Extra opgaven
Bij dit onderdeel zijn er in totaal 20 opgaven
1 Je ziet vier keer twee lijnen l en m getekend.
Geef per keer aan of de getekende lijnen evenwijdig lopen of loodrecht op elkaar staan of geen van beide.
I De lijnen l en m ……………………………………………………………………………………………
II De lijnen l en m ……………………………………………………………………………………………
III De lijnen l en m ……………………………………………………………………………………………
IV De lijnen l en m ……………………………………………………………………………………………
2 Op ruitjespapier zijn de evenwijdige lijnen l en m getekend.
Tel de hokjes en vul in:
Om van punt A naar B te komen, ga je …… hokjes naar rechts en …… hokjes omhoog.
Om van punt C naar D te komen, ga je …… hokjes naar rechts en …… hokjes omhoog.
Wat valt je op?
3 Op ruitjespapier zijn de lijnen l en m getekend.
De lijnen staan loodrecht op elkaar.
Tel de hokjes en vul in:
Om van punt A naar B te komen, ga je …… hokjes naar rechts en …… hokjes omhoog.
Om van punt C naar D te komen, ga je …… hokjes naar rechts en …… hokjes omlaag.
Wat valt je op?
4 Bekijk de figuur. Je ziet vier lijnen en vier punten.
Vul in: lijnstuk, snijpunt, loodrecht of evenwijdige.
Lijn l en lijn m zijn ………………………………… lijnen.
Lijn p staat …………………………………… op lijn m.
Punt C is het ……………………………… van l en lijn p.
AB, BD, CD en AC noemen we een ………………………………………
5 Bekijk de figuur.
Je ziet een twee punten en twee lijnen.
a Teken de afstand tussen de punten A en B.
De afstand van A tot B is ongeveer ………… cm.
b Teken de afstand tussen punt A en lijn m.
De afstand van A tot m is ongeveer ………… cm.
c Teken de afstand tussen punt B en lijn l.
De afstand van B tot l is ongeveer ………… cm.
d Teken de afstand tussen m en n.
De afstand tussen m en n is ongeveer ………… cm.
6 Hiernaast zie je de lijnstukken AB en CD.
a Gebruik je geodriehoek en
- teken de afstand van B naar CD
- teken de afstand van C naar AB
b Zijn deze twee lijnstukken evenwijdig?
7 Je ziet een cirkel.
Vul in: straal, middelpunt en diameter.
AB is de ………………………… van de cirkel.
CM is de ………………………… van de cirkel.
M is het …………………………… van de cirkel
8 Hiernaast zie je het radarbeeld van Schiphol.
Schiphol in het middelpunt van de cirkel.
De punten A, B, C en D zijn vliegtuigen.
Welk vliegtuig bevindt zich het dichts bij het vliegveld?
Vliegtuig ……………
9 Hiernaast zie je een voorbeeld van een logo.
Ontwerp nu zelf een logo.
Gebruik in je logo minimaal drie cirkels.
10 Bekijk de figuur hiernaast.
Teken de diagonalen in de figuur.
Neem over en vul in:
ABCD is een ………………………………………………………
De zijden zijn ……………………………………………………
De zijden staan …………………………………………………
De diagonalen zijn ……………………………………………
De diagonalen staan …………………………………………
11 Bekijk de figuur hiernaast.
Teken de diagonalen in de figuur.
Neem over en vul in:
ABCD is een ………………………………………………………
De zijden AB en BC zijn .……………………………………
De zijden AD en CD zijn …………………………………….
De diagonalen staan ………………………………………….
12 Bekijk de figuur hiernaast.
Teken de diagonalen in de figuur.
Neem over en vul in:
ABCD is een ………………………………………………………
De zijden zijn ……………………………………………………
De diagonalen staan …………………………………………
13 Bekijk de figuur hiernaast.
Teken de diagonalen in de figuur.
Neem over en vul in:
ABCD is een ………………………………………………………
De zijden AB en CD zijn ……………………………………
De zijden AB en CD lopen …………………………………
De zijden AD en BC zijn ……………………………………
De zijden AD en BC lopen …………………………………
14 Bekijk de figuur op ruitjespapier.
De hokjes zijn 1 cm bij 1 cm.
Vul in:
De omtrek is …………… cm
De oppervlakte van de figuur is ………… cm²
15 Op ruitjespapier is een driehoek getekend.
De hokjes zijn 1 cm bij 1 cm.
Vul in:
De oppervlakte van de figuur is ………… cm²
De omtrek van de figuur kun je niet bepalen door hokjes te tellen. Schat de omtrek van de figuur.
De omtrek is ongeveer ……………… cm
16 Je weet: 1 m = 100 cm
Reken om:
a 5 m = ……………… cm d 600 cm = ……………… m
b 0,5 m = ……………… cm e 70 cm = ……………… m
c 2,2 m = ……………… cm f 430 cm = ……………… m
17 Je weet: 1 km = 1000 m
Reken om:
a 5 km = ……………… m d 6000 m = ……………… km
b 0,5 km = ……………… m e 700 m = ……………… km
c 2,2 km = ……………… m f 4300 m = ……………… km
18 Je weet: 1 m² = 10000 cm²
Reken om:
a 3 m² = …………………… cm² d 20000 cm² = ……………… m²
b 0,7 m² = …………………… cm² e 5000 cm² = ……………… m²
c 2,5 m² = …………………… cm² f 67000 cm² = ……………… m²
19 Wat klopt? Kies het juiste antwoord.
A 232 cm = 23 m en 2 dm
B 632 cm = 63 dm en 2 cm
C 453 cm = 4 m en 53 dm
D 892 cm = 8 dm en 92 cm
20 Reken uit. Schrijf de tussenstappen op!
a 220 cm + 6,4 m = ………………… = ………………… dm
b 900 cm + 30 dm = ………………… = ………………… m
c 110 cm + 500 mm = ………………… = ………………… dm
d 8 cm + 13,42 m = ………………… = ………………… dm
e 90 cm + 31 dm = ………………… = ………………… m
f 114 cm + 560 mm = ………………… = ………………… dm