Lidwoorden

Lidwoord

Lidwoorden

Wat zijn lidwoorden?

In sommige talen mag je zeggen: Ik loop met hond.
In het Nederlands mag dit niet. 
Je moet een lidwoord gebruiken: Ik loop met de hond.

In het Nederlands zijn er zijn drie lidwoorden: de, het en een
Lidwoorden staan nooit alleen; ze staan altijd voor *zelfstandige naamwoorden.

Lidwoorden staan nooit alleen

de het een een
de auto het huis een hond een huis
de  boom het meisje een boom een meisje
de hond het kettinkje een hond een kettinkje

 

de gebruik je voor mannelijke of vrouwelijke woorden.
het gebruik je voor onzijdige woorden (onzijdige woorden zijn weer te herkennen aan het lidwoord het).
een mag voor beide (onzijdige, mannelijke en vrouwelijk) gebruikt worden.

Er zijn geen echte regels voor het gebruik van de en het. 
Wel zijn er een aantal dingen die je kunt onthouden.

Onthouden: de-woorden

  1. Woorden voor personen, bergen of rivieren: 
    de moeder, de kok, de opa, de Rijn, de Kilimanjaro…
  2. Woorden die in het meervoud staan:
    de huizen, de bomen, de kinderen…
  3. Woorden voor vruchten of bomen: 
    de appel, de peer, de eik, de kastanje…
  4. Letters en cijfers: 
    de negende, de vijf, de a, de b...

Onthouden: het-woorden

  1. Alle verkleinwoorden
    het boompje, het hutje, het meisje, het kettinkje
  2. Woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um: 
    het toerisme, het amusement, het zonnestelsel, het centrum
  3. Woorden met twee of meer lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-: 
    het begin, het gebruik, het veranderen, het ontbijt...
  4. Namen van talen, metalen en windrichtingen: 
    het Nederlands, het Duits, het goud, het ijzer, het zuiden, het oosten, het zuidwesten...

Lidwoorden