak een uitroepteken als een zin in de gebiedende wijs staat.
Als er in een zin een bevel of opdracht staat en die zin heeft geen onderwerp, dan
staat die zin in de gebiedende wijs. Iemand zegt dan bijvoorbeeld wat je moet doen. 

Uitroepteken bij de gebiedende wijs

'Help!'
'Ruim je kamer op!'
'Pas op!'
'Pak je boek!'
'Leg die bal neer!'
   gebiedende wijs, interpunctie, uitroepteken

Onthouden

  • Je gebruikt een uitroepteken als iets geroepen wordt.
  • Je gebruikt meestal een uitroepteken bij de gebiedende wijs.
  • Je gebruikt een uitroepteken als iemand een heftige emotie voelt.
  • Er komt geen spatie vóór het uitroepteken.
  • Als je na het uitroepteken op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen het uitroepteken en het volgende woord.

 

Gebruik van een dubbele punt

Een dubbele punt wordt meestal gebruikt om te laten zien dat er
een opsomming, een uitleg of een citaat komt. 

Dubbele punt

 

We kunnen kiezen uit: pannenkoeken, frietjes of vissticks.

De mogelijkheden zijn: de dierentuin, zwemmen of het pretpark.
In het Frans heette de blauwe verf: bleu de Gênes
De stof kreeg een andere naam die je vast wel kent: denim.
Michiel vraagt sip: 'Hoe moet het nu verder?'
Juf zegt trots: 'Ik kan zien dat je geoefend hebt.'

Het eerste woord na een dubbele punt krijgt meestal geen hoofdletter, want de zin is namelijk nog niet afgelopen. Er zijn drie uitzonderingen. Na een dubbele punt schrijf je een hoofdletter:

  • als het een hoofdletterwoord is, zoals bij een naam
  • als er een hele zin wordt geciteerd
  • als er een opsomming komt van meerdere zinnen of vragen

Hoofdletter na dubbele punt

We gaan op vakantie naar: Frankrijk, Spanje of Duitsland.
De kleuters roepen blij: 'Wij gaan naar de speeltuin!'
Controleer het volgende: Heb je je portemonnee? Zit je pinpas erin? Heb je je identiteitsbewijs bij je?

dubbele punt, interpunctie

Onthouden

Let op! Na een dubbele punt komt altijd een spatie. Voor de dubbele punt juist niet. 

De komma

De komma is een leesteken. Een leesteken is een teken dat wordt gebruikt om een tekst beter te kunnen lezen en te kunnen begrijpen. Een komma wordt meestal in de tekst gezet wanneer je bij het voorlezen een duidelijke pauze hoort. Soms is dit lastig te horen en worden er komma's in de tekst gezet, wanneer het eigenlijk helemaal niet nodig is. 

Onthouden

Wanneer gebruik je een komma nou op de juiste manier?
Gebruik een komma onder andere:
 

Gebruik van de komma

gebruik van de komma

 

'Het liefst eet ik een pizza met ham, tomaat en champignons.'

Ik heb een zere knie, omdat ik van mijn fiets ben gevallen.

'Dat is een mooie, zachte, groene trui!'

'Wat kun jij lekker koken, oma!'

Beste mevrouw Jansen,

Het liedje, dat ik vanmiddag heb geleerd, zit nog in mijn hoofd.

Onthouden

Let op! Na de komma komt altijd een spatie. Voor de komma juist niet. Behalve bij getallen: 12,50, 13,45, 18,20, enzovoort...

 

Gebruik komma tussen twee persoonsvormen

Je moet altijd een komma zetten tussen twee persoonsvormen (pv) die naast elkaar staan. Een persoonsvorm is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen: fietsen, lopen, spelen, kruipen, slapen enzovoort.

Komma tussen twee persoonsvormen

taal oefenen, komma in een zin, komma tussen twee persoonsvormen Wat Sara durft, is echt heel moedig.
 

Als het goed is, is het morgen mooi weer.

Als je hier de hoek om gaat, kom je bij de bushalte.
 

Toen ze thuis kwam, ging ze op de bank zitten.

Alleen in korte zinnen is het niet altijd nodig om een komma tussen twee
persoonsvormen te zetten.

Uitzonderingen

taal oefenen, interpunctie, komma tussen persoonsvormen Wat je zegt ben je zelf.
Voor je het weet is het zover. 

Onthouden

Let op! Na de komma komt altijd een spatie. Voor de komma juist niet.
Behalve bij getallen: 12,251,53,65 enzovoort.

Komma in een opsomming

Je moet bijna altijd een komma of komma's gebruiken bij een opsomming.

Komma bij een opsomming

taal oefenen, komma voor een voegwoord, interpunctie


We kopen soesjes, koekjes en tijgerbrood.

 

We kunnen gaan schaatsen, skiën, langlaufen of snowboarden.

 

Uitzondering: voor de woorden en en of zet je bij de opsomming geen komma. 

Geen komma bij en en of

komma in een opsomming, interpunctie Gaan we met de bus, de tram of de trein op schoolreis?

Onthouden

Let op! Na de komma komt altijd een spatie. Voor de komma juist niet.
Behalve bij getallen: 12,251,53,65 enzovoort.

Opdrachten

Open onderstaand bestand en sla dit op in je map Nederlands.

Plaats daarna de hoofdletters en leestekens op de juiste plekken in de tekst. Sla het bestand dan weer op. 

Open bestand Tekst hoofdletters en leestekens

Laatste letter -d of -t?

Meervouden: woorden die eindigen op t of d

 

Je hoort een t.
Je schrijft een t of een d.

Ezelsbruggetje

Hoor je een t aan het eind van een woord?
Dan maak je het woord langer, zodat je een t of een d hoort.
Nu weet je meteen welke letter je moet schrijven.

Woorden met een d kun je altijd langer maken!
Veel woorden met een t kun je niet langer maken: met, het, dat, wat, dit...

t en d - woorden

1735
fluit - fluiten
hout - houten
staart - staarten  
voet - voeten

hoeden
hond - honden
paard - paarden
hoed - hoeden
hoofd - hoofden

Bijvoeglijk naamwoord

Het spellen van het bijvoeglijk naamwoord.

Als je de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord spelt, moet je soms ook:

- de laatste letter verdubbelen: gek - gekke

- een a, e, o, of u weghalen: duur - dure

- een f in een v of een s in een z veranderen: lief - lieve; boos - boze.

 

Persoonsvorm

Persoonsvorm

Wat is de persoonsvorm (pv)?

In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen...


Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.

 

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?

1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.


Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.

 

1   Maak de zin vragend.
    Het woord dat vooraan komt is de persoonsvorm.

Maak de zin vragend

Zin   Vraagzin   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Fiets ik naar school? fiets
Eva loopt naar huis. Loopt Eva naar huis? loopt

* Als een zin begint met waarom, waardoor, waarvoor etc., vervang dit woord dan door daarom, daardoor, daarvoor, etc. Daarna kun je die zin weer vragend maken en komt de persoonsvorm vooraan.

 

 

2   Zet de zin in een andere tijd.
    Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Zet de zin in een andere tijd

persoonsvorm Tegenwoordige tijd   Verleden tijd   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Ik fietste naar school. fiets
Eva tekent graag. Eva tekende graag. tekent



Als je denkt dat je de persoonsvorm in een zin hebt gevonden, controleer dan altijd je antwoord. Dit kun je bij de persoonsvorm doen door er de woorden om te voor te zetten. De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord. Kan om te er niet voor, dan is het ook niet de persoonsvorm.

