zinsontleding

Zinnen knippen

Zinnen knippen is het verdelen van de zin in zinsdelen. 

Een zinsdeel is een stukje van de zin dat uit één of meer woorden bestaat.

Hieronder kun je zien welke zinsdelen er zijn.

 

Zinsdelen 


Als je een zin in stukken knipt, dan zet je voor en na ieder zinsdeel een streep. 
Er is een handige manier om dat te doen.
Alle woorden die voor de persoonsvorm staan (of kunnen staan) vormen één zinsdeel.
Lees hieronder hoe je dit kunt doen.
 

 

1   Zoek de persoonsvorm (pv).


Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd. 
 

Persoonsvorm

Zinnen knippen. Zin       Vraagzin / Andere tijd       Persoonsvorm
Ik heb dat snoepje
aan Bas gegeven.

 
    Heb ik dat snoepje
    aan Bas gegeven?

 
    heb
 
Ik heb dat snoepje
aan Bas gegeven.

 
    Ik had dat snoepje
    aan Bas gegeven.

 
    heb
 

 

2   Maak met de woorden steeds een andere zin.


Als je de persoonsvorm hebt gevonden maak je steeds een andere zin. 
De woorden  die voor de persoonsvorm komen zijn samen één zinsdeel.
Tussen die zinsdelen zet je een streepje; je knipt de zin.
 

Voorbeeld 

Zinnen knippen.  Andere zin maken            Zinsdeel
 Ik heb dat snoepje aan Bas gegeven.          Ik 
 Dat snoepje heb ik aan Bas gegeven.         dat snoepje
 Aan Bas heb ik dat snoepje gegeven.         aan Bas


Als je de zinsdelen hebt kun je de zin in stukken knippen.
Zet voor en achter ieder zinsdeel een streep. De zinsdelen van deze zin zijn:


Ik / heb /  dat snoepje / aan Bas / gegeven.

 

Zinnen knippen

 

Zinsdelen

 

Bekijk onderstaande filmpjes om nog eens de theorie over persoonsvorm, onderwerp, gezegde en lijdend voorwerp te herhalen.

Persoonsvorm

Onderwerp

Werkwoordelijk gezegde

Lijdend voorwerp

 

Zinnen knippen en zinsdelen benoemen

Zinnen knippen is het verdelen van de zin in zinsdelen.
Als je een zin in stukken knipt, dan zet je voor en na ieder zinsdeel een streep.

Er is een handige manier om zinnen te knippen.
De uitleg van deze manier kun je in het vorige artikel lezen.
Bij die manier bepaal je alleen de zinsdelen, maar geef je nog niet aan om welk zinsdeel het gaat; onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp...

 

Waar is de zin goed geknipt?

  Waar is de zin goed geknipt?
Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.


Hieronder wordt in een overzicht uitgelegd hoe je kunt controleren welke zin goed geknipt is.
 

Bepaal eerst de zinsdelen

Zin
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
Wat is de persoonsvorm? Vraagzin / andere tijd
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
Wat is het onderwerp? Wie / wat + pv
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
Wat is het lijdend voorwerp? Wie / wat + pv + o
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
 
 
 


Je ziet dat de verschillende zinsdelen van de zin onderstreept zijn.
Je kunt nu controleren in welke zin de zinsdelen juist zijn geknipt.

 

Antwoord: de laatste zin is goed. 

  Waar is de zin goed geknipt?
Zijn / broertje / maakte / die lastige / breuken zonder / fouten.
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken / zonder fouten.
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.

 

Zinnen knippen in het kort.

De persoonsvorm (pv)?

In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen...


Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.

 

 

Hoe vind je de persoonsvorm?

1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

 

Beide manieren worden hieronder met voorbeelden uitgelegd.

1   Maak de zin vragend.
    Het woord dat vooraan komt is de persoonsvorm.

 

Zin   Vraagzin   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Fiets ik naar school? fiets
Eva loopt naar huis. Loopt Eva naar huis? loopt

 

* Als een zin begint met waarom, waardoor, waarvoor etc., vervang dit woord dan door daarom, daardoor, daarvoor, etc. Daarna kun je die zin weer vragend maken en komt de persoonsvorm vooraan.

 

 

2   Zet de zin in een andere tijd.
    Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

 

Tegenwoordige tijd   Verleden tijd   Persoonsvorm
Ik fiets naar school. Ik fietste naar school. fiets
Eva tekent graag. Eva tekende graag. tekent

 

Als je denkt dat je de persoonsvorm in een zin hebt gevonden, controleer dan altijd je antwoord. Dit kun je bij de persoonsvorm doen door er de woorden om te voor te zetten. De persoonsvorm is altijd een vorm van een werkwoord. Kan om te er niet voor, dan is het ook niet de persoonsvorm.

Zin   Persoonsvorm   Controle
Piet werkt heel hard. werkt om te werken
Mam kookt soep. kookt om te koken

 

Hieronder volgt een kort overzicht met de belangrijkste informatie van de persoonsvorm.

 

Persoonsvorm (pv)