Meewerkend voorwerp
Meewerkend voorwerp 2
Het meewerkend voorwerp (mv) hangt samen met de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde (naamwoordelijk of werkwoordelijk) en het lijdend voorwerp.
In een zin kan maar één meewerkend voorwerp staan.
Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een meewerkend voorwerp heeft.
Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mv)?
![]() |
|
Hieronder worden de stappen uitgelegd.
1 | Zoek de persoonsvorm (pv). |
Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd.
Persoonsvorm
Zin | Vraagzin / Andere tijd | Persoonsvorm | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Geeft zij een knikker aan Tim? | → | geeft |
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Zij gaf een knikker aan Tim. | → | geeft |
2 | Zoek het onderwerp (o). |
Wie of Wat + de persoonsvorm.
Onderwerp
Zin | Wie / Wat + pv | Onderwerp | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Wie geeft? | → | Zij |
3 | Zoek het gezegde (gez). |
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin.
Gezegde
Zin | Alle werkwoorden | Gezegde | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | geeft | → | geeft |
4 | Zoek het lijdend voorwerp. |
Zet Wie of Wat voor het onderwerp en het gezegde.
Lijdend voorwerp
Zin | Wie / Wat + o + gez. | Lijdend voorwerp | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Wat geeft zij? | → | een knikker |
5 | Zoek het meewerkend voorwerp |
Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
Meewerkend voorwerp
Zin | Aan wie / Voor wie + o + gez. + (lv) | Meewerkend voorwerp | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Aan wie geeft zij een knikker? | → | Tim |
Meewerkend voorwerp (mv)