 

Voorbeeld

Zin   Persoonsvorm   Controle
Piet werkt heel hard. werkt om te werken
Mam kookt soep. kookt om te koken

 

Hieronder volgt een kort overzicht met de belangrijkste informatie van de persoonsvorm.

 

Persoonsvorm (pv)

  • Ga je zinnen ontleden? Zoek eerst de persoonsvorm.
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken of door de zin in een andere tijd te zetten.
  • De afkorting van de persoonsvorm is; pv.
  • Controleer door de woorden "om te" voor de persoonsvorm te zetten.

Opdrachten

Open onderstaand bestand en onderstreep of markeer hierin alle persoonsvormen. Sla het bestand op in je map Nederlands.

Open bestand Tekst persoonsvorm

Maak de digitale oefeningen die hieronder staan.

persoonsvorm 1

persoonsvorm 2

persoonsvorm 3

Ga naar jufmelis.nl en maak de oefeningen over de persoonsvorm.

Blok 2

Grammatica zinsdelen

Meewerkend voorwerp

Open bestand Theorie: Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp 2

Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?

Het meewerkend voorwerp (mv) hangt samen met de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde (naamwoordelijk of werkwoordelijk) en het lijdend voorwerp.
In een zin kan maar één meewerkend voorwerp staan.
Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een meewerkend voorwerp heeft.

Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mv)?

Zoek het meewerkend voorwerp.
  1. Zoek de persoonsvorm (pv).
  2. Zoek het onderwerp (o).
  3. Zoek het gezegde (gez.)
  4. Zoek het lijdend voorwerp (lv).
  5. Zoek het meewerkend voorwerp:
    Zet Aan wie / Voor wie voor het onderwerp, gezegde en eventuele lijdend voorwerp.

Hieronder worden de stappen uitgelegd.


 

1   Zoek de persoonsvorm (pv).


Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd.

Persoonsvorm

Zin   Vraagzin / Andere tijd   Persoonsvorm
Zij geeft een knikker aan Tim.   Geeft zij een knikker aan Tim?  geeft
Zij geeft een knikker aan Tim.   Zij gaf een knikker aan Tim.  geeft

 

2   Zoek het onderwerp (o).


Wie of Wat + de persoonsvorm.

Onderwerp

Zin   Wie / Wat + pv      Onderwerp
Zij geeft een knikker aan Tim. Wie geeft?    Zij

 

3   Zoek het gezegde (gez).


Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin.  

Gezegde

Zin   Alle werkwoorden      Gezegde  
Zij geeft een knikker aan Tim. geeft    geeft

 

4   Zoek het lijdend voorwerp. 


Zet Wie of Wat voor het onderwerp en het gezegde.

Lijdend voorwerp

Zin     Wie / Wat + o + gez.      Lijdend voorwerp
Zij geeft een knikker aan Tim.   Wat geeft zij?    een knikker

 

5   Zoek het meewerkend voorwerp


Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.

Meewerkend voorwerp

Zin   Aan wie / Voor wie + o + gez. + (lv)   Meewerkend voorwerp
Zij geeft een knikker aan Tim. Aan wie geeft zij een knikker? Tim

 

Meewerkend voorwerp (mv)

  • Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
  • Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp. 
  • Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
  • In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten. 

Opdrachten

Opdr. 1 Noteer van iedere zin pv, ow, gez, lv en mv. Let op: in niet alle zinnen staat een lv of mv.

1. Het meisje heeft het geheim aan haar vriendin verteld.

2. De burgemeester van Eindhoven gaf alle vrijwilligers een lintje.

3. Heb jij haar een cadeautje gegeven?

4. De familie biedt de jarige opa een verjaardagsfeest aan.

 

Opdr. 2 Noteer van iedere zin pv, ow, gez, lv en mv. Let op: in niet alle zinnen staat een lv of mv.

1. Zou jij mij het boek Het leven van een loser aanraden?

2. Zij moet 50 euro aan haar vader terugbetalen.

3. Veel mensen doneren hun geld aan Het Wereld Natuurfonds.

4. De tandarts verwijdert alle tandplak van je tanden.

5. Mijn provider sms't mij de nieuwe tarieven voor internet.

 

 

 

 

 

 

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Ga naar jufmelis.nl en maak de oefeningen die horen bij het meewerkend voorwerp.

Grammatica woordsoorten

Persoonlijk voornaamwoord

Open bestand Theorie: Persoonlijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

  Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.


Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere:

Persoonlijke voornaamwoorden

ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud)

Persoonlijke voornaamwoorden in een zin

Ik ga vrijdag naar de speeltuin.
Reis jij graag met de trein?
Hij is aan de beurt.
Wij gaan naar de kinderboerderij.
Jullie gaan naar het zwembad.
Zij houden van Nederlandse muziek.

Ga je met mij mee naar de speeltuin?
Ik kom naar jou toe.
Neem je haar ook mee naar de speeltuin?
Vraag je dat aan ons?
U gaat met hem naar het park.
Vraag je dat aan hun?

Onthouden

  Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet. Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!

 

Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen

 

Ga je met mij mee naar de speeltuin? Gaat Marc met Rosa mee naar de speeltuin?
Vraag je dat aan ons? Vraagt Marc dat aan Rosa en Ivo?
Ik parkeer voor ons huis Rosa parkeert altijd voor ons huis.
Ga je ook naar haar feestje? Gaat Rosa ook naar Linda’s feestje?

ons en haar zijn in de laatste twee zinnen geen persoonlijke voornaamwoorden,
maar *bezittelijke voornaamwoorden.

In de laatste zin zijn we aan het vals spelen.
haar wordt hier wel vervangen door een naam, maar je wordt dan gedwongen om
er een 's aan toe te voegen.

 


*bezittelijke voornaamwoorden:
Het geeft een bezit aan en staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord (=je kunt de, het of een voor het woord zetten). Je kunt het nooit vervangen met namen van personen!

Opdrachten

Opdracht 1

Hieronder staat een verhaal. Kopieer het verhaal naar Word. Onderstreep in dit verhaal de persoonlijk voornaamwoorden.

Als Stefan vrijdagavond naar hockey skate, ziet hij Jim staan voor het rode stoplicht. Hij wordt vastgehouden door drie jongens uit de 2e klas. Ze pakken zijn tas en smijten hem in het water. Hij doet zelf niks. Hij kijkt alleen toe. Jim wordt altijd gepest, maar nu gaat het wel heel ver. 'Wat moet ik doen', denkt Stefan.

Opdracht 2

Maak nu zelf een verhaal waarin alle persoonlijk voornaamwoorden minimaal één keer voorkomen.  Als je verhaal af is, wissel je het verhaal uit met een klasgenoot. Markeer de persoonlijk voornaamwoorden in het verhaal van je klasgenoot.

Opdracht 3 Lees de tekst hieronder van het lied Dochters van Marco Borsato. Kopieer en plak deze tekst daarna in Word.

1) Onderstreep in dit stukje tekst de lidwoorden, vergeet niet aan te geven of het gaat om een bepaald lidwoord of een onbepaald lidwoord.
2) Markeer nu de zelfstandige naamwoorden met geel.
3) Markeer de persoonlijke voornaamwoorden uit het stukje tekst met een andere kleur.

Tekst 1 Borsato

Kwart over zeven op zondagmorgen
Hoor ik een stem die heel zachtjes aan me vraagt
Ben je al wakker pap?
Kom je gezellig mee naar beneden?
Moet je straks werken of ben je vrij vandaag?
En ga je dan even met mij op stap?

Ooooh wat gaat de tijd toch snel
Gisteren nog zag ik haar voor het eerst
Lag ze hier in m’n armen

 

oefening 1

Ga naar jufmelis.nl en maak de opdrachten die gaan over het persoonlijk voornaamwoord. 

Spelling

Meervouden op -en, -ën en -n

Klemtoon

Meervoud op -en
 

Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je dehet of een voor kunt zetten. De meeste zelfstandige naamwoorden bestaan in enkelvoud en in meervoud. Over deze zelfstandige naamwoorden gaat deze pagina.

 

enkelvoud + en = meervoud

Bij veel zelfstandige naamwoorden maak je het meervoud door er 'en' achter te zetten.

  • een boek - twee boeken
  • een stoel - twee stoelen
  • een paard - twee paarden
  • een punt - twee punten

 

aa/ee/oo/uu + 1 medeklinker: één klinker verdwijnt

Als het enkelvoud een lange klinker (aa, ee, oo, uu) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, verdwijnt een van die klinkers.

  • een aap - twee apen
  • een beek - twee beken
  • een boot - twee boten
  • een muur - twee muren

Als je deze woorden in lettergrepen moet verdelen, bijvoorbeeld voor een afbreekstreepje aan het eind van een regel, zie je dat de laatste medeklinker wordt samengevoegd met 'en' (a-pen, be-ken, bo-ten, mu-ren). De enkele a/e/o/u is hierdoor de slotletter van een lettergreep en wordt daardoor als aa/ee/oo/uu uitgesproken.

 
 

a/e/i/o/u + 1 medeklinker: medeklinker extra

Als het enkelvoud een korte klinker (a, e, i, o, u) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, komt er vaak een medeklinker bij om de klank van die klinker kort te houden:

  • een bak - twee bakken
  • een hek - twee hekken
  • een pil - twee pillen
  • een bos - twee bossen
  • een put - twee putten

Als je deze woorden in lettergrepen moet verdelen, bijvoorbeeld voor een afbreekstreepje aan het eind van een regel, zie je dat de laatste medeklinker bij de korte klank blijft en dat de extra medeklinker wordt samengevoegd met 'en' (bak-ken, hek-ken, pil-len, bos-sen, put-ten). De enkele a/e/i/o/u blijft hierdoor een ingesloten klinker en wordt daardoor als een korte klinker uitgesproken.

 

Soms verandert de klank van de klinker in het meervoud. Er komt dan geen dubbele medeklinker:

  • een glas - twee glazen
  • een vat - twee vaten

 

s wordt vaak z

Als het enkelvoud eindigt op een s, wordt de vaak een z in het meervoud:

  • een baas - twee bazen
  • een wees - twee wezen
  • een roos - twee rozen
     
  • een saus - twee sauzen (maar ook: sausen)
  • een reis - twee reizen
  • een reus - twee reuzen
  • een bies - twee biezen
  • een hoes - twee hoezen
  • een sijs - twee sijzen
     
  • een grens - twee grenzen
  • een vaars - twee vaarzen

Maar de s wordt niet altijd een z. Hier zijn geen regels voor. Je moet het gewoon weten:

  • een infuus - twee infusen
     
  • een saus - twee sausen (maar ook: sauzen)
  • een kous - twee kousen
  • een paus - twee pausen
  • een spies - twee spiesen
  • een hijs - twee hijsen 
    (maar 'hijzen' als met 'een hijs' een stuk rookvlees bedoeld wordt)
     
  • een kans - twee kansen
  • een krans - twee kransen
  • een mens - twee mensen
  • een wens - twee wensen

 

f wordt vaak v

Als het enkelvoud eindigt op een f, wordt de f vaak een v in het meervoud:

  • een landgraaf - twee landgraven
  • een zeef - twee zeven
  • een stoof - twee stoven
     
  • een sleuf - twee sleuven
  • een brief - twee brieven
  • een lijf - twee lijven
  • een hoef - twee hoeven
     
  • een golf - twee golven
  • een elf - twee elven (getal 11)
  • een slurf - twee slurven

Maar de wordt niet altijd een v. Hier zijn geen regels voor. Je moet het gewoon weten:

  • een buuf - twee bufen (buurvrouw)
  • een paragraaf - twee paragrafen
  • een fotograaf - twee fotografen 
    Zo ook: stenograaf, seismograaf en andere woorden waarin 'graaf' afgeleid is van het Griekse 'grafein' (schrijven)
     
  • een poef - twee poefen (of: twee poefs)
     
  • een elf - twee elfen (sprookjesfiguur)
  • een triomf - twee triomfen
  • een smurf - twee smurfen

 

Meervoud op -ën
 

Het meervoud van woorden die eindigen op 'ee'

Woorden die eindigen op 'ee', krijgen in het meervoud ën erbij:

  • twee - tweeën
  • fee - feeën
  • idee - ideeën
  • slee - sleeën
  • zee - zeeën
    Er zijn nog meer woorden waar het zo werkt. We kunnen ze hier niet allemaal noemen.
     
    De puntjes staan altijd op de letter waar een nieuwe klank begint.

 


 

 

Het meervoud van woorden die eindigen op 'ie'

Woorden die op ie eindigen, kunnen in het meervoud eindigen op iesiën of ieën.

 

Veel mensen raken in de war met die iën en ieën. Toch is er een simpele regel voor:

- meestal komt er ën aan het enkelvoud vast,

- maar als de laatste lettergreep geen klemtoon heeft, komt er alleen een n bij en komen de puntjes op de e die er al stond. 

 

Hier volgen een paar voorbeelden.

 

Klemtoon op de laatste of enige lettergreep:

  • drie - drieën
  • categorie - categorieën
  • epidemie - epidemieën
  • genie - genieën
  • industrie - industrieën
  • knie - knieën
  • melodie - melodieën 
    Er zijn nog veel meer woorden waarbij het zo werkt. We kunnen ze hier niet allemaal noemen.

 

Klemtoon niet op de laatste lettergreep:

  • assurantie - assurantiën
  • bacterie - bacteriën
  • ceremonie - ceremoniën (ceremonies kan ook)
  • kolonie - koloniën
  • porie - poriën
  • tralie - traliën (tralies mag ook)
    Er zijn nog veel meer woorden waarbij het zo werkt. We kunnen ze hier niet allemaal noemen.
     
    De puntjes staan altijd op de letter waar een nieuwe klank begint.

 

Allebei goed

De woorden 'orgie' (uitbundig feest) en 'ceremonie' zijn speciale gevallen. Sommige mensen zeggen orgie en ceremonie, andere mensen zeggen orgie en ceremonie. Daarom bestaan er twee meervouden van deze woorden: orgiën / orgieën, ceremoniën / ceremonieën.

 

 

Meervoud op 'ies'

Als woorden op ie in het meervoud een s krijgen, schrijf je die s eraan vast, dus nooit met een apostrof ertussen. Het maakt daarbij niet uit, waar de klemtoon ligt:

  • bougie - bougies
  • galerie - galeries (of galerieën)
  • ruzie - ruzies
  • tralie - tralies (of traliën)
     
    Dus niet bougie's, galerie's, ruzie's, tralie's, want er is geen enkele reden voor zo'n apostrof). Zie ook de pagina over opa's, acties en cafés.

Extra theorie: meervoud op -ën

 

Twee puntjes boven een klinker (a, e, i, o en u) noem je een trema.

Wanneer gebruik je een trema?

1   Veel woorden die eindigen op ee, krijgen er in het meervoud soms ën bij.
  Zonder trema is het moeilijk uit te spreken: Twee - Tweeen.
Het trema geeft aan dat een nieuwe klankgroep begint.

 

Woorden op ee

 

twee - tweeën

wee – weeën      
zee – zeeën

idee - ideeën

frisbee - frisbeeën
slee - sleeën

 

2   Soms eindigen woorden op ie.
  Valt de klemtoon hierop, dan komt er soms ën bij.
Valt de klemtoon niet op ie, dan komt er een n bij.

 

Woorden met en zonder de klemtoon op ie

  Met klemtoon

knie – knieën
kopie – kopieën  
Zonder klemtoon

porie - poriën
bacterie - bacteriën

 

3   Als je in een woord twee of drie opeenvolgende klinkers niet als één klank mag lezen, dan zet je op de tweede klinker vaak een trema.
 
poëzie – naïef – ruïne - reünie

 

 

4   Getallen met twee en drie krijgen een trema.
 
tweeëntwintig – drieëndertig

Opdrachten

Ga naar jufmelis.nl en maak de oefeningen die gaan over de meervouden. 

Oefening 1

Oefening 2

Infinitief

Open bestand theorie: Infinitief en voltooid deelwoord

Infinitief

Wat is het hele werkwoord (de infinitief)?

In het woordenboek vind je alleen de hele werkwoorden.
Daarom noemen ze het hele werkwoord ook wel de woordenboekvorm.

De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud.
Ze eindigen meestal op en en soms op n.

Hele werkwoorden

fietsen, lopen, klappen, blazen, zijn, gaan, zien...

Hele werkwoorden

Enkelvoud
ik
jij, je, u
hij, zij
fiets
fietst
fietst
Meervoud
wij
jullie
zij
fietsen
fietsen
fietsen

 

Onthouden

Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.
 

Ik kan fietsen.
Ik kan werken.
Ik kan lopen.
Ik kan spelen.

Ik kan klappen.
Ik kan bakken.
Ik kan blazen.
Ik kan verhuizen.

 

 

Opdrachten

Oefening 1

Oefening 2

Voltooid deelwoord

Wat is een voltooid deelwoord?

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.
Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.

Ik heb gehuild

Ik huil.
Ik heb gehuild

Ik ben aan het huilen.
Ik ben niet meer aan het huilen. Ik ben weer vrolijk.
Voltooid deelwoord

Hoe herken je een voltooid deelwoord?

1   Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met ge-

 

Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met ge, maar kan ook beginnen met be, ver, ont, of her
aan het begin van een werkwoord. Deze voltooide deelwoorden krijgen dan geen extra ge meer!

ge, be, ver, ont of her

ge
gewerkt
gefietst
gehuild
gefluisterd
be
bedankt
begroet
betaald
beschermd
ver
verrast
verdiept
verteld
verhuisd
ont
ontdekt
ontwaakt
ontvoerd
ontwikkeld
her
herdenkt
herplaatst
hersteld
herkauwd

 

2   Een voltooid deelwoord eindigt op en, t of d


Een voltooid deelwoord eindigt meestal op en bij de *sterke werkwoorden.
Een voltooid deelwoord eindigt altijd op een t of d bij de *zwakke werkwoorden.

en, t of d?

Sterke werkwoorden
helpen
zingen
bevriezen
verzinnen
ontwerpen
geholpen
gezongen
bevroren
verzonnen
ontworpen
 
Zwakke werkwoorden
werken
bedanken
vertellen
ontwikkelen
herkauwen
gewerkt
bedankt
verteld
ontwikkeld
herkauwd

Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een t of een d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd). Dus: gefietst, want in de verleden tijd is het: fietsten.

Je kunt natuurlijk ook 't kofschip gebruiken. Lees hiervoor het artikel over 't kofschip.

 

3   Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord


Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord in de zin.
Het hulpwerkwoord is het woord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet.
***De persoonsvorm dus! De meeste voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn, hebben en worden.

Voorbeeldzinnen

Tim wordt door de reddingswerkers gezocht.
Het vliegtuig is veilig geland.
De kinderen hebben erg hard gewerkt op school.
In ben van de trap gevallen.
Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord

Kortom

Een sterk werkwoord in de voltooide tijd is: ge+ stam +en
Een zwak werkwoord in de voltooide tijd is: ge+stam+t of d

 


     * De sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen.
  ** De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen.
*** De persoonsvorm kun je vinden door de zin in een andere tijd te zetten.
       Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

voltooid deelwoord

Uitgebreide uitleg

Uitgebreidere uitleg over het voltooid deelwoord

 

De spelling van het voltooid deelwoord verandert niet als de hoofdpersoon wisselt tussen enkelvoud en meervoud. Op een enkele uitzondering na heeft ieder werkwoord maar één voltooid deelwoord, dat onder alle omstandigheden hetzelfde gespeld wordt.

 

Net als in de verleden tijd heb je wel te maken met zwakke en sterke werkwoorden.

 

Zwakke werkwoorden

De meeste werkwoorden horen bij de groep zwakke werkwoorden. Hierbij is het voltooid deelwoord meestal opgebouwd uit ge + ik-vorm (tegenwoordige tijd) + t of d.

 

ge + ik-vorm + t

als het werkwoord eindigt op 'ten', 'ken', 'fen', 'sen', 'chen', 'pen' of 'xen':

  • pletten - ik heb geplet *
  • pakken - ik heb gepakt
  • boffen - ik heb geboft
  • missen - ik heb gemist
  • pochen - ik heb gepocht
  • stappen - ik heb gestapt
  • faxen - ik heb gefaxt

* Je ziet bij pletten: als de ik-vorm al op een t eindigt, krijgt het voltooid deelwoord er geen extra t bij.

 

 

ge + ik-vorm + d

bij de overige werkwoorden:

  • tobben - ik heb getobd
  • branden - ik heb gebrand *
  • leggen - ik heb gelegd
  • maaien - ik heb gemaaid
  • halen - ik heb gehaald
  • noemen - ik heb genoemd
  • lenen - ik heb geleend
  • kanoën - ik heb gekanood
  • roeren - ik heb geroerd
  • schaven - ik heb geschaafd *
  • duwen - ik heb geduwd
  • reizen - ik heb gereisd *

* Je ziet bij branden: als de ik-vorm al op een d eindigt, krijgt het voltooid deelwoord er geen extra d bij.

* Je ziet bij schaven: ook al eindigt de ik-vorm op een f, het voltooid deelwoord wordt toch met een d geschreven.

* Je ziet bij reizen: ook al eindigt de ik-vorm op een s, het voltooid deelwoord wordt toch met een d geschreven.

 

Wanneer t of d? Dat kun je onthouden met de regel van 't kofschip.

 

 

Soms mag het allebei: t of d

Een speciaal geval is geniest en geniesd. Beide vormen zijn goed, omdat het hele werkwoord zowel niesen als niezen kan zijn:

  • niesen - ik heb geniest
  • niezen - ik heb geniesd

 

Trema bij klinkerbotsing: 'geë...' en 'geï...'

Als het voltooid deelwoord na 'ge' een e of i heeft, ontstaat een woord dat met 'gee' of 'gei' begint.

Om aan te geven dat de twee klinkers niet als een tweeklank ee of ei moeten worden uitgesproken, zet je puntjes op de tweede klinker. Zo'n trema geeft aan dat hier een nieuwe klank begint. Bijvoorbeeld:

  • echoën - geëchood
  • eisen - ik heb geëist
  • emigreren - ik ben geëmigreerd
  • ensceneren - geënsceneerd
  • erven - geërfd
  • excommuniceren - ik ben geëxcommuniceerd
  • wegebben - het is weggeëbd
  • imiteren - ik heb geïmiteerd
  • internetten - ik heb geïnternet

    De puntjes staan altijd op de letter waar een nieuwe klank begint.

Bij klinkerbotsing na 'ge' gebruik je een trema (geëchood, geïmiteerd), tenzij het werkwoord is afgeleid van een afkorting. Dan gebruik je een streepje (ge-sms't, ge-ftp'd).

Bij klinkerbotsing tussen twee woorden gebruik je een streepje (thema-avond, auto-onderdeel).

 

 

Als het werkwoord begint met een voorzetsel of voorvoegsel

Sommige werkwoorden zijn samengesteld uit een voorzetsel + werkwoord.

Als het voorzetsel de klemtoon heeft, krijgt het voltooid deelwoord van die werkwoorden 'ge' ná het voorzetsel:

  • inzetten - ingezet
  • uitstallen - uitgestald
  • opgeven - opgegeven
  • overmaken - overgemaakt
  • voorzeggen - voorgezegd

Als het voorzetsel geen klemtoon heeft (onderschatten, overhoren), komt er helemaal geen 'ge' bij:

  • onderschatten - ik heb onderschat
  • overhoren - ik heb overhoord
  • overleggen (beraadslagen) - ik heb overlegd
  • maar: overleggen (met de klemtoon op de o) - ik heb (mijn paspoort) overgelegd
    (betekent 'overhandigen', bijv. paspoort)

 

Voltooide deelwoorden zonder extra 'ge'.

Als een werkwoord al met een klemtoonloos 'ge' begint, komt er geen extra 'ge' meer bij:

  • gebeuren - het is gebeurd
  • geloven - ik heb geloofd

Dit geldt ook voor andere klemtoonloze voorvoegsels, zoals 'be', 'ver', 'her', 'mis' en 'ont'.

  • bedienen - ik heb bediend
  • beslissen - ik heb beslist
  • bereiden - ik heb bereid (geen extra d, net als bij 'branden')
  • verdienen - ik heb verdiend
  • veranderen - ik heb veranderd
  • verzetten - ik heb verzet (geen extra t, net als bij 'pletten')
  • herinneren - ik heb herinnerd
  • herhalen - ik heb herhaald
  • mishandelen - ik heb mishandeld
  • ontlenen - ik heb ontleend

Dit zijn de instinkwoorden, want als zo'n voltooid deelwoord op een d hoort te eindigen volgens 't kofschip en je schrijft het met een t, dan is het opeens de hij-vorm van de tegenwoordige tijd (hij bedient, hij herinnert, enzovoort).

 

 

Fouten met d's en t's worden ook gemaakt op professionele websites, zoals nu.nl:

(Dit is dus fout, moet zijn 'werd .... beïnvloed', zonder t.)

 

en:

(Dit is fout, moet zijn 'als de situatie verslechtert'. Het is geen voltooid deelwoord.)

 

Sterke werkwoorden

Bij sommige sterke werkwoorden is het voltooid deelwoord afgeleid van de verleden tijd:

  • kopen (kocht) - ik heb gekocht

Bij sterke werkwoorden kan het voltooid deelwoord op een n eindigen:

  • lopen - ik heb gelopen
  • zien - ik heb gezien
  • staan - ik heb gestaan
  • gaan - ik ben gegaan
  • scheppen (creëren) - ik heb geschapen
  • varen - ik heb gevaren
  • vinden - ik heb gevonden

Woordenlijsten op internet

Het voert te ver om alle werkwoorden op te sommen. In een woordenlijst op internet staat bij een werkwoord vaak de verleden tijd en het voltooid deelwoord, zodat je de juiste werkwoordsvorm altijd kunt opzoeken. Er staat dan bijvoorbeeld:

  • lopen - liep - gelopen
  • kopen - kocht - gekocht
  • gaan - ging - gegaan

We noemen meer sterke werkwoorden op de pagina verleden tijd.

 


 

Nog even een extra uitleg van de vaktermen

 

STAM

De ik-vorm van een werkwoord. Met ik-vorm wordt altijd bedoeld: de ik-vorm van de tegenwoordige tijd.

Bijvoorbeeld: pak (van 'pakken').

Het voltooid deelwoord van pakken is ge + ik-vorm + t, dus ge + pak + t.

 

Veel taalmethodes zeggen dat de stam het werkwoord min 'en' is. Dat is niet altijd hetzelfde als de ik-vorm (hoeven: stam = hoev, ik-vorm = hoef; grazen: stam = graz, ik-vorm = graas). Andere bronnen beweren dat stam en ik-vorm hetzelfde zijn.

Bovenstaand meningsverschil is extra reden om de term ik-vorm te gebruiken bij Beter Spellen.

 

PERSOONSVORM = de werkwoordsvorm die verandert als de persoon verandert.

Bijvoorbeeld: hij heeft gezegd.

 

GEZEGDE = alle werkwoorden uit de zin.

Bijvoorbeeld: hij heeft gezegd.

 

VOLTOOID DEELWOORD

De werkwoordsvorm die niet afhangt van meervoud en enkelvoud van de hoofdpersoon. Een voltooid deelwoord gaat altijd samen met een ander werkwoord, dat wel afhangt van de hoofdpersoon.

Bijvoorbeeld: hij heeft gezegd.

't Ex-kofschip

Uitleg 't ex-kofschip

Oefeningen

Maak op www.jufmelis.nl de oefeningen die horen bij het voltooid deelwoord.

Oefening 1

Oefening 2

Blok 3

Grammatica zinsdelen

Lange onderwerpen

Klik op onderstaande link voor de uitleg/theorie. Lees deze goed door en maak aantekeningen in je theorieschrift.

Open bestand Theorie: Lange onderwerpen

 

 

De theorie, maar dan wat uitgebreider.

Lange en korte onderwerpen

Het onderwerp in de zin is bij zinsontleding vaak het tweede wat je moet vinden, na de persoonsvorm. Het onderwerp is vaak een persoon, een voorwerp of een gebeurtenis. Onderwerpen kunnen soms verwarrend zijn. Je hebt een onderwerp vaak nodig als je later een lijdend voorwerp uit de zin moet halen.

 

 

Het onderwerp vinden in een zin

Het onderwerp staat in veel gevallen dichtbij de persoonsvorm. Je vindt het onderwerp door je af te vragen “Wie/ Wat + persoonsvorm?” oftewel “Wie doet iets?” of “Wat doet iets?”

Stel dat de persoonsvorm ‘kopen’ is, zoals in de zin:

Peter koopt een nieuwe laptop voor zijn vader.

Je zoekt de persoonsvorm: koopt.

Dan kun je antwoord geven op de vraag “Wie koopt?” Het antwoord is “Peter”, dus Peter is het onderwerp.

 

Lange onderwerpen en korte onderwerpen

Je hebt soms te maken met lange en korte onderwerpen. Dat maakt het wel eens verwarrend. Kijk maar eens naar de onderwerpen in onderstaande zinnen:

 

Zin 1

Hij heeft tijdens zijn reis door Europa heel veel nieuwe mensen leren kennen.

Persoonsvorm = heeft

Wie heeft?

Onderwerp = Hij

 

Zin 2

De dikke grizzlybeer die uit de prullenbak staat te eten kijkt naar mij.

Persoonsvorm = kijkt

Wie kijkt?

Onderwerp = De dikke grizzlybeer die uit de prullenbak staat te eten

Opdrachten

Opdracht 1: Noteer van elke dikgedrukte zin (of gedeelte van een zin) het onderwerp. Let op: deze kunnen lang en kort zijn. Het zijn er zes in totaal.

Gewone’ politieagenten in Zwolle en Amersfoort dragen over een aantal weken op (onder andere) stapavonden niet alleen meer een wapenstok, pepperspray en pistool, maar worden ook uitgerust met een stroomstootwapen.

In de regio Rotterdam worden begeleiders van politiehonden uitgerust met het wapen. Dat meldt de politie woensdag in een persbericht. Tot nu toe hadden alleen arrestatieteams de beschikking over zo’n taser.

Het gaat volgens het persbericht om een experiment van een jaar, bedoeld om te uit te vinden of de taser uitkomst biedt in gevallen waarbij de wapenstok en pepperspray een te licht, maar het pistool een te zwaar middel is.

Drank- of drugsgebruik

'Bijvoorbeeld situaties waarin politiemensen worden geconfronteerd met agressie van mensen die door overmatig drank- of drugsgebruik niet gevoelig zijn voor de wapenstok of pepperspray of om verwarde personen die een gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving', aldus politiechef Willem Woelders.

Het apparaat schiet vanaf een paar meter afstand twee pijltjes af, die blijven vastzitten in iemands huid of kleding. Nadat iemand geraakt is wordt er een paar seconden lang een stroomstoot toegediend, waardoor de persoon in elkaar zakt en even niet kan bewegen. Vervolgens kan de politie hem overmeesteren.

Kritiek

Het klinkt als een veilig laatste redmiddel om agressieve of verwarde kroegtijgers te arresteren, maar er is ook kritiek. Zo waarschuwt Amnesty International al jaren voor de gevaren van stroomstootwapens. Alleen in de Verenigde Staten overleden er zeker 50 mensen als direct gevolg van een stroomstoot uit een taser, schrijft Amnesty vandaag.

In honderden andere gevallen zouden mensen met bestaande gezondheidsproblemen zijn overleden na een stroomstoot. In Nederland zei Defence for Children bij een eerdere proef in 2009 dat er bovendien niet goed was nagedacht over de gevaren voor kinderen.

Volgens de politie is de kans op ernstig letsel door een taser echter 'zeer gering'. Buitenlands onderzoek toont aan dat 'letsel bij zowel burgers als agenten afneemt door het gebruik van middelen zoals het stroomstootwapen', aldus het persbericht.

 

Maak oefening 1

Grammatica woordsoorten

Bezittelijk voornaamwoord

Klik op onderstaande link voor de uitleg/theorie. Lees deze goed door en bekijk daarna het filmpje onder de link. Maak aantekeningen in je theorieschrift.

Open bestand Bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Extra theorie.

 

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Het woord zegt het al; het geeft een bezit aan.


mijn knikkers
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een *zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.


Bezittelijke voornaamwoorden zijn onder andere:

Bezittelijke voornaamwoorden

m'n, mijn, mijne, je, jouw, jouwe, uw, uwe, z'n, d'r, zijn, zijne, haar, hare, ons, onze, jullie, hun of hunne

Van wie is het?

 

mijn appel
jouw auto
zijn idee
onze vakantie
hun werkstuk

Die appel is van mij.
Die auto is van jou.
Het idee is van hem.
De vakantie is van jullie.
Het werkstuk is van hun.

Bezittelijke voornaamwoorden kun je eigenlijk nooit vervangen door de namen van personen!
Soms lijkt dat wel zo, maar dan ben je aan het vals spelen.

Linda's feestje?

Ga je ook naar haar feestje?

Gaat Rosa ook naar Linda’s feestje?

Het feestje is van Linda.

Het feestje is van haar.

haar is in deze zin een bezittelijk voornaamwoord. In deze zin zijn we aan het vals spelen.
haar wordt hier wel vervangen door een naam, in dit geval Linda’s.
Maar je wordt gedwongen om er een 's aan toe te voegen.

je is in deze zin een **persoonlijk voornaamwoord.
Je kunt je vervangen door een naam, in dit geval Rosa.

Let op!
Neem de term bezit niet altijd te letterlijk: Het is jouw vakantie.
Jouw is hier wel een bezittelijk voornaamwoord, ook al is vakantie niet echt een bezit.



* zelfstandig naamwoord:
Je kunt de, het of een voor het woord zetten: de auto, een jongen, het kettinkje.

** persoonlijk voornaamwoord:
Het verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.

Opdrachten

Opdracht 1.

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden uit onderstaande tekst.

 

'Freek Vonk, de man die alle wilde dieren de baas is!!!' Tenminste, dat is ons beeld dat we van de tv-bioloog hadden. Maar nu heeft zijn imago een schrammetje opgelopen. Of zeg maar gerust: flinke schrammen. Hij is door een haai gebeten!

Met kangeroes worstelen of met giftige slangen knuffelen: Freek Vonk heeft het allemaal gedaan. Dat ging altijd goed, tot nu. Tijdens het draaien voor een nieuw programma op de Bahama's, is de tv-bioloog gebeten door een haai.

Vergissing

Op Facebook deelt Freek zijn verhaal. 'We waren Caribische rifhaaien aan het onderzoeken bij het eilandje Bimini', schrijft hij. 'Deze vriendelijke haaien zijn, net als eigenlijk alle haaien, ongevaarlijk voor mensen. Toch ging het mis. Een van de haaien heeft een vergissing gemaakt en nam een grote hap uit mijn rechter bovenarm. Ik wist direct: dit is foute boel.'

Honderd hechtingen

Een drie uur durende operatie en honderd hechtingen volgden. Volgens de chirurg heeft Vonk geen blijvend letsel opgelopen. 'De pezen en spieren in mijn rechterbovenarm zijn grotendeels in orde', schrijft de bioloog. 'Ik kan mijn hand, vingers en mijn arm normaal bewegen.'

Om aan de hele wereld te laten zien dat het écht menens is, heeft hij een foto van de beet in zijn arm geplaatst. Alleen de onderkant van zijn arm: de wond aan de bovenkant was zó heftig, dat wilde hij zijn jongste fans niet aandoen. Je bent gewaarschuwd: de foto is niet echt plezierig om naar te kijken.

 

'Nog nooit eerder gebeurd'

Of Freek niet gewoon wat voorzichtiger moet doen met al die wilde dieren? Welnee! 'Ik heb gewoon ontzettende pech gehad. In de 27 jaar dat hier wordt gedoken is dit nooit eerder gebeurd.'

Zodra de wond genezen is, gaat Freek gewoon weer aan het werk. 'Ik kan niet wachten totdat ik weer kan gaan duiken met deze prachtige dieren waar ik zoveel van hou.'

Collega

Of de ongezellige ontmoeting tussen Freek en de haai op beeld is vastgelegd is niet bekend. De Nederlandse bioloog kan het gelukkig nog navertellen. Zijn beroemde Amerikaanse collega Steve Irwin, beter bekend als The Crocodile Hunter, kwam in 2006 om het leven tijdens een opname toen hij door een pijlstaartrog werd gebeten. Je bent gewaarschuwd, Freek!

 

(Naar: sevendays.nl)

Opdracht 2.

Vul de juiste bezittelijke voornaamwoorden in de zinnen in.

1. De pen is van jou. Het is ........pen.

2. Deze auto is van mij. Het is ..... auto.

3. Deze fiets is van hem. Het is ..... fiets.

4. Deze poster is van ons. Het is ..... poster.

5. Die laptop is van haar. Het is .... laptop.

 

 

Log in op www.jufmelis.nl en maak de oefeningen onder het tabblad woordsoorten, die gaan over het bezittelijk voornaamwoord.

 

Maak onderstaande digitale oefeningen.

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4

Oefening 5

Oefening 6

Spelling

Hoofdletters

Klik op onderstaande link voor de uitleg/theorie. Lees deze goed door en bekijk daarna het filmpje onder de link. Maak aantekeningen in je theorieschrift.

Open bestand Hoofdletters

Hoofdletters

Opdrachten

Opdracht 1.

Open onderstaand bestand en sla dit op in je map Nederlands. In deze tekst staan geen hoofdletters en dat is wel de bedoeling. Plaats de hoofdletters op de juiste plekken.

 

Open bestand Klik op deze link en maak de opdracht: 1 hoofdletters

Open bestand Antwoorden bij opdracht 1 hoofdletters

Werkwoordspelling

Werkwoordspelling

De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

(De stam van het werkwoord is de vorm die je krijgt als je het werkwoord in de tegenwoordige tijd vervoegt met ‘ik’.)

enkelvoud stam ik loop, loop jij
enkelvoud stam + t jij/ u loopt hij/zij/het loopt
meervoud hele werkwoord wij lopen, jullie lopen, zij lopen

De persoonsvorm in de verleden tijd ziet er als volgt uit:

sterke werkwoorden enkelvoud en meervoud klinker in de stam verandert: ik/jij/hij/zij/ het liep, wij/jullie/zij liepen
  hele stam verandert ik/jij/hij/zij/het ging, wij/jullie/zij gingen
zwakke werkwoorden enkelvoud en meervoud stam + de(n) ik/jij/hij/zij/het gooide, wij/jullie/zij gooiden
  stam + te(n) ik/jij/hij/zij/het stopte, wij/jullie/zij stopten

Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ‘t kofschip of ‘t fokschaap schrijf je stam + te(n). Anders schrijf je altijd de(n).

Opmerking 1:

Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s : ik verf , ik verbaas.

In de verleden tijd krijgen ze echter de(n) (ik verfde, ik verbaasde) omdat in het hele werkwoord een z en een v staan.

Opmerking 2:

Niet alle werkwoorden zijn op bovenstaande manier te vervoegen. Het Nederlands kent een aantal onregelmatige werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen. Zie voor de vervoeging Wikipedia

Klik op de link en bekijk het stappenplan dat je doorloopt bij het spellen van de werkwoorden

Opdrachten

Enkele links met oefeningen die gaan over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. 

Klik op deze link voor een oefening 1

Klik op deze link voor een oefening 2

Klik op deze link voor een oefening 3

Klik op deze link voor een oefening 4

Klik op deze link voor een oefening 5

Gebruik het stappenplan (onder onderstaande link) bij het vervoegen van de werkwoorden.

Klik op de link en bekijk het stappenplan dat je doorloopt bij het spellen van de werkwoorden

Enkele links met oefeningen die gaan over de persoonsvorm in de verleden tijd.

Klik op deze link voor een oefening 1

Klik op deze link voor een oefening 2

Klik op deze link voor een oefening 3

Klik op deze link voor een oefening 4

Blok 4

Grammatica zinsdelen

Bijwoordelijke bepaling

Klik op onderstaande link voor de uitleg/theorie. Lees deze goed door en bekijk daarna het filmpje onder de link. Maak aantekeningen in je theorieschrift.

Open bestand Theorie bijwoordelijke bepaling

Bijwoordelijke bepaling

Hieronder een wat uitgebreidere uitleg over de bijwoordelijke bepaling.​

–  Een bijwoordelijke bepaling zegt iets over het gezegde.

–  Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:

Waarom?

Vanwege de vogelpest is dit gebied afgesloten.

Wanneer?

De training begint om vijf uur.

Hoelang?

De verlenging zal een half uur duren.

Waarheen?

Wij gaan naar Frankrijk dit jaar.

Waarvandaan?

De meeste druiven komen uit Frankrijk.

Hoe?

De stratenmaker heeft zijn hele leven hard gewerkt.

Waarmee?

De indiaan maakte met een kleed rooksignalen.

Niet elke zin bevat een bijwoordelijke bepaling en sommige zinnen hebben meer dan 1 bijwoordelijke bepaling.

Soms zijn bijwoordelijke bepalingen niet zo makkelijk te vinden omdat je vragen als waar?, wanneer? etc. niet kan stellen. Maar als je de zinnen op de juist manier ontleedt, blijven ze vanzelf over.

Voorbeelden:

1. Ik heb de wedstrijd niet gezien.

2. Zou Ajax deze wedstrijd ook winnen.

3. Waar heb je hem nou gelaten?

4. Ik kan dat wel begrijpen.

In deze zinnen zijn niet, ook, nou en wel bijwoordelijke bepalingen.

Opdrachten

Klik op deze link voor een oefening 1

Klik op deze link voor een oefening 2

Log in op www.jufmelis.nl en maak de oefeningen onder het tabblad zinsontleding, die gaan over de bijwoordelijke bepaling.

Grammatica woordsoorten

Voorzetsels

Klik op onderstaande link voor de uitleg/theorie. Lees deze goed door en bekijk daarna het filmpje onder de link. Maak aantekeningen in je theorieschrift.

Open bestand Voorzetsels

Voorzetsels

Nog wat extra theorie

 

Wat zijn voorzetsels?

Een voorzetsel staat vaak voor een *zelfstandig naamwoord.
Voorzetsels zijn onder andere:

Voorzetsels

voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens…

Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast of …het feest
achter te zetten.

...de kast of ...het feest

voor de kast, op de kast, achter de kast…

tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest…

Met een voorzetsel kun je een waar en wanneer aangeven.

Waar of wanneer?

Waar Wanneer
Zij staat voor het huis.
Hij is in het huis.
Moeder zit achter het huis.
Hij blijft hier tot zaterdag.
Zij begint per vandaag.
Ik ben hier sinds vorige week.

Let op!
Soms heb je te maken met een scheidbaar werkwoord en niet met een voorzetsel!
Het werkwoord bestaat uit twee delen.

Scheidbare werkwoorden

Maartje blaast in haar eentje de ballonnen op.
De meisjes kijken elkaar verbaasd aan.

Het werkwoord is opblazen.
Het werkwoord is aankijken.

op en aan zijn hier dus géén voorzetsels, maar ze horen bij het werkwoord!

Opdrachten

Log in op www.jufmelis.nl en maak de oefeningen onder het tabblad woordsoorten, die gaan over de voorzetsels.

Klik op deze link voor een oefening 1

Klik op deze link voor een oefening 2

Klik op deze link voor een oefening 3

Klik op deze link voor een oefening 4

Spelling

Leestekens: komma, aanhalingstekens en dubbele punt

Leestekens: komma, aanhalingstekens en dubbele punt.

 

De komma

Je plaatst een komma in een zin:

* tussen twee persoonsvormen. Als je je verslaapt, ben je te laat op school.

* tussen delen van een opsomming: Ik lust graag pizza, pasta en friet.

* na een naam of een uitroep aan het begin van een zin: Marieke, waar is je broer?

* voor woorden als doordat, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat en zodra. Hij was te laat op school, doordat zijn band lek was.

 

Aanhalingstekens

Je gebruikt aanhalingstekens als je iemands woorden letterlijk overneemt. Dit heet een citaat. Bijvoorbeeld: Lisa antwoordde: "Ik vind die jongen erg leuk!" Je herhaalt letterlijk het antwoord van Lisa en dat antwoord plaats je tussen aanhalingstekens.

 

Dubbele punt

Je gebruikt een dubbele punt

* voor een opsomming: Ik houd van de volgende sporten: voetballen, basketballen en volleyballen;

* voor een citaat: 

Bekijk onderstaand filmpje over de leestekens. Er komen enkele leestekens in voor die we al behandeld hebben, maar die je natuurlijk nog steeds moet kennen. Let vooral op de komma, dubbele punt en aanhalingstekens. In het SO of de toets van dit onderdeel komen natuurlijk alle leestekens voor, die in deze en voorgaande lessen behandeld zijn. 

Leestekens

Een stukje herhaling en de theorie van de nieuw aangeboden leestekens.

punt

  • Een punt zet je aan het eind van een zin.
  • Gebruik je bij afkortingen: etc. – enz. – P.J. Pietersen.
  • Niet alle afkortingen schrijf je met punten: CDA, NEC, EEG, VARA.

komma

Komma’s gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.

  • Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
  • In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin begint.
    Voorbeeld:
    Het schilderij, dat verplaatst moest worden, heeft de ‘operatie’ goed doorstaan.
  • Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
    Voorbeeld:
    Toen ze thuis kwam, zag dat de kerstverlichting al brandde.
  • Een bijstelling zet je tussen komma’s.
    Voorbeeld:
    Janneke, het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.
  • Delen van opsommingen zet je tussen komma’s.
    Voorbeeld:
    Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een CD.

puntkomma

Een puntkomma geeft een scheiding aan binnen een zin. Je kunt hem vervangen door een punt.
Voorbeeld:
Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.

dubbele punt

Een dubbele punt staat voor een opsomming.
De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.

  • Een dubbele punt staat voor een verklaring.
    Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.
  • Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen (de directe rede).
    Ik zei: ‘Ik wil van de zomer niet naar Athene.’

aanhalingstekens

  • Aanhalingstekens gebruik je als je citeert.
    ‘Als het aan mij ligt’ zei Bush,’ krijgt hij een eerlijk proces.’
  • Als je een andere dan normale betekenis gebruikt.
    Hij had daar tijdens de oorlog een ‘prettige’ tijd.

uitroepteken

Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep gebruik je een uitroepteken.
Hou daar mee op!
Geweldig!

vraagteken

  • Een vraagteken zet je aan het eind van een vraag.
    Was jij de eerste die de berg beklom?
    De leraar vroeg: ‘Was jij de eerste?’
  • Geen vraagteken:
    Hij vroeg me of ik de eerste was.

Opdrachten

Klik op de link en maak de opdrachten 1

Klik op de link en maak de 7 oefeningen en daarna de toets
Enkele oefeningen waarbij het gebruik van leestekens geoefend kan worden.

Klik op de link en maak de opdrachten 3

Blok 5

Grammatica zinsdelen

Zin met meerdere persoonsvormen

Open onderstaand bestand met uitleg en voorbeelden.

Open bestand meerdere persoonsvormen in 1 zin.pptx

Een zin met meerdere persoonsvormen noem je een samengestelde zin. Een samengestelde zin onstaat door twee (of meer) zinnen samen te voegen. Voorbeelden hiervan zijn:

* Ik loop naar school. - Mijn fiets is kapot.

Ik loop naar school, omdat mijn fiets kapot is.

 

* We hadden ons omgekleed. - We gingen naar de stad.

Toen we ons omgekleed hadden, gingen we naar de stad.

 

Je kunt zinnen samenvoegen door een verbindingswoord te gebruiken. Verbindingswoorden zoals: omdat, want, daarom, daardoor, terwijl, maar, als of en.

samengestelde zin

Open het bestand hieronder door op de link te klikken. In dit bestand staat nog wat uitleg en 8 opdrachten. Maak deze na het lezen van de uitleg.

Open bestand Samengestelde zinnen.docx

Opdrachten

Opdracht 1. Maak van de zinnen één lange zin.

1. Lisa kreeg extra zakgeld. Ze had de zolder opgeruimd.

2. Tijdens de voetbaltraining vielen de jongens elkaar aan. Ze hadden ruzie.

3. Walter zat aan de vijver te vissen. Zijn hengel werd gestolen.

4. De lift van de flat naast ons is vernield. De monteurs hebben een noodlift geïnstalleerd.

5. Op zaterdag eten wij altijd friet. Mijn oma komt op bezoek.

 

Opdracht 2. Maak met de persoonsvormen telkens één samengestelde zin.

1. verdient, koopt

2. geven, vragen

3. liep, zong

4. begrijpen, maken

5. zwom, pakte 

 

 

Klik op de link en maak de oefening

Grammatica woordsoorten

Telwoorden

telwoord

Telwoorden geven een aantal of een hoeveelheid aan. Ook kunnen ze een plek in de rangorde aan (om de hoeveelste gaat het?) Telwoorden kunnen heel precies (bepaald) zijn, maar ook vaag (onbepaald).

 

Bepaalde hoofdtelwoorden: deze geven heel precies een aantal of hoeveelheid aan: drie, tien, miljoenen, 16, 1/4…

Onbepaalde hoofdtelwoorden: deze geven een vage hoeveelheid of een vaag aantal aan: alle, veel, iets, weinig…

Bepaalde rangtelwoorden: deze geven een precieze plek in de rangorde (volgorde) aan: eerste, derde, honderdste…

Onbepaalde rangtelwoorden: deze geven ook een plek in de rangorde aan, maar dan vaag: zoveelste, laatste, hoeveelste…

telwoorden

Bepaalde hoofdtelwoorden geven een getal aan dat precies vaststaat: twee, elf, drie zestiende, miljoen enz.

Bepaalde rangtelwoorden zijn afgeleid van bepaalde hoofdtelwoorden: tweede(van twee), honderdste (van honderd), enz.

Onbepaalde hoofdtelwoorden geven een hoeveelheid aan die niet precies vaststaat: veel, zoveel, sommige, alle, enz.

Onbepaalde rangtelwoorden zijn meestal afgeleid van onbepaalde hoofdtelwoorden: hoeveelste (van hoeveel), zoveelste (van zoveel)

Opdrachten

Klik op de link en maak de oefening

Ga naar jufmelis.nl, klik op woordsoorten en op telwoorden. Maak alle oefeningen die over het telwoord gaan.

Spelling

Meervouden op -s of -'s

Meervouden

Meervouden: plak er -s achter

appel Je hebt niet één appel, maar twee appels.


De meeste *zelfstandige naamwoorden  die eindigen en, el, em, en er, krijgen in het meervoud meestal een s erbij.

 
appel + s
appel Enkelvoud: één appel
appel appel Meervoud: twee appels

 

appel + s
Het woord appel blijft staan, je plakt er alleen een s achter.

 
 
Meervouden -s
molens
keukens
veulens
appels  
ezels
lepels
bezems
bodems
bloesems
emmers
kamers
kleuters
molens
keukens
veulens
appels  
ezels
lepels
bezems
bodems
bloesems
emmers
kamers
kleuters

 

Let op de stomme e: In veel woorden hoor je een u aan het eind van
een lettergreep, maar je schrijft een e.

meervoud op -s of -'s

Als een woord eindigt op een a, o, u of y, komt er in het meervoud een apostrof ( ' ) voor de s:

  • meervoud van woorden op -a:
    agenda's
    diploma's
    hyena's
    massa's
    oma's
    opa's
    pyjama's

 

  • meervoud van woorden op -o:
    auto's
    banjo's
    duo's
    grutto's
    piano's
    taco's

 

  • meervoud van woorden op -u:
    accu's
    docu's
    menu's
    paraplu's
    reçu's

 

  • meervoud van woorden op -y:
    baby's
    buggy's
    comedy's
    directory's
    jury's
    lolly's
    penalty's
    royalty's
    successtory's

Zonder de apostrof zouden de klanken a en o in deze woorden veranderen in korte klanken (opas, pianos).

 

Geen apostrof bij -ay en -ey:
De uit het Engels geleende woorden met -ay en -ey krijgen geen apostrof. Het is dus gewoon:

  • displays
  • volleys

Opdrachten

Klik op de link en maak de oefening

Klik op de link en maak de oefening

Klik op de link en maak de oefening

Klik op de link en maak de oefening

Klik op de link en maak de oefening

Ga naar jufmelis.nl en maak de oefeningen die horen bij het meervoud